"...........en werd er op zee akkoord gemaakt over de prijs van de haring" (CJ de Boer, schipper ST4)
De haringvisserij.
Al zeer vroeg in het jaar (soms wel half februari) voeren de jollen uit Staveren, Molkwerum en Laaksum uit om op haringvangst te gaan.
Voor 1950 kwam de haring wel eens vroeger binnentrekken. Men sprak dan van najaarsharing. Dit verschijnsel werd in de 2e helft van de 19e eeuw steeds zeldzamer.
De Zuiderzeeharing was van een ander ras dan de Noordzeeharing. Ze was kleiner en door het ontbreken van bepaalde verteringsenzymen niet geschikt om gekaakt en gepekeld te worden.[1]
De haring werd daarom ook vers of gerookt op de markt gebracht. Het roken van haring gebeurde om deze wat langer houdbaar te maken.
De haring kwam via de zeegaten van de Waddenzee de Zuiderzee op om op de ondiepe gedeeltes te paaien om dan in april, begin mei weer de Zuiderzee te verlaten.
Wanneer de haring de Zuiderzee opkwam trokken ze zuidwaarts en schoten dan vaak door "de kom in" zeiden de vissers. Hiermee werd het zuiderlijke deel van de Zuiderzee bedoeld, de Geldersman en de kuil van Marken. (zie figuur 1).
In de regel trokken de vissers met de vis mee. Men begon in het noorden en zakte dan zuidwaarts tot rondom Urk.
Als beste visplaatsen werden Enkhuizen, Broekerhaven, Medenblik, Kolhornen de Friese wal richting Urk - Schokland aangemerkt.
Door de Staverse en Laaksumer vissers werden Staveren, Urk en Laaksum als losplaatsen gebruikt, waarbij de haring deels in de vreemde en deels in de thuishaven werd afgeleverd.
Ook waren er wel kooplui op zee. Visser C.J. de Boer van de ST 4 beschrijft dit als volgt "Meestal waren het schepen afkomstig van de Zuidwal. Prachtige mooie botters. Dan hadden ze de Nederlandse driekleur in top en werd er op zee akkoord gemaakt over de prijs van de haring." De haring werd dan overgezet op het andere schip en de Staverse visser ging of huiswaards of probeerde nog een vangst mee naar huis te nemen.
Het mag duidelijk zijn dat de Staverse vissers niet ongelukkig met deze handel waren. Men verkreeg vaak een goede prijs, anders ging de handel ook niet door, en het bespaarde vaak een hoop werk.
De handel van haring ging per tal (200) stuks, men gebruikte verder de volgende eenheden:
Worp - 4 haringen
Varrel - 50 haringen
half tal - 100 haringen
tal - 200 haringen
last - 10.000 haringen [1,2]
In Staveren werd in 1904 de "Friese Coöperatieve Vishandel" opgericht teneinde de haringvisserij als wel de handel coöperatief te gaan beoefenen.
Ook werd er een haringrokerij gebouwd, "de hang" geheten, die tot 1940 aan de haven in Staveren heeft gestaan.
De rokerij werd de eerste twee jaar door de coöperatie geëxploiteerd, maar de resultaten waren teleurstellend slecht. Dit laatste werd veroorzaakt door o.a. magere vangsten, slechte leiding van de directeurboekhouder en door gebrek aan voldoende kapitaal.
Men verhuurde toen de hang aan de firma Lichtendal uit Harlingen. Tijdens de eerste wereldoorlog werd de hang verkocht aan de firma de Jager uit Lemmer.
De door de vissers van Laaksum gevangen haring werd doorgaans in Staveren geveild. Verschillende Laaksumer vissers waren dan ook lid van de Staverse coöperatie.
Referenties:
1. Peter Dorleijn: Van gaand en staand want. De zeilvisserij voor en na de afsluiting v/d Zuiderzee I. Zaltbommel 1982, Europese Bibliotheek.
2. Dijkstra jr.: Staveren en de visserij. Nederlandse Historiën. 1972 zesde jaargang nr 2. pag.31-50.