"De mosselvangst gaf echter ook nog een groot nadeel, dat was de enorme stank die het gaf"
Andere vormen van "visserij".
Wanneer in juni of daaromtrent het "seizoen" voorbij was, of was een "seizoen" mislukt (1914-1917 in deze jaren mislukte de ansjovisvangst volledig), dan zochten de vissers naar andere bestaansmiddelen.
Zo waren er vissers die met elkaar in collectief verband stenen gingen zetten aan de dijken in Noord-Holland. Ook nam men individueel wel onderhoudswerk aan de dijken.
In de "Visscherij Courant" van 21-11-1908 werd geschreven dat 5 Staverse vissers bij de Gammels en de Munnickseplaat aan het vissen waren op wilde oesters en wulken.
In 1916 werd er op mosselzaad gevist. Dit mosselzaad werd in de landbouw als mest gebruikt. In 1917 werden de mossels voor consumptie gevangen.
Vaak werden de mossels gekookt en gepeld bij de vissers thuis, maar ook gebruikte men in Staveren daarvoor een gebouwtje dicht bij de sluis, de z.g. zoutkeet.
De mosselvisserij bracht de Staverse vissers een goed inkomen want een ieder hielp mee om te pellen. Een gezin had een gemiddeld inkomen van fl.75,- per week, hetgeen voor die tijd een heel goed inkomen was.[1]
Vissers uit Urk en zelfs uit Zeeland kwamen in die tijd mosselen in Staveren lossen. De mosselvangst gaf echter ook nog een groot nadeel, dat was de enorme stank die het gaf.
W. Dijkstra gaf in zijn artikel enkele kranten berichten weer [1]:
"Friesche Zuidwesthoek. Uit onze kusthavens tracht men mosselen te verschepen voor bemestings doeleinden. Men tracht, want er zijn bijna, ondanks de hoge vrachten, geen schepen voor te vinden. Het goedje geeft n.l. een reuzenstank van zich zouden de soldaten zeggen".
"Harlingen februari 1916. Harlingen is in enkele weken het centrum van den gehele Ned. Mosselhandel geworden. Het is wel de omgekeerde wereld. Met een visschuit wordt meer verdiend dan met een flinke vrachtboot in normale jaren. Een werkman kan een burger bestaan verdienen. Menig burger moet zich met een arbeiders inkomen tevreden stellen. Handelaren verdienen sommen gelds die hen tot de hoogst aangeslagenen in de belasting zullen maken. Jongens verdienen evenveel als hun onderwijzer, die zij in de steek laten. Dagmeisjes die hun dienst ontvloden, hebben een salaris waarnaar een juffrouw met een zak vol diploma's watertanden zou. Alles werpt zich op de mosselhandel en laat zijn betrekking in de steek. Den eenen dag heb je een dienstbode, een knecht, de volgende dag "foetsie" in de mosselen. Een rijwielmagazijn is door den eigenaar veranderd in een mosselkokerij. Een bakker bluschte zijn oven en verhuurde zijn geheele onderverdieping aan een mosselfirma. De man behoeft nu niets te doen en verdient er meer mede dan met zijn alles behalve lucratief vak".
Voorgaande verhalen geven aan dat het ondanks het uitblijven van goede ansjovisvangsten, het niet allemaal kommer en kwel was voor de vissers.
Men verdiende ook wel eens wat bij door op "bloempjes" te vissen. In feite was dit een bezigheid van de Wieringer vissers die met hun aken bloempjes voorop de Franse strohoeden visten. Men deed dit door een balk omwonden door prikkeldraad aan twee lijnen achter het schip over de bodem te slepen.
Referenties:
1. Dijkstra W jr. Staveren en de visserij. Nederlandse Historiën. zesde jaargang nr 2. 1972, pag.31-50.