Executieve functies is een veel omvattende term. Kort gezegd zijn het de vaardigheden die je nodig hebt om taken goed te kunnen uitvoeren (Herrewijn & Monfils, 2021). Ze worden ook wel regelfuncties genoemd aangezien ze ervoor zorgen dat we ons handelen en gedrag kunnen sturen (SLO, 2019). De verschillende executieve functies worden onderverdeeld in twee groepen. In de eerste groep zitten de executieve functies die gericht zijn op de cognitieve vaardigheden: planning, organisatie, timemanagement, werkgeheugen en metacognitie. Tot de tweede groep horen de executieve functies die gericht zijn op gedrag en emotie: reactie-inhibitie, emotieregulatie, volgehouden aandacht, taakinitiatie, flexibiliteit en doelgericht doorzettingsvermogen (Dawson & Guare, 2022).
De executieve functies planning en organisatie hebben te maken met het kunnen organiseren van alle taken die gedaan moeten worden. Enkele voorbeelden hiervan zijn het kunnen inplannen van het maken van huiswerk zodat dit op tijd af is, het opruimen van de werkplek om er nadien goed te kunnen werken, inschatten welke activiteit er eerst gedaan moet worden om een bepaald doel te bereiken,... Hier komt ook de executieve functie timemanagement bij te pas aangezien het bij het opmaken van een planning belangrijk is om een inschatting te kunnen maken van de tijd die een bepaalde taak zal innemen. De executieve functie flexibiliteit heeft dan weer te maken met het wél kunnen afwijken van een plan zonder hierdoor overstuur te geraken. De executieve functie werkgeheugen heeft te maken met het ophalen van informatie uit het geheugen. Het geleerde kunnen gebruiken wanneer nodig. Zo doet een kind bijvoorbeeld beroep op het werkgeheugen bij het maken van huiswerk. Het kind moet de uitleg van de juf in de klas terug kunnen oproepen om het huiswerk correct te kunnen maken. De executieve functie metacognitie heeft te maken met zelfreflectie en het in staat zijn om hier iets mee te doen. Een voorbeeld van deze executieve functie is dat een kind dat een opmerking krijgt in de klas in staat is om zijn eigen aandeel hierin te zien en zijn gedrag bij te sturen. De executieve functies taakinitiatie en volgehouden aandacht hebben te maken met het kunnen starten en volhouden van een taak ook al is deze bijvoorbeeld niet zo leuk. De executieve functie doelgericht doorzettingsvermogen hangt hier nauw mee samen. Hierbij gaat het over het efficiënt bereiken van een bepaald doel (op langere termijn) zonder op te geven of afgeleid te geraken (Dawson & Guare, 2017).
Voor dit praktijkonderzoek richt ik me vooral op die tweede groep: reactie-inhibitie en emotieregulatie. Reactie-inhibitie heeft te maken met de mogelijkheid die je hebt om je eigen gedrag op tijd te kunnen stoppen. Eerst nadenken en dan doen is hierbij een belangrijk gegeven (Dawson & Guare, 2022). Kinderen die vaak impulsief reageren komen in de klas in de problemen. Ze roepen door elkaar, zijn snel afgeleid, geven ongepaste opmerkingen waar ze nadien soms spijt van hebben, maken ruzie op de speelplaats, geven andere kinderen een duw, … Dit zijn maar enkele voorbeelden die aantonen dat er op school verwacht wordt dat kinderen leren om na te denken alvorens ze iets doen. Deze vaardigheid is nog volop in ontwikkeling tijdens de lagere schoolleeftijd (Herrewijn & Monfils, 2021). Er zijn verschillende vormen van inhibitie. De eerste vorm heeft te maken met het leren wachten. Bekend onderzoek naar deze vorm van inhibitie is de Marshmallowtest waarbij een kind van vier jaar een lekkernij voor zich heeft liggen en een bepaalde tijd moet wachten terwijl de volwassene de ruimte verlaat. Als het kind kan wachten tot de volwassene terugkomt, krijgt hij twee marshmallows. Het kind kan er echter ook voor kiezen om de marshmallow die voor hem ligt op te eten terwijl de volwassene weg is. Dit toont aan dat het leren wachten op lange termijn soms voordeliger is (Mischel, 2015). De tweede vorm van inhibitie is het op tijd leren stoppen van het gedrag ondanks dat het misschien leuk is om door te doen. Een belangrijk voorbeeld uit het dagelijks leven is het eten van snoepjes. Dit is erg leuk maar te veel snoepjes eten niet dus moet het kind op tijd kunnen stoppen. De derde vorm van inhibitie heeft te maken met het vasthouden van de concentratie. Doorheen de dag komen er ontzettend veel prikkels op ons af. Dit gaat zowel over externe prikkels zoals geluiden, iets zien bewegen, … als over interne prikkels zoals vermoeidheid, hoofdpijn, herinneringen, plannen, … Deze vorm van inhibitie vraagt om niet noodzakelijke prikkels te negeren zodat het mogelijk is om je concentratie erbij te houden (Smidts & Huizinga, 2020).
Emotieregulatie hangt hier nauw mee samen en houdt in dat iemand zijn of haar emoties kan sturen (Feldman, 2020). Dit is voor kinderen niet evident maar wordt wel verwacht. Wanneer een kind van elf jaar woedend wordt omdat het een spel verloren heeft, vinden we dit meestal niet gepast. Het kind raakt op dat moment zo overspoeld door zijn emoties dat het niet meer in staat is om op een gepaste manier te reageren. Emotieregulatie wil zeggen dat een kind wél in staat is om dit te doen. In de schoolcontext is dit van belang bij het studeren, het maken van toetsen, het volhouden tijdens moeilijke oefeningen, het samenspelen met andere kinderen, omgaan met mislukkingen,… (SLO, 2019).