Ontwikkeling Stinzen en Staten


Steenhuizen of Stinsen komen we voor het eerst in de loop van de 12e eeuw tegen. De aanleiding tot de bouw van deze steenhuizen kan vooral gevonden worden in een veranderend zelfbeeld van de edelen. De macht van de edelen was voornamelijk gebaseerd op het (land) bezit Zij woonden vaak op een herenhoeve, deze was groter dan een normale hoeve en stond op een groter erf omgeven door een greppel of sloot. Het lijkt erop dat deze Herenhoeves niet meer voldeden aan het (nieuwe) zelfbeeld van de edelen. Voortaan werden er naast de boerderij opvallende verdedigbare torens gebouwd, die naast een defensieve ook een symbolische functie vervulde, het zgn. steenhuis. Vervolgens zien we in de loop van de 13e en 14e eeuw een sterke groei in het aantal steenhuizen, hiervoor zijn een drietal oorzaken aan te geven. De hoofdoorzaak was een verminderend landsheerlijk gezag, waardoor de spanning tussen de lokale edelen onderling opliepen, om hun posities te kunnen verdedigen bouwden de Friese edelen stinsen.  De grootschalige ontginningen speelde ook een rol, ze vonden plaats onder leiding van de lokale edelen. Om vervolgens hun eigendom van in dit (nieuwe) land duidelijk te maken bouwden ze een stinswier. Ten slotte zien we dat de steden steeds verder uitgroeiden tot economische en politieke centra waarbinnen zich een stadselite ging vormen. Deze bouwden op de strategische posities binnen de steden hun eigen stinsen. De grootste uitbreiding van macht voor de Friese adel vond plaats in de 15e eeuw, rond 1500 vinden we dan ook meer dan 500 stinsen in Friesland. Een weerbaar stenen huis of stins was dan ook een belangrijk bezit voor de Friese edelman. Maar de Friese stinsen groeide niet zoals in de rest van Europa uit tot grote kastelen. De reden hiervan is waarschijnlijk kleinschaligheid van de in Friesland gevoerde vetes, er bestond dan ook geen behoefte aan een groot en vooral kostbaar kasteel.  We hebben het nu steeds over stinsen gesproken, maar wat is een stins nu eigenlijk. Volgens de Encyclopedie van Friesland (J.J.Kalma red.) “Stins eigenlijk steenhuis in de Middeleeuwen de stenen verdedigingstoren bij de grotendeels van hout opgetrokken state der Friese edelen”.

Waar moest een gebouw nu eigenlijk aan voldoen om een stins te zijn?

  • verdedigbaar zijn
  • een adellijke woning zijn
  • bezit rechten en symboliek

De rechten en symboliek waren van groot belang voor het beeld en zelfbeeld van de Friese edelen. Het (steen)huis stond gelijk aan de familie, het geslacht, en werd het stamhuis van de familie. Vaak werd de familienaam dus aan dit huis ontleend. We kunnen eigenlijk vier soorten edel huizen herkennen.

 Reconstructie van de stinswier bij Zweins naar G.P. Alders en E. Kramer

Afbeelding  Stins van Langweer door Stellingwerf

1 Stinswieren ca. 1150-1350

De oudste vorm is een verdedigingbare toren op een omgrachte heuvel. Waarschijnlijk was de standaard voor de voet van een wier ongeveer 22 bij 22 meter met een gracht van 11 meter breed (G. de Langen 2007). De toren werd eerst uitgevoerd in hout of tufsteen en vanaf de tweede helft van de 12e eeuw ook in baksteen. Deze toren was vooral bedoeld als een verdedigbare vluchttoren maar diende tevens als status symbool voor de eigenaar. De meeste wieren werden opgeworpen naast een al bestaande apart omgrachte erf met boerderij, deze vormde het nederhof, en diende als woonhuis en boerenbedrijf voor de familie. Janssen (1990) vind de stinswier wel wat weg heeft van een mottekasteel. Studies naar mottenkastelen laten zien dat de opgeworpen heuvel minstens drie meter hoog moest zijn, gelijk aan de hoogte van twee mannen.

2a Woontorens ca.1250-1450

De torens kregen nu ook een woonfunctie, de zogenaamde (verdedigbare) woontorens, met een hoogte van rond de 15 meter. Daarnaast bleef het nederhof nog wel bestaan maar dan alleen nog als boerenbedrijf. Dergelijke stinswieren kennen we o.a uit Gaastmaburen (Grovestins) en Veenwoude (Schierstins). Binnen de steden zien in de loop van de 14e eeuw de stadsstins ontstaan. Net als de stinswier een verdedigbare woontoren maar dan zonder de wier en het nederhof, wel was het erf waarop de stadsstins stond omgracht.                                                          

2b Weerganghuis

In de periode dat de woontorens langzaam veranderden in het volgende type (zaalstins), zien we nog een overgangstype. Een stins op een rechthoekige basis met op de bovenste verdieping een weergang, kantelen en erkeltorebtjes het zogenaamde "Weerganghuis". Voorbeelden hiervan zijn de Ilostins te IJlst en de Gruytersmastins in Sneek.                                                                                                        

Afbeelding 2b Gruytersmastins Sneek naat Ids Wiersma 1915

3 Zaalstinsen ca. 1300-1500

Het volgende type steenhuis komen we vooral in de steden tegen, en worden ook wel zaalstinsen genoemd. Uit leenbrieven en oude kaarten blijkt dat deze steenhuizen op een dubbel erf lagen, en meestal achter de gewone rooilijn stonden. Tijdens twisten is er nog al eens sprake van dat zo’n steenhuis werd vernietigd, waaruit valt af te leiden dat deze naast een symbolische toch ook nog een defensieve functie hadden. De meeste van deze zaalstinsen   bestonden uit een bovengrondse overwelfde kelder met daarop een tweede bouwlaag het eigenlijke huis. De kelder had een eigen toegang en was niet verbonden met de bovenverdieping. Voorbeelden zijn het Camingahuis met een oppervlak van 9.10 bij 18.80 meter en de Keimpemastins met een oppervlak van 7,90 bij 12,90 meter beiden in Leeuwarden te vinden.

Afbeelding 3 Zaaltins door Stellingwerf

4 State en Saten ca. 1500 ev.

In de loop van de 15e eeuw zien we opnieuw een verandering, deze werd vooral veroorzaakt door de militaire ontwikkelingen (o.a. buskruit). We zien nu een scheiding ontstaan tussen de defensieve en de woon functie. De Blokhuizen en Bolwerken namen de defensieve functie over, en de adelhuizen verandereden in stinsachtig gebouw met alleen nog een representatieve functie. Ook nu zien we weer een scheiding tussen de ontwikkeling in de steden en op het platteland. Veel adellijke families bezaten een stins op het platteland en een zomerresidenties in de stad. Steden waren belangrijk handels- en machtscentrums daarbij kwam nog dat het er in de winter beter leven was. Daarnaast zien we dat er in de steden steeds meer representatieve woningen worden opgetrokken door rijke patriciërs. Op het platteland speelde nog een ontwikkeling een belangrijke rol. Aan het eind van de 16e eeuw bevindt Friesland zich in een agrarische en economische hoogconjunctuur, en de lokale (nieuwe) rijken en edelen profiteerde hiervan en bouwden op grote schaal grote statige woningen, die als state en Sate worden aangeduid. Wat is afgeleid van het Engelse woord Estate, en stond niet alleen voor het huis maar ook het daarbij horende land dus het totale bezit. Bij de Sates op het platteland zien we nu dat zowel het huis als boerderij op een omgracht erf stond. Een aantal staten hadden een ouder steenhuis als voorganger, deze werden meestal gesloopt maar in een aantal gevallen opgenomen in de nieuw gebouwde state. Later zouden deze States ook wel Herenhuis en of adelhuis genoemd worden.

Afbeelding 4 State door Stellingwerf