Onderstaand artikel verscheen - in iets gewijzigde vorm - in 'Hoogst Merkwaardig' Jaargang 25, nummer 1, mei 2019.
Deze tekst is het verslag van een onderzoek naar de eerste zinnen van de boeken van Havank. De schrijver formuleerde ooit een aantal voorwaarden voor een goed begin van een boek. Hierna onderzoek ik in hoeverre Havank zich aan zijn eigen uitgangspunten heeft weten te houden.
Om deze site nog leuker te maken had ik bedacht van elk boek de eerste zin op te nemen. Het leek mij voor verzamelaars van Havank een aangenaam feest der herkenning. En een leuke kennismaking voor mensen die puur uit belangstelling op mijn site waren terechtgekomen, nog onwetend van al het moois dat Havank ons te bieden heeft.
Het zijn af en toe legendarische zinnen zoals:
Het mannetje liep mistroostig te mopperen in den mist’
uit Polka Mazurka. Of de eerste woorden van Schaduw… waarom?:
‘Het had iets bijsterbaarlijk ouwe-zeebonk-achtigs, die manier waarop Mijnheer Charles C.M. Carlier (...)’.
Bij het overtypen van die zinnen viel me – niet voor het eerst – op dat het daarin vaak over het weer ging. Ik wist dat Havank ergens een principe had geformuleerd over de weersomstandigheden in de eerste alinea’s van zijn boeken. In het stukje over mijn gesigneerde Caviaar en Cocaïne voor dit blad had ik het al eens gememoreerd. Nu had ik de tijd en de gelegenheid eens systematisch werk te maken van dit uitgangspunt van Havank.
Natuurlijk wilde ik weten hoe Havank dat beginsel precies geformuleerd had. Het kostte wat moeite, een avondje bladeren, en bladzijden van diverse boeken diagonaal scannend lezen, maar ik vond het citaat, twee keer zelfs.
Havank doet zijn uitspraak over het begin van een boek in een brief over het werk aan Menuet te Middernacht aan Gerard van Wageningen. Van Wageningen citeert de uitspraak in het artikel Havank als vriend in de bundel In de schaduw van Havank. Ook haalt Sef Passage de uitspraak aan in Havank - Schets van leven en werk (p207).
Zo staat het in het artikel Havank als vriend van Van Wageningen:
‘En ook mijn eigen, dikwijls allergrootste moeilijkheid loste zich als vanzelf op. Ik bedoel: de eerste regels, de eerste paragraaf, want ik wil het altijd zo, dat de lezer metéén weet: tijd en plaats van handeling, jaargetijde, weersgesteldheid. Al dit en liefst meer in één paragraaf van niet meer dan tien regels. Het valt lang niet altijd mee. En, leest ‘men’ het, dan beseft die ‘men’ niet, in de verste verte, hoeveel moeite zo’n stukje heeft gekost.’ (In de schaduw van Havank, p32)
Passage citeert deze uitspraak in Havank - Schets van leven en werk, maar dan zonder het woordje dikwijls (eerste zin, vijfde woord). Zoals Van Wageningen de brief van Havank citeert, treedt de genoemde moeilijkheid dikwijls op, bij Passage treedt hij op, zonder meer. Dat is toch iets anders! Wat is het correcte citaat? Merkwaardig…!