5. De palingvisserij

"Geen andere visserijen dan het strand of buiten de zeepalen als met fuiken, waarmee aal wordt gevangen." (archief van de Perfect 9 nr. 104 R.A. Leeuwarden)

De Palingvisserij

Naar alle waarschijnlijkheid is de palingvisserij voor Staveren de oudste vorm van visserij. Natuurlijk zullen de bewoners van de westkust van Friesland eerder vis gevangen hebben voor eigen gebruik, maar de palingvisserij is zover als nagegaan kon worden de oudste vorm van commerciële visserij in deze streek.

Al uit 1364 dateert het oudste bericht inzake de palingvisserij. Ene Jacob Diederiks afkomstig uit Holland voerde in Londen een grote partij paling in waarbij Staveren als plaats van herkomst benoemd wordt. Belangrijk in deze is nog het feit dat de palingaken graag water innamen in de omgeving van Gaastmeer, dit omdat het water in deze omgeving als zeer zuiver bekend stond. (Dit is onder meer één van de redenen voor Wildschut om aldaar een werf te stichten.)

De palingvisserij werd in de onmiddellijke nabijheid van de kust uitgeoefend, ongeveer halverwege Staveren - Molkwerum tot aan Rode Klif.

Deze vorm van visserij was niet vrij, maar werd verpacht (Waterschap Hemelumer Oldepheart en aanhorige zeedijken).

Voor de eerste wereldoorlog werd dit recht gepacht door de firma Haagema uit Workum, na de oorlog door de firma Lankhorst te Heeg.

De pachters stonden op hun beurt het visrecht weer af aan het Staverse vissersgilde, onder de voorwaarde dat de gevangen paling werd geleverd aan de pachter.

Eenmaal per jaar na afloop van het visseizoen gingen de palingvissers voor de eindafrekening naar hun pachters, d.w.z. naar Workum of naar Heeg.

De vissers zagen die dag als een soort snipperdag, een dagje uit. Dat sommige vissers dan ook niet geheel nuchter thuiskwamen mag dan ook duidelijk wezen.

De prijs voor de paling was vast, fl. 25,- voor 100 pond later was dat fl.30,- voor 100 pond. In het jaar 1928 waren de prijzen ongeveer twee maal zo hoog.

Voor paling bestond er geen vastgestelde minimummaat, pas in 1911 werd door het visserijbesluit een minimummaat vastgesteld van 25 cm. Deze maat werd in 1937 weer bijgesteld tot 28 cm.

De zeedijk was verdeeld in 137 percelen, door de vissers "zetten" of "regels" genoemd. Deze percelen werden begin augustus gemerkt met rode verf, daarna werden de leden van het vissersgilde bij elkaar geroepen voor de jaarlijkse vergadering. Tijdens deze vergadering werden de 137 visplaatsen verloot.

De vissers spraken na de verloting van goede en slechte briefjes. Dit vanwege het bekend staan van de visplaatsen en de bijbehorende vangst uit de voorgaande jaren.

Op elke regel was wel een uitzondering, W. Dijkstra schrijft in zijn artikel "Staveren en de visserij" [1], dat C.J. de Boer uit Staveren vertelde dat de percelen niet altijd bij loting vergeven werden. Zijn overgrootvader H de Boer werd bij de aanleg van het zesde hoofd, Slavershaven genaamd, (een haaks vanuit de zeedijk lopende stenen dam om de golfslag te breken) als opzichter van dat hoofd benoemd. Hij kreeg daarbij dan ook als erfrecht, vergunning om de palingvisserij bij dit hoofd ui te oefenen.

Het palingvissen ging als volgt:

De palingvisserij gebeurde in de regel met de zogenaamde herfst of fuikenjollen ( de wat kleinere Staverse jollen).

Haaks vanuit de percelen op de zeedijk zette men schutwant, ook wel "skodden" genoemd, in zee uit, met aan het einde een fuik. Vanaf medio september tot en met begin november ging de paling trekken vlak langs de kust. De vissers spraken over het "lopen" van de paling. Tijdens dat trekken van de paling stootte de paling op het schutwant, omdat de paling toch naar een mogelijke doortocht zocht, zwom deze uiteindelijk in de fuik.

De pacht van een perceel was voor deze vorm van visserij van essentieel belang. Netten zetten een eind uit de kust ( de visserij was ongeveer 6 meter uit de kust al vrij) had totaal geen zin, de paling ontkwam dan via de opening die tussen de netten en de zeedijk bestond.

De gevangen paling bestond uit twee soorten de "rooie aal" en de "schieraal". De schieraal was geslachtsrijp en trok weg naar zee om in de Sarragossozee te paaien. Deze laatste paling kon men herkennen aan de blanke onderzijde.

De vissers kenden nog wel meer variëteiten zoals de slokker, grootbek en spitskop, maar deze werden niet met fuiken maar met aas of de kuilvisserij gevangen.

Deze vorm van visserij werd zover als mij bekend is niet door de vissers uit Staveren beoefend.

Voor de eerste wereldoorlog was Engeland nog steeds een belangrijk exportland voor de paling. Gedurende de eerste wereldoorlog was handel met Engeland niet mogelijk, en omdat er tevens meer concurrentie kwam, o.a. door Denemarken, werd de positie van de palingvisserij alsmaar zwakker.

Toen na de oorlog, op verzoek van de vissers, er een eind kwam aan de vaste contractprijzen en er geveild werd tegen dagprijs, had deze verandering tot gevolg dat ook de binnenlandse handel veranderde. Dit alles had uiteindelijk als gevolg dat de handel met Engeland verloren ging, waarna het in de dertiger jaren met de eerst zo bloeiende palingvisserij snel bergafwaarts ging.

Referenties:

1. Dijkstra W jr.: Staveren en de visserij. Nederlandse Historiën. zesde jaargang nr 2. 1972 pag.31-50