"Variis modis benefit". (Op verschillende wijzen kan het goed gebeuren)
Er zijn bronnen die vermelden dat de Staverse jol al heel lang in gebruik was in de omgeving van Staveren. Dit zou afgeleid kunnen worden uit het feit, dat er een jolachtig vaartuig afgebeeld staat op het vaandel van het vissersgilde te Staveren, dat stamt uit 1659 en dat nu bewaard wordt in het Fries scheepvaartmuseum te Sneek. Er gaan ook stemmen op die zeggen dat de jol al afgebeeld staat op de zogenaamde Hanzezegels van de stad Staveren die dateren uit het jaar 1246. Maar is het niet veel meer voor de hand liggend dat we hier met een koggeschip van doen hebben in plaats van met een Staverse jol?
De herkomst van de Staverse jol
Bespiegelingen, aannames en feiten
Over de herkomst van de rompvorm van de Staverse jol zijn de meningen nogal verdeeld. Dat de vorm, constructie en inrichting van de jol een compromis is tussen toepassing en bruikbaarheid wordt door een ieder wel ondersteund. Dit laatste is nogal logisch want geldt dit niet voor ieder bedrijfs en/of vissersvaartuig?.
Maar op de vraag waar en wanneer de Staverse jol ontstaan is, daarover lopen de meningen nogal uiteen.
Door diverse auteurs zijn er vele en vaak zeer uiteenlopende stellingen en meningen over de herkomst van de Staverse jol gepubliceerd, waarvan de hier volgende gerekend kunnen worden als zijnde de meest belangrijke.
Crone schrijft over de Staversjol m.b.t. het ontbreken van zijzwaarden op middeleeuwse schepen, "Zwaarden die zonder twijfel op enge wateren het eerst zijn toegepast kwamen in de tweede helft der 16e eeuw in gebruik, behalve bij enkele schepen. Een daarvan bestaat nog; het is een visschuit, de Stavorense jol, die zodanig van vorm is, dat zij geen zwaarden nodig heeft".[1] Met andere woorden, de jol is een Zuiderzeescheepje van vóór 1550.
Deze stelling lijkt mij volstrekt onjuist, en wel om de volgende redenen. In zowel geschriften als ook op schilderijen uit die tijd zijn geen tekenen terug te vinden die het bestaan van de Staverse jol voor 1550 zou rechtvaardigen. Verder was in die tijd het aan de wind zeilen nog niet echt goed mogelijk. We kunnen de Staverse jol natuurlijk niet vergelijken met een modern scherp jacht, maar het mag duidelijk wezen dat aan de wind zeilen met de Staverse jol goed mogelijk is. De enige mogelijkheid die de stelling van Crone recht zou doen, bestaat uit het feit dat een bepaald scheepstype in de loop van eeuwen in de Staverse jol geëvolueerd is, en dat ons deze evolutie volkomen ontgaan is. Mij lijkt dit laatste echter niet zo waarschijnlijk.
Sopers vermeld in zijn boek "Schepen die verdwijnen",[2] dat "Een der belangrijkste bronnen waaraan wij onze kennis omtrent den scheepsbouw in de middeleeuwen moeten ontlenen zijn de zegels". En naar aanleiding hiervan schrijft Sopers "De teekening doet veronderstellen, dat het schip een kielvaartuig was (een voorlooper of prototype van de Staversche jol?)". Hebben we met deze stelling van Sopers te maken met de zogenaamde evolutie theorie? Ikzelf betwijfel dit zeer. Zeker als je kennis neemt van het boek van A.H.J. Prins "Groningen middeleeuwse hanzestad vanaf de waterkant" In dit boekwerk vinden we een uitgebreide en gedetailleerde beschrijving van koggeschepen en holken (grote kogge) met een verwijzing naar "het koggezegel van Stavoren (1246)" en "de hollezegel van Stavoren (1415)". (zie figuur 1) Zoals gezegd werd de "koggezegel" door Sopers toegeschreven aan een mogelijke voorloper van de Staverse jol. Met de "hollezegel" weet Sopers ook raad en schrijft dat deze zegel een mogelijke voorloper laat zien van de Vollenhovensche schokker.
Figuur 1. Links Koggezegel 1246. Rechts Hollezegel 1415.
Tesch en de Veen noteren in hun boek (Duits) "Die Niederländische Seefischerij"[3] "Das einzige kielschiff auf der Zuiderzee ist die Staverse jol. Ein bei der Herings- und Sardellenfischerei von Stavoren gebräuchliches kleines fahrzeug, das zwar eine gaffel am groszegel, aber keinen giekbaum besitzt und weder bergholze noch eine bün hat. Es soll von skandinavische herkunft sein. " Met andere woorden "De Staverse jol stamt uit Scandinavië". Deze mening wordt door meerdere mensen gedeeld, men ziet in deze duidelijke verbanden in de vorm en de manier van bouw (vikingschepen) etc, maar gestaafd en onderbouwd wordt deze uitspraak door Tesch en de Veen niet. Ook bij deze stelling komt de evolutie theorie van de Staverse jol weer in beeld. Ook bij de volgende stelling kan men zich de eventuele juistheid van deze theorie bedenken.
In het boek "de Zeilsport" schrijft van Kampen dat het hem niets zou verwonderen dat de Staverse jol van buitenlandse oorsprong zou zijn. Deze mening baseert hij op het feit dat de jol zo'n vreemd "on-Nederlands model heeft.[4]
De gerenommeerde auteur, wat betreft Friese historie, S.J van der Molen onderbouwt zijn verhaal meer wetenschappelijk. In het jaarboek 1961 van het Fries scheepvaartmuseum [5] als ook, maar dan nog meer gedetailleerd in zijn artikel "De Staverse jol en de Zuiderzeevloot 80 jaar geleden"[6] schrijft hij: "In het zeer belangrijke rapport inzake de kustvisserij van 1812 (archief van de Perfect 9 nr. 104 R.A. Leeuwarden) wordt uit Staveren (officieel) bericht: "Geen andere visserijen dan het strand of buiten de zeepalen als met fuiken, waarmee aal wordt gevangen." Deze visserij op paling werd in mei, september en oktober door twaalf personen uitgeoefend en wel met "kleine schuitjes". Hier is dus sprake van een zeer bescheiden visserij vlak onder de dijk en er is veel fantasie nodig om bij die kleine schuitjes al aan de befaamde jollen te denken. Nadere gegevens leveren de gemeenteverslagen op. Hoewel Staveren al (zijn eerste) verslag over 1851 aan de centrale overheid stuurde, duurde het nog tot 1858 voordat er bericht werd: "de aalvangst geschiedt met zeesloepen." Een jaar later wordt de mededeling herhaald, maar dan staat er "met zeesloepen of jollen." Van der Molen is hiermee de enige auteur die duidelijk en overtuigd en naar mijn mening degelijk onderbouwd een jaartal geeft, n.l. 1859.
Mr. Dr. T. Huitema haalt in zijn boek "Ronde en platbodemjachten" [7], het verhaal van Sopers aan dat wat betreft de vorm van dit vissersschip wellicht teruggegrepen is op het stadszegel van Stavoren uit de dertiende eeuw. Anderzijds werden zelfs buitenlandse invloeden verondersteld (van Kampen). Hij haalt verder een verklaring aan van de heer D. Zeldenrust, zelf afkomstig uit een scheepsbouwers familie in de Friese zuidwesthoek. Deze brengt namelijk het ontstaan van de Staverse jol in verband met de ontwikkeling van de ansjovisvisserij in de jaren tussen 1870 en 1880, en met de eisen die deze vorm van visserij, met zijn speciale netten, aan de schepen stelde. De eerste twee jollen zouden gebouwd zijn, eind 19e eeuw bij de werf van J. Strikwerda voor een tweetal vissers J. Visser uit Stavoren en M. Zeldenrust uit Molkwerum. Huitema schrijft "Aanvankelijk maakte men vooral gebruik van de sloepen die ook bij de palingvangst dienst deden, waarbij al spoedig bleek dat de uit de buurt van Vollenhove afkomstige met hun tamelijk volle kop het beste voor dit werk geschikt waren. Een tweetal vissers . . . . . . . . . . , lieten daarom bij de werf van J.Strikwerda in Stavoren ieder een speciale boot voor de ansjovisvangst bouwen met een volle, ronde kop".
J. Kooijman bericht in zijn boek "Tien platbodemjachten" [8], alsmede in diverse artikelen in o.a. "Spiegel der Zeilvaart" [9]. Dat vast lijkt te staan dat de Staverse jol slechts een korte ontstaansgeschiedenis zou hebben. Verder in zijn boek houdt hij het verhaal aan van Huitema
.
E.W. Petrejus sluit zich bij voorgaande opvattingen volledig aan in zijn boek, "Oude zeilschepen en hun modellen".[10]
Zou het mogelijk zijn dat de mening van de drie voorgaande gezag hebbende auteurs aan kunnen sluiten bij die van S.J. van der Molen? Het verschil in tijd is slechts een tiental jaren.
F.N. van Loon: "Handleiding tot den burgelijken scheepsbouw".[11] Hierin wordt door van Loon gesproken over een Hindeloper jol van 25 voet met een dubbele bodem en met vaste waterballast. Dit scheepje was volgens van Loon een goede zeiler en geschikt voor dit vaargebied.
Dit zou een verband kunnen aangeven met de "latere" Staverse jol. Ook hier zouden we een eventueel verband kunnen leggen met de evolutie theorie met betrekking tot de Staverse jol (zie Crone en Sopers).
In een artikel gepubliceerd in de Spiegel der Zeilvaart [12] schrijft T. Tekstra over de eerste twee jollen die in opdracht van vissers uit Staveren en Molkwerum gebouwd zouden zijn. (zie Huitema) "Of deze twee mannen werkelijk de eerste opdrachtgevers voor de bouw van een Staverse jol zijn geweest lijkt mij betwistbaar. Wat men mijns inziens wel uit dit verhaal, gecombineerd met andere gegevens, mag afleiden, is dat Roosjen en Strikwerda de eersten waren die scheepjes bouwden met vorm en eigenschappen, welke wij thans herkennen als toebehorend aan de Staverse jol. Hiermee geeft T. Tekstra te kennen dat hij de Staverse jol ook dateert eind vorige eeuw.
Als laatste in de feiten, aannames en bespiegelingen over de herkomst van rompvorm nog het volgende:
M. van Mesdag schrijft in zijn artikel " Galway Hooker:op sterven na dood en herrezen".[13] "Wel wil ik commentaar leveren op de gedachte dat er onweerlegbaar overeenkomsten tussen de Galway Hookers en de Nederlandse Staverse Jol - verreweg het meest op de hooker lijkende scheepstype. Beide zijn open vissersboten, beide zijn (uiteindelijk) kottergetuigd, karveel gebouwd, met van vóór tot achter sterk invallende boorden. Beiden hebben een lange vaak ondiepe kiel etc, etc, . . . . . . . . . . .
Echter van een invloed vanuit het Noordelijke deel van de Zuiderzee op de Galway Hooker is geen sprake; de hooker dateert uit de jaren van vóór 1800, terwijl de twee eerste Staverse Jollen rond 1885 door J.Strikwerda in Stavoren werden gebouwd". In het verhaal verteld hij verder dat Galway Hookers en Staverse Jollen gelijkenissen vertonen (zie figuur 2.), maar dat ze onafhankelijk van elkaar zijn ontwikkeld. Dat zou dan komen doordat ze voor vergelijkbaar werk op soortgelijk water geschikt waren.
Uiteindelijk vergelijkt van Mesdag de situatie met die van de uitvinding van het wiel en de boekdrukkunst.
Zonder het artikel van Mesdag in twijfel te trekken wil ik hier toch nog even wijzen over mijn eerder geopperde evolutie theorie wat betreft de Staverse jol. Van Mesdag heeft niets tegen zeggelijk gelijk maar toch, zou men niet even bij elkaar in de "kookpotten" gekeken hebben?
Figuur 2. Galway hooker (links) en Staverse jol
Natuurlijk zijn veel feiten niet meer te achterhalen.
Maar zowel op schrift als op schilderijen zijn geen aanwijzingen te vinden om de Staverse jol een ouderdom van veel meer dan 100 jaar toe te schrijven.
Ook duidelijk mag zijn dat in de drooggelegde polders van de voormalige Zuiderzee geen aanwijzingen te vinden waren die recht doen aan de gedachten gang, de Staverse jol ouder dan eind, hooguit midden vorige eeuw te bestempelen.
Referenties:
1. Crone GCE. Onze schepen in de gouden eeuw. Amsterdam 1939, PN van Kampen & zoon
2. Sopers PJVM. Schepen die verdwijnen. Amsterdam1940, PN van Kampen & zoon
3. Tesch JJ, de Veen J. Die Niederländische Seefischerei. Handbuch der Seefischerei Nordeuropas; herausgegeben von Lübert H, Eherenbaum E. Stuttgart 1933.
4. Kampen HCA. De zeilsport. Amsterdam 1924, PN van Kampen & zoon
5. Molen van der SJ. Friese visserschepen van de Zuiderzee. Jaarverslag 1961 Fries scheepvaartmuseum Sneek.
6. S.J. van der Molen: De Staverse jol en de Zuiderzeevloot 80 jaar geleden. Spiegel de Zeilvaart 1986;7
7. Huitema T. Ronde en platbodemjachten. Amsterdam 1962, PN van Kampen & zoon. De Staverse jol pag. 159-162.
8. Kooijman J. Tien platbodemjachten. Baarn 1994. Hollandia BV. hoofdstuk 4. pag 40-46. De 7,80 meter Staverse jol.
9. Kooijman J. Geheimen van de Staverse jol. Spiegel der Zeilvaart 1988 nr 2 en
10. Petrejus EW. Oude zeilvaartuigen en hun modellen. Bussum 1971, pag. 243.
11. F.N. van Loon 1775-1840: Handleiding tot den burgerlijken scheepsbouw.
Rapport uit de Franse tijd (1812). Tweetal boeken gepubliceerd (1820-1838).
12. Tekstra T. Jollenwerf Roosjen en Strikwerda te Staveren. Spiegel der Zeilvaart 1988 nr. 4
13. Maarten van Mesdag: Galway Hooker: Op sterven na dood en herrezen. Spiegel der Zeilvaart 1997 nr. 3 en 4.