Waltastins [Sneek]


Type:                        StateLocatie:                     Marktstraat 5,7 en 9Oudste melding:      1540

 

Beschrijving:                      

Dit is de enigste stins die we in Sneek nog kunnen vinden, alhoewel niet meteen zichtbaar. De oude kern, van muren, vloeren en kapconstructie zijn nog steeds aanwezig, en opgenomen in de latere bebouwing van de Marktstraat nr 5,7 en 9 met aan de achterzijde de Rennebergkamer. De oude situatie aan de Marktstraat valt goed te zien op een pentekening van Cornelis Pronk uit 1747. De Waltastins werd in 1540 gebouwd  en 1547 uitgebreid en deed dienst als winterresidentie van de Walta’s uit Bozum. Het bestond uit een L-vormig gebouw met twee bouwlagen en een voorplein die door een muur en poort werd afscheidde van de Marktstraat. In de hoek van de vleugels stond een achtkantige traptoren bekroond met een uivormig dak. In 1575 werd de stins voorzien van een tuinkamer aan de achterzijde, gebouwd op een kruisgewelf kelder. Dit gebouw was bedoeld als woning voor George de Lalaing graaf van Rennenberg en stadhouder van Friesland als deze op de Waltastins verbleef. Daarom wordt deze uitbouw nog steeds de Rennenbergkamer genoemd. In de 17e eeuw was het stadhuis te klein geworden en werd er gezocht naar een extra vergaderruimte, deze werd in 1639 gevonden in een bovenkamer van de Waltastins. Deze kamer diende tevens als gerechtshof  voor Wymbritseradeel en later ook als vergaderruimte voor de bevelhebbers van de  Sneker schutterij. Tegenwoordig doet deze kamer dienst als burgemeesterskamer. In 1856 werd het geheel veranderd en de stins verdween in deze veranderingen uit beeld, de drukker uitgever van Druten liet deze veranderingen  uitvoeren. De vleugel dwars op de Marktstraat (nr9) had van oorsprong een trapgevel, deze werd in 1856 verwijderd hierdoor werd de gevel verlaagd. Verder werd de traptoren gesloopt en het voorplein aan de Marktstraat (nr 5 en 7) bebouwd, waardoor de huidige rechte gevel ontstond. De oude voorgevel van de stins ging nu dienst doen als een binnenmuur.

 In 2005 werd het complex gerestaureerd, waardoor de oude L vormige stins weer zichtbaar werd. Het oude voorplein is nu een binnenplein geworden met op de plaats van  de traptoren een moderne spiltrap. Hierbij werden de oude gevels ossenbloedrood geverfd, deze oorspronkelijke kleur werd tijden een kleuronderzoek ontdekt.  Voorafgaand aan de restauratie werd een bouwhistorisch onderzoek (Van der Waard & van Voorn 2003) uitgevoerd, hieruit kwam de mogelijkheid naar voren dat een deel van de stins (ruimte 1) uit een ouder steenhuis bestaat. Tijdens de restauratie van de achtergevel van het Waltastins werden een aantal oude ramen terug gevonden. Een daarvan die lager zat dan de andere  zou volgens een bouwhistoricus zelfs wel uit de 13e eeuw afkomstig kunnen zijn, en lijkt deel uit te maken van een ouder steenhuis.  De positie van dit venster  toont aan dat de vloer vroeger een stuk lager heeft gelegen. Dit beeld komt overeen met een bovengrondse overwelfde kelder met daarop een tweede bouwlaag het eigenlijke huis. Omdat de kelder lager is dan een normale woonruimte komen de ramen in de bovenliggende woonlaag ook lager dan in een gebouw dat uit twee gewone woonlagen bestaat, zoals de later Waltastins. Dit zou dan betekenen dat  ruimte 1 op de begane grond gevormd wordt door een oudere verhoogde kelder. Archeologisch onderzoek ( S.J. Tuinstra 2007) dat gelijktijdig werd uitgevoerd kon de aanwezigheid van een ouder steenhuis nog bevestigen nog ontkennen. Toch leverde het archeologisch onderzoek wel het een ander op, zoals de boringen in de ondergrond van ruimte 1 en 2 . Onder ruimte 1 werd onder een laag van ongeveer 30cm stadsgrond met veel puin een gelaagd terppakket gevonden. In ruimte 2 werd onder deze zelfde stadsgrond op een meter uit de zijwand een noord-zuid lopende sloot gevonden.  Tijdens het onderzoek kon de fundering over de gehele lengte van de zijvleugel  ruimte 1 en 2  werd blootgelegd, deze blijkt te zijn opgetrokken uit (hergebruikte) kloostermoppen. Wat hieraan opviel was een breuk in de fundering en een scheur in de opgaande muur ter hoogte van de dwars muur tussen ruimte 1 en 2.  Deze scheuren zijn ontstaan door inklinking van de oude sloot waardoor de fundering en muur verzakten en juist op haar zwakste plek de aansluiting tussen een nieuwe op een ouder muur (van het steenhuis).  In 2006 werd tijdens de aanleg van een kelder bij de Rennenbergkamer geologische en archeologische waarnemingen gedaan (P.C. Vos 2007). Tijdens dit onderzoek werd een aantal scherven gevonden in dezelfde terplaag als die onder ruimte 1 werd gevonden. Al deze vondsten dateren uit de 10e tot 13e eeuw, dus de periode waarin deze terplagen werden gevormd. Vervolgens werd het terrein vlak hierna afgedekt met de stadsgrond, getuige het ontbreken van jongere vondsten. Op een deel van het terrein verrees toen waarschijnlijk een steenhuis. Nog een aanwijzing kan gevonden worden in de koopakte van Tako van Walta voor het terrein uit 1540, waarin we lezen dat er ook een gebouw aanwezig was `een huys ende camer mit den schuyr ende zyn toebehoren, staende op de merckstreaet` Kijkend naar al deze gegevens lijkt het mij aannemelijk dat de Waltastins delen van een ouder steenhuis bevat. Dit steenhuis en erf zijn waarschijnlijk voorzien geweest van een gracht, die gevormd werd door de sloot die gevonden werd in ruimte 2. 

pentekening van Cornelis Pronk uit 1747