03 Niet bang zijn

< terug

Wie? U, ouders! Niet bang zijn. Uw stotterend kind kan zich gemakkelijker gaan uiten, vloeiender gaan spreken, als u meewerkt. De aanwijzingen daarvoor vindt u verder in dit boek, maar het voornaamste is dit begin: niet bang zijn.

Als het kind zich van zijn stotteren bewust is, is het er zelf al bang voor. Uw angst zal het niet helpen, integendeel.

Vertrouw op zijn kracht. Vertrouw er op dat het zelf veel kan doen als het zelf veranderen wil. Laat het de mogelijkheid van hulp overwegen en vertrouw er op dat het die zal aangrijpen als het er aan toe is. Wees dus open over het stotteren en ga een gesprek daarover dat uw kind beginnen zou, nooit uit de weg. Begin liever nog zelf als uw kind het niet doet. Laat merken dat u er niet bang voor bent. Laat merken dat u vertrouwen hebt in de toekomst van uw kind.

Angst is niet nuttig, met angst maakt u uw kind niet sterk. Uw angst zegt tegen het kind - veel luider dan u denkt - ‘stotteren is iets vreselijks, iets zo ergs dat er niet over gepraat kan worden’. Dat heeft erg nare gevolgen, zoals u uit het voorgaande hebt kunnen opmaken.

Ouders werpen tegen dat ze niet bang zijn voor het stotteren, maar zich alleen bezorgd maken terwille van het kind Maar of het kind deze nuance zal waarderen, betwijfelen wij.

In vele contacten met ouders van jongere en oudere stotterende kinderen is ons gebleken dat men alleen weet dat het kind ’stottert’. Gevraagd dat stotteren dan eens te beschrijven, weet men geen antwoord te geven. Men weet niet te vertellen hoe het er uit ziet, men kan niet nadoen hoe het klinkt, er is zelfs een vrij grote weerstand om daarover te denken. De volgende vraag aan de ouders: ‘hoe denkt u dat het komt dat u dit niet weet? Het is geen gebrek aan belangstelling voor het kind, maar wat dan wel?’ levert in het algemeen de erkenning op dat men het eigenlijk niet onder ogen durft te zien, heel letterlijk; en ook heel letterlijk het stotteren niet wil horen. Geen wonder dat men er dan niets van kan vertellen.

Hoe vreemd het ook klinken mag, ook degene die zelf stottert heeft dikwijls geen idee wat hij allemaal doet; juist bij stotterende personen met heel heftige en opvallende verschijnselen is het zo dat zij zich die niet of nauwelijks bewust zijn. ‘Het gebeurt’, zij hebben er zelf geen zeggenschap over en geen weet van. Zij willen het ook liever niet weten, de angst voor de confrontatie is erg groot. Daarom: niet meer bang zijn ouders, u vermindert daardoor ook de angst van uw kind.

Niet bang zijn

Wie? U, leerkracht van 4 - tot 6 - jarigen. Als u in uw groep een kind aantreft dat hakkelt, dat op onverwachte momenten ineens niet verder praat of anderszins dingen doet waarvan u het gevoel krijgt: dat is stotteren of in elk geval daar dichtbij, geef dat kind dan onopvallend eens een extra kans om zich te uiten, wees er wat extra attent op het te bemoedigen en zijn gevoel van eigenwaarde te versterken.

In tegenstelling tot wat hierna over oudere leerlingen zal worden opgemerkt, is het op deze leeftijd niet nodig en zelfs schadelijk de term ‘stotteren’ te gebruiken. Als een van de andere kleintjes zegt: ‘Juf, Herman stottert, hè?’, dan is het voldoende om te antwoorden: ‘Zo, vind je’ en er verder geen punt van te maken. Geen gesprek in de klas over ‘iedereen heeft wel wat en hij heeft het nu wat moeilijk met praten’. Behandel het kind zoals u ieder ander enigszins ‘kwetsbaar’ kind zou behandelen. Stel zo min mogelijk directe vragen, maar vraag terloops, vervlochten in een gesprekje dat u zelf begint, waardoor het kind zich vrij kan voelen om al of niet te antwoorden.

Wat we op deze leeftijd vooral kunnen doen, is de spontaniteit van het kind bevorderen. Dat de ouders met het kind naar een logopedist(e) gaan, of dat de schoollogopedist(e) met de ouders samen nagaat wáár in het leven van dit kind knelpunten zouden kunnen zijn die het stotterachtige gedrag oproepen, is een andere zaak. ‘Spraakles’ is nergens goed voor, hulp bij eventuele taalachterstand kan wel nodig zijn, maar zal alleen onnadrukkelijk en in speelse vorm moeten worden aangeboden. Ditzelfde geldt voor onvolkomen articulaties. Een kind dat op zeer jonge leeftijd het etiket ‘stotteren’ meekrijgt, heeft meer kans zich tot een werkelijk stotterend kind te ontwikkelen dan een kind dat dit etiket niet krijgt opgeplakt. Op deze leeftijd is de ontwikkeling vaak stormachtig en de kans op spontaan herstel is groot, als men daartoe ruimte geeft. Naar die ruimte moet soms wel worden gezocht en hulp in de vorm van een deskundig consult is aan te raden.

Niet bang zijn

Wie? U, lera(a)r(es), onderwijzer(es). Niet bang zijn een kind in uw klas te laten stotteren. U hoeft niet bang te zijn voor de reactie van de andere leerlingen. Laat de kinderen spontaan reageren. Bespreek dan die reacties, toon er begrip voor. Laat u door de kinderen vertellen waarom zij lachen moesten, of ze misschien ook medelijden voelden of zelf wat zenuwachtig werden door het stotteren van hun klasgenoot.

Vraag de betreffende leerling of hij de reactie van de andere kinderen begrijpen kan. Vraag wat hij er zelf van vindt, dat ze zo reageren. Wat hij vervelend vindt en wat prettig. Laat het hem zelf zeggen. Laat dan de medeleerlingen daaruit de conclusies trekken. Maak van stotteren en andere handicaps een onderwerp voor een openlijk gesprek in groepsverband.

Niet bang zijn

Wie? U, luisteraar. Niet bang zijn om een stotterend persoon aan te kijken, niet bang zijn om met hem over zijn stotteren te praten. Er is wel een opening, ergens in het gesprek, om hem te vragen of hij altijd zo gestotterd heeft, of het hem bij zijn ontplooiing hindert en of de mensen begrijpen dat stotteren een onaangename en lastige handicap is. Menig stotteraar zal u dankbaar zijn. Misschien is het de eerste keer in zijn leven dat iemand de moed heeft rustig en zonder kritiek met hem over zijn spreekmoeilijkheden te praten.

04 Wilt u zelf eens stotteren?