17 Hulpmiddelen

< terug

Hulpmiddelen die de onderwijzer kan toepassen zijn in de regel slechts van nut in het verlengde van een behandeling. De behandeling van stotteren omvat als regel meer dan het hanteren van hulpmiddelen.

Uit de veelheid van hulpmiddelen ter beïnvloeding van het spreken springen er een paar naar voren die zo eenvoudig en doeltreffend zijn, dat elke onderwijskracht ze moet kennen en kan gebruiken. U bent immers een groot deel van de dag met het kind samen en u moet in die tijd voorkomen, dat het spreken in de klas echt slecht gaat.

Als de hiernavolgende bespreking onvoldoende zou blijken, zal iedere logopedist u graag van geval tot geval instrueren.

U kunt de volgende hulpmiddelen gebruiken: rust geven, aanvullen, meelezen (‘schaduwen’).

Rust geven is duidelijk de tijd geven. De opmerking ‘doe het maar rustig aan, we hebben tijd genoeg, van ons mag je stotteren’, wordt door een stotterend kind in het algemeen als plezierig ervaren. Maakt u zelf korte en duidelijke zinnen, spreekt u met een kalme, vriendelijke stem? Dat is een goed voorbeeld en geeft een kind houvast; het is trouwens voor de hele klas prettiger als u zo praat.

Aanvullen. U kunt met een stotterende leerling afspreken dat u een woord waar hij erg op vastloopt zult aanvullen. Bij sommigen gaat dit erg goed. De ervaring leert echter dat verreweg de meesten die een dergelijke afspraak hebben gemaakt, het woord toch zelf willen zeggen, ook als u het al hebt uitgesproken. Bij dit nazeggen wordt zelden meer ernstig gestotterd. Het is echter een hulpmiddel dat met mate moet worden toegepast, daar het gauw irriteert.

Meelezen. Bij het meelezen zijn vier fasen te onderscheiden die vloeiend in elkaar kunnen overgaan:

    1. De leerkracht leest op luide toon, met sterke intonatie, en het stotterende kind leest mee. Als het niet meekomt, leest de onderwijzer gewoon in zijn eigen tempo door. De leerling probeert het bij te houden en zich zo aan te passen aan het tempo van de leerkracht. Omdat hij niet het gevoel heeft dat hij op de voorgrond treedt, gaat het lezen in deze gevallen vrijwel altijd goed.

    2. De leerkracht leest wat zachter, zodat het stemgeluid van het kind duidelijk hoorbaar wordt. Intonatie is belangrijk!

    3. De leerkracht vermindert zijn stemgeluid tot een soort gemurmel waarin hoogstens nog de intonatie van het lezen hoorbaar is, maar waarin de woorden niet langer verstaanbaar zijn.

    4. Het kind aanvaardt dit als een soort van onderstroom onder zijn eigen lezen en voelt zich daardoor gesteund. Zo nu en dan laat de leerkracht zijn gemurmel wegvallen, zodat het kind even alleen leest. Als zich een kleine blokkade of herhaling voordoet springt de leerkracht weer bij door volledig mee te lezen of mee te mompelen.

Deze methode is vaak zinvol gebleken, maar zoals u weet is geen enkele methode op elk moment even werkzaam. Bovendien wil niet ieder stotterend kind op deze manier geholpen worden.

Een aanvullende opmerking: wanneer een kind moeite heeft met het lezen als zodanig en halfspellend bezig is, is deze methode uiteraard onbruikbaar. Een leesbeurt wordt in zo’n geval een dubbele belasting en een ontmoedigende ervaring. Het stotteren wordt hier zeker erger door! Zorg dus dat het kind op zijn eigen leesniveau een beurt krijgt.

18 Enkele algemene punten