Onderwijs en toetsing, rapportage en overgangsbeleid
Onderwijs en Toetsing
In de school is de docent samen met de collega’s verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijsaanbod. Dit houdt in dat de docent uitdagende leersituaties creëert met de daarbij behorende werkvormen en leeractiviteiten en dat hij studiewijzers en leerstofplanningen maakt voor de leerlingen, waarin de te behandelen leerstof, de leerdoelen en de toetsmomenten overzichtelijk zijn vermeld. De docent leert de leerling de leerstof zelfstandig te verwerken en houdt rekening met de capaciteiten en leerbelemmeringen van leerlingen.
De leerling heeft de inspanningsverplichting om een goed leerproces mogelijk te maken: dit betekent onder meer dat de leerling de, volgens de studiewijzer opgegeven, leerstof bestudeert, leert zichzelf te controleren en leert om zijn eigen leertijd in de Daltonuren te structureren.
Het toetsen en beoordelen van leerprestaties is een belangrijke taak van de docent. Op de cijfers/letters die de leerling krijgt voor toetsen, proefwerken en werkstukken of praktische opdrachten worden de rapportage-cijfers en -letters gebaseerd en op basis van deze gegevens worden de overgangs-beslissingen genomen. In het Leerlingenstatuut staan de regels en afspraken met betrekking tot het geven van onderwijs, de toetsing en de beoordeling.
Hieronder een beperkte opsomming:
Ten aanzien van overhoringen en werkstukken moet tevoren duidelijk zijn hoe het cijfer wordt meegeteld bij het vaststellen van een rapportcijfer.
Een docent dient het geven van uitleg en het verstrekken van antwoorden van opgegeven werk, tenminste twee schooldagen voor een te geven proefwerk over de desbetreffende leerstof te hebben afgerond.
In de onderbouw mogen per dag mag maximaal twee toetsmomenten worden opgegeven, waarvan één te leren proefwerk. Bij een inhaaltoets/herkansing mag van deze regel worden afgeweken. In de week voorafgaande aan de proefwerkweek aan het einde van het schooljaar worden in principe geen toetsen geplaatst. Dit geldt alleen voor de onderbouw.
In de bovenbouw mag (buiten de toetsweek) per dag maximaal één te leren schoolexamen worden gegeven.
In toetsweken ligt het maximum aantal te leren schoolexamens op twee per dag, waar nog één herkansing bij mag komen.Uiterlijk twee weken voor aanvang van een toetsweek is er voor elk vak een diagnostische toets beschikbaar voor de leerlingen in de bovenbouw die inhoudelijk en wat betreft vormgeving overeenkomt met het schoolexamen (SE).
De eerste dag na een vakantie van een week of langer is huiswerkvrij. In proefwerk- en toetsweken kan hierop een uitzondering worden gemaakt.
De data van de toetsen worden aan het begin van de periode vastgelegd. Is dit redelijkerwijs niet mogelijk, dan geldt de regel dat een toets tenminste één week tevoren wordt opgegeven. De vorm van de toets wordt zoveel mogelijk tevoren bekendgemaakt. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden wordt een toets binnen tien lesdagen gecorrigeerd teruggegeven. Een PO wordt in de regel binnen 20 lesdagen (vier weken) beoordeeld.
Een toets of schoolexamen wordt normaliter besproken in de les; indien daar in de les geen gelegenheid toe is (bijv. door tijdgebrek), dienen de leerlingen de gelegenheid te krijgen de toets of het schoolexamen in Daltontijd na te bespreken. Na de proefwerkweek kan de leerling, voor een nabespreking van de toets, een afspraak maken met de docent.
Een volgende toets over dezelfde leerstof kan niet gegeven worden, voordat de vorige toets besproken is, behoudens bijzondere omstandigheden en in overleg met de betrokken leerlingen.
Leerlingen hebben altijd de mogelijkheid tot inzage van hun toetsen.
De normen van beoordeling van toetsen, schoolexamens, overhoringen, praktische opdrachten en de totstandkoming van de rapportcijfers worden desgevraagd door de docent meegedeeld en zo nodig toegelicht, tenzij de opgave van dien aard is dat het onmogelijk of zeer moeilijk is uniforme beoordelingsnormen vast te stellen.
Wie het niet eens is met de beoordeling van een proefwerk, tekent bezwaar aan bij de docent. Normen die door de vaksectie voor het beoordelen van een proefwerk zijn vastgesteld zijn bindend. Tegen een op basis van deze normen verleend cijfer is geen beroep mogelijk.
Indien de samenstelling van de opgaven van een proefwerk van dien aard is dat het onmogelijk of zeer moeilijk is uniforme beoordelingsnormen vast te stellen, is het cijfer verleend door de desbetreffende docent bindend. Kan een leerling het niet eens worden met de beoordeling van de docent, dan kan hij dit aan de schoolleiding voorleggen. De uitspraak van de schoolleiding is bindend.
Doorlopend rapport / voortgangsrapportage
Het schooljaar voor de klassen 1 en 2 is verdeeld in vier lesperioden.
Na elke lesperiode wordt een cijfer- of letterrapportage gegeven volgens het systeem van het 'doorlopend rapport'. Dat betekent dat de gegevens van de voorgaande periode meetellen bij de bepaling van het nieuwe rapport.
De leerlingen van 3-HAVO, 3-VWO, 3-VMBO, 4-HAVO en 4- en 5-VWO (Tweede Fase) krijgen 4 keer per jaar een voortgangsrapportage gebaseerd op 4 (toets)-perioden.
De examenkandidaten 4-VMBO, 5-HAVO en 6-VWO krijgen 3 maal per jaar een cijferoverzicht, gebaseerd op de 3 toetsperioden.
Overgangsnormen
De overgangsnormen zoals die op het Dalton College gelden, zijn beschreven in de brochure overgangsnormen 2023-2024.
Overgang van klas 1 naar klas 2
In de 1e klas wordt gewerkt met de beoordelingsschaal A t/m F.
De betekenis van de letters in de heterogene brugklas is als volgt:
A = voldoende voor vwo-niveau
B = voldoende voor havo-niveau
C = voldoende voor vmbo tl-niveau
D = onvoldoende
F = slecht
Cijfergroepen onderbouw
We onderscheiden twee cijfergroepen onderbouw (klas 1, klas 2, 3 havo, 3 vwo) in de overgangsnorm:
Groep 1: Nederlands, Frans, Duits, Engels, klassieke talen, aardrijkskunde, geschiedenis, economie, wiskunde, biologie, natuurkunde, scheikunde,
Groep 2: muziek, tekenen, handvaardigheid, lichamelijke opvoeding.
In groep 2 wordt er gewerkt met: slecht/ onvoldoende/ voldoende/ goed/ zeer goed.
Cijfergroepen bovenbouw
We onderscheiden twee cijfergroepen bovenbouw (3vm, 4vm, 4h, 5h, 4v, 5v, 6v) in de overgangsnorm:
Groep 1: Nederlands, Frans, Duits, Engels, klassieke talen, aardrijkskunde, geschiedenis, economie, wiskunde, biologie, natuurkunde, scheikunde, maatschappijleer, maatschappijwetenschappen, bedrijfseconomie, filosofie, LO2/BSM, bha. Havo-Vwo: ckv, muziek, tekenen.
Groep 2: Kennis van het Geestelijke Leven (KGL), lichamelijke opvoeding. Vmbo: kckv- kunstvakken inclusief ckv.
In groep 2 wordt er gewerkt met een beoordelingsschaal: onvoldoende/ voldoende/ goed.
Slaag-/zakregeling examen: wanneer ben je geslaagd?
4-VMBO-theoretische leerweg: slaagnorm voor het examenjaar 2024
De kandidaat die eindexamen VMBO heeft afgelegd, is geslaagd als het rekenkundig gemiddelde van de behaalde resultaten voor alle bij het centraal examen betrokken vakken ten minste 5,5 is;
a. als het eindcijfer voor het vak Nederlands niet lager is dan een 5;
b. als voor één vak een 5 en voor de overige vakken een 6 of hoger is behaald, of
c. als voor twee vakken een 5 of voor één vak het eindcijfer 4 is behaald en voor de overige vakken een 6 of hoger waarvan tenminste één 7;
d. als de vakken LO, Kunstvakken/KCKV en het profielwerkstuk met “voldoende” of “goed” zijn beoordeeld.
N.B.: Voor leerlingen met wiskunde in het pakket worden de rekenvaardigheden geïntegreerd in de eindtoetsing voor wiskunde.
Leerlingen zonder wiskunde krijgen vanaf schooljaar 2020-2021 een verplicht schoolexamen rekenen. Het behaalde cijfer wordt niet betrokken in de uitslagregeling.
Judicium cum laude VMBO
Een VMBO-kandidaat kan met de toekenning Judicium cum laude (met lof) op het diploma slagen indien het gemiddelde eindcijfer van de vakken van het gemeenschappelijk deel (Nederlands, Engels en Maatschappijleer), het profieldeel en één vak uit het vrije deel tenminste een 8,0 is.
5-HAVO en 6-VWO: slaagnorm voor het examenjaar 2024
De kandidaat die eindexamen HAVO of VWO heeft afgelegd, is geslaagd:
a. als het rekenkundig gemiddelde van de behaalde resultaten voor alle bij het centraal examen betrokken vakken ten minste 5,5 is;
b. als voor maximaal één van de vakken Nederlandse taal, Engelse taal en voor zover van toepassing wiskunde-A of wiskunde-B (VWO: wiskunde-C) het eindcijfer 5 is behaald;
c. als voor alle vakken het eindcijfer 6 of meer is behaald, of
d. als voor één van de vakken het eindcijfer 5 en voor de overige vakken een eindcijfer 6 of meer is behaald, dan wel
e. als voor één van de vakken het eindcijfer 4 en voor de overige vakken het eindcijfer 6 of meer is behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt, dan wel
f. als voor twee van de vakken het eindcijfer 5 is behaald dan wel voor één van de vakken het eindcijfer 4 en voor één van deze vakken het eindcijfer 5 is behaald,en voor de overige vakken het eindcijfer 6 of meer is behaald en het gemiddelde van de eindcijfers ten minste 6,0 bedraagt.
g. indien het vak Lichamelijke Opvoeding is beoordeeld met “voldoende” of “goed”
h. indien geen van de eindcijfers van de vakken van het combinatiecijfer lager is dan een 4. Het combinatiecijfer is het rekenkundig gemiddelde van de eindcijfers schoolexamen van de “kleine vakken” uit het gemeenschappelijk deel en het cijfer voor het profielwerkstuk, waarbij alle vakken en het profielwerkstuk even zwaar meetellen.
Deze vakken en het profielwerkstuk moeten voldoen aan de eis van een afgerond eindcijfer niet lager dan een 4:
N.B.: Voor leerlingen met wiskunde in het pakket worden de rekenvaardigheden geïntegreerd in de eindtoetsing voor wiskunde. HAVO-leerlingen met het profiel C&M zonder wiskunde krijgen vanaf schooljaar 2020-2021 een verplicht schoolexamen rekenen. Het behaalde cijfer wordt niet betrokken in de uitslagregeling.
Judicium cum laude HAVO en VWO
Een kandidaat HAVO of VWO kan met de toekenning Judicium cum laude (met lof) op het diploma slagen indien het gemiddelde eindcijfer van de vakken van het gemeenschappelijk deel, het profieldeel en één vak uit het vrije deel tenminste een 8,0 is.