"Jol (de;-len) [1567 etymologie onbekend] 1 licht roei- en zeilvaartuig met scherpe voor- en platte achtersteven: een zes-, acht- of twaalfvoetsjol; Staverse jol, zeer bol van vorm zonder zwaarden 2 naam van de kleinste sloep op oorlogs- en andere grote zeeschepen" (van Dale, groot woordenboek der Nederlandse taal)
Algemeen.
What's in a name?
Jol is een algemeen in West Europa gebruikte term. Het oudst bekendst is het Nederduitse "jolle" (1520), Engelse "yawl" (1621), Hollandse "jol" (1777), Franse "yole" (18e eeuw), Spaanse "yola", Portugese "iole" of "yole", Russische "jal" en het Schotse "yole".
Wie in het woordenboek zal zoeken, zal voor jol veelal de termen kleine boot c.q. kleine sloep vinden.
De Zweedse scheepsbouwmeester J.H. af Chapman (1768) verzamelde scheepstekeningen uit vele landen en verrichte bij vele schepen opmetingen. Hij noemt de kleinste scheepssloep de "jol". De afmetingen gaan van ongeveer 3 tot 6 meter. Over verdere specifieke vormkenmerken wordt door Chapman niet gesproken.
Dat de jol geen algemeen geldende vormkenmerken heeft, maar dat deze kenmerken afhankelijk zijn en waren van het land c.q. streek van herkomst en bepaald worden door de gebruikers, (vissers en schippers) blijkt uit een artikel van Maurice Kaak over de Mariekerkse jol. Daarin schrijft hij onder meer "Voor de vissers en schippers uit het Schelde gebied is de jol een welbepaald type, voor deze mensen is de jol een spiegelboot. Een spiegelboot is van voor en van achter begrensd door een plat vlak, de spiegel"
In dit verhaal bakent hij duidelijk de gebruikers groep en de streek af. Voor DIE mensen in DIE streek is DAT een jol.
Op andere plaatsen zou men het met deze bewering, en dan met name het platte vlak van voren, in het geheel niet eens zijn.
Vaak evolueerde een vaartuig in de loop van een aantal decennia waarna de oorspronkelijk geldende specifieke kenmerken niet meer of slechts gedeeltelijk waren terug te vinden.
Wanneer men kijkt naar de kenmerken van de rond- en platbodems, dan kan men de Staverse jol gerust een vreemde eend in de bijt noemen.
Toch is het een echt Nederlands schip dat z'n ontstaan dankt aan de specifieke eisen die de ansjovisvisserij in de vorige eeuw aan een zeegaand vissersschip stelde.
Dit leidde in de tweede helft van de vorige eeuw tot de bouw van de eerste Staverse- of ansjovisjollen, ook wel herfst -of fuikenjollen genoemd. Deze scheepjes waren gladboordig met een bolle kop en rechte achtersteven. Ze hadden geen berghouten, zwaarden en strijkklampen maar wel een gemakkelijk naar binnen vallend boord. Dit alles was nodig om de fijnmazige en kwetsbare netten die men voor de ansjovisvangst gebruikte zo min mogelijk te beschadigen.
Deze scheepjes waren aanvankelijk nog geheel open en ongeveer 18 voet lang. De scheepjes werden met roeiriemen voortbewogen want ze hadden in die tijd nog geen zeiltuig.
Ze zagen er uit als een hele grote klomp ze zouden uiteindelijk bekend worden als de Staverse jollen.