Er bestaan heel wat observatielijsten om executieve functies bij leerlingen in kaart te brengen. Een veelgebruikte vragenlijst is de BRIEF-2. Deze observatielijst werd in het Nederlands herwerkt door Huizinga en Smidts (2020) en is bedoeld voor kinderen in de leeftijdsgroep vijf tot en met achttien. De BRIEF-2 bevat gedragsvragenlijsten per executieve functie voor ouders en leerkrachten alsook een zelfrapportagelijst voor jongeren ouder dan elf jaar. Deze vragenlijsten zijn bedoeld om afgenomen te worden door psychologen en zijn enorm duur (Hogrefe, 2022). Voor mijn praktijkonderzoek kon ik hier geen gebruik van maken dus ging ik op zoek naar alternatieve observatielijsten. Dawson en Guare (2022) ontwikkelden een vragenlijst om de executieve functies in kaart te brengen alsook een checklist per executieve functie. Deze checklist is ideaal om te gebruiken in de klas aangezien er per executieve functie concrete voorbeelden worden beschreven die gericht zijn op het onderwijs (Dawson & Guare, 2022). Voor mijn praktijkonderzoek vulde ik deze checklist aan met extra items van de observatielijst groepen 5-8 van de Wijzer in Executieve Functies (Houtman, Losekoot, van der Waals, & Waringa, 2017) en de checklist die te vinden is in de bijlagen van Breinhelden (Herrewijn & Monfils, 2021). De herwerkte checklist gebruikte ik in dit praktijkonderzoek vooral om een zicht te krijgen op de vorderingen van de leerlingen. Cooper-Kahn en Foster (2014) geven aan dat een observatie niet voldoende is om de executieve functies van kinderen in kaart te brengen. Daarvoor zijn meerdere onderzoeken nodig die naast elkaar gelegd worden. Voor mijn praktijkonderzoek is dit niet relevant.
Om op het einde te kunnen evalueren of de interpersoonlijke relaties tussen de leerlingen verbeterd zijn, stelde ik een vragenlijst op rond welbevinden die ingevuld werd door de leerlingen bij de start van het praktijkonderzoek en op het einde. Hiervoor heb ik me gebaseerd op de ZiKo die werd opgesteld door Kind & Gezin (2013).
Bij het opstellen van deze drie vragenlijsten heb ik de vragen steeds op een positieve manier geformuleerd omdat het focussen op het positieve meermaals als belangrijk wordt omschreven (Dawson & Guare, 2017). Dit zorgt ervoor dat er in de vraag af en toe het woord 'niet' staat. Dit maakt de vraagstelling soms moeilijk. Daarom is het belangrijk om deze vragenlijsten onder begeleiding af te nemen en elke vraag goed uit te leggen. In de antwoordmogelijkheden staat wel steeds meer uitleg dan enkel 'ja' of 'nee'. Op die manier kunnen de leerlingen de antwoorden lezen en hieruit kiezen wat het best bij hen past.
Binnen het handelingsgericht werken is het van belang om op een systematische en transparante wijze de werkwijze te bespreken, te evalueren en aan te passen indien nodig. Na het geven van enkele lessen rond het thema Breinhelden merk ik op dat het thema van de Breinhelden beter aanslaat bij de leerlingen dan verwacht. De leerlingen uit mijn klas zijn op een leeftijd waarbij fantasieverhalen niet meer echt leven waardoor ik niet zeker wist of ze gemotiveerd zouden raken door de figuren van Breinhelden. Toch is het voor hen fijn om zich te kunnen identificeren met de twee Breinhelden. Op die manier is het makkelijker om verschillende situaties te bespreken en hier de Breinkrachten aan te koppelen. De activiteiten die ik reeds gedaan heb, hadden wisselend succes. De leerlingen vinden het vooral fijn om geen echte les te hebben en regelmatig een spel te spelen. Belangrijk is dus om de koppeling met de Breinkrachten goed te blijven leggen zodat ze ook inzien waarom ze deze activiteiten doen.
Na het afnemen van de eerste vragenlijsten, had ik al snel door dat de vraagstelling toch erg moeilijk was voor de leerlingen. Ondanks dat ik elke vraag samen met hen heb besproken, wisten sommige kinderen niet wat er nu precies gevraagd werd. Toch heb ik ervoor gekozen om de vragenlijst niet aan te passen richting het einde van mijn praktijkonderzoek omdat de vergelijking tussen de beginsituatie en de afloop van mijn praktijkonderzoek anders niet meer betrouwbaar zou zijn. Bij de start van het onderzoek was er één leerling niet aanwezig in de klas (zie beginsituatie). Deze leerling heeft na afloop de vragenlijsten ook niet ingevuld om ervoor te zorgen dat de resultaten vergeleken konden worden bij dezelfde leerlingengroep.
De eerste vragenlijst die samen met de leerlingen werd ingevuld, was de vragenlijst rond welbevinden. Wanneer ik een vergelijking maak tussen de resultaten van deze vragenlijst begin februari en eind maart zie ik toch al enkele opvallende verschillen. Zo ben ik enorm blij om op te merken dat, waar bij de start van mijn praktijkonderzoek slechts 30% van de leerlingen aangaf zich heel goed te voelen in de klas er nu 60% van de leerlingen dit aangeven. Dit wil zeggen dat de sfeer in de groep toch al verbeterd is op die korte periode. Een ander opvallend resultaat is dat alle leerlingen bij de start van dit praktijkonderzoek aangaven dat andere kinderen soms gemeen doen tegen hen. Nu geeft nog 50% aan dat dit soms zo is en 50% geeft aan dat de andere kinderen niet gemeen doen in de klas. Dit zorgt er mee voor dat het welbevinden in de klas gestegen is.
De volgende vragenlijst die samen met de leerlingen werd ingevuld, is de vragenlijst rond emotieregulatie. Wanneer ik de resultaten van deze vragenlijst bij het begin van dit praktijkonderzoek vergelijk met de resultaten twee maanden later, merk ik hier en daar enkele verschillen op. Bepaalde resultaten zijn positief geëvolueerd. Zo geeft nu 40% van de leerlingen aan rustig te blijven wanneer iemand iets van hen kapot maakt terwijl dit voordien maar 10% was. 30% van de leerlingen uit mijn klas wist bij de start van dit praktijkonderzoek niet waardoor ze soms boos werden. Nu kan iedereen benoemen wat de oorzaak is van dit gevoel. Ook het roepen door de klas is positief geëvolueerd. Er zijn 20% minder leerlingen die aangeven nog door de klas te roepen wanneer de leerkracht niet meteen reageert. Enkele leerlingen uit mijn klas hebben geleerd om te vertellen dat ze met rust gelaten willen worden wanneer ze boos zijn. Jammer genoeg zijn er ook negatieve evoluties op te merken. Zo geeft 30% van de leerlingen aan echt boos te worden in plaats van te vertellen met rust gelaten te worden terwijl dit voordien slechts 10% was. Ondanks dat 20% meer leerlingen dan bij de start van dit praktijkonderzoek aangeven dat ze weten dat rustig in- en uitademen helpt om tot rust te komen, zijn er nog maar 10% van de leerlingen die aangeven dit ook effectief te doen.
De laatste vragenlijst die zowel bij de start van dit praktijkonderzoek als eind maart onder begeleiding werd afgenomen, is de vragenlijst rond reactie-inhibitie. Hierbij zijn de meeste resultaten gelijk gebleven. Ik vind het jammer om te zien dat er niet meer leerlingen aangeven om sneller rustig te kunnen worden na een emotionele situatie. Dit komt overeen met het resultaat van de vragenlijst rond emotieregulatie waarbij de meeste leerlingen aangeven het rustig in- en uitademen nog niet te kunnen toepassen. Deze vaststelling geeft weer dat het aansturen van emoties niet zo evident is en dat er veel tijd nodig is om dit effectief aan te leren. Eén van de verschillen die naar voren kwam, is dat er nu 30% meer leerlingen aangeven de ander te laten uitspreken alvorens zelf iets te zeggen. Dit is zeker een positieve evolutie. Een laatste opvallend resultaat is dat nu 30% van de leerlingen aangeven eerst na te denken alvorens te doen terwijl dit bij de start van dit praktijkonderzoek 60% van de leerlingen waren. Dit is eerder een negatief resultaat. Anderzijds weet ik niet wat de drijfveer is van het antwoord dat de leerlingen hier gegeven hebben. De kans bestaat dat de leerlingen uit mijn klas zichzelf de afgelopen weken beter hebben leren kennen en daardoor meer zelfinzicht hebben gekregen. Dit zijn uiteraard maar speculaties.
Het vergelijken van de vragenlijsten die afgenomen werd voor en na het praktijkonderzoek levert interessante vaststellingen op. Ik vergelijk hieronder de vragenlijsten ingevuld door mezelf, de leerkracht Frans, de leerkracht muzische vorming en de pedagoog van type basisaanbod. De gesignaleerde problemen komen overeen bij de betrokken leerkrachten. Er is vooral een positieve evolutie te zien in het aantal problemen betreffende de executieve functie reactie-inhibitie: bij alle betrokken leerkrachten is er sprake van een significante daling zoals uit onderstaande grafiek blijkt.
Ook bij de resultaten van de vragenlijst rond de executieve functie emotieregulatie is deze evolutie op te merken. Behalve bij de leerkracht muzische vorming was er bij de andere leerkrachten een duidelijke vooruitgang wat resulteert in een vermindering van het aantal gesignaleerde problemen.
Uit deze resultaten kan ik afleiden dat extra inzetten op executieve functies loont. Op een aantal weken tijd is er een duidelijke evolutie vast te stellen zoals bovenstaande grafieken duidelijk tonen.
Aan de hand van de vragenlijsten die werden afgenomen bij de leerlingen kan ik vaststellen dat ze zeker heel wat hebben bijgeleerd op vlak van emotieregulatie. Dit heeft ertoe bijgedragen dat het welbevinden in de klas heel wat beter is dan in het begin van het schooljaar. Zelfs op korte termijn is er een positieve evolutie zichtbaar. Op vlak van het beloningssysteem kan ik niet meteen een evolutie zien. Het aantal Chromebooks dat op het einde van de dag overblijft, is erg wisselend. Hierop heeft de lessenreeks rond Breinhelden weinig effect gehad. De week waarin mijn praktijkonderzoek werd afgerond in de klas, vonden er ook oudercontacten plaats. In tegenstelling tot zo'n drie maanden geleden waren alle ouders positief. Ik kreeg meermaals de boodschap dat hun zoon of dochter zich fijner voelt op school en gelukkiger is. Enkele ouders gaven aan dat hun zoon of dochter ook rustiger is geworden. Deze boodschappen hebben mij echt deugd gedaan. Dit heb ik dan ook teruggekoppeld naar de leerlingen. De pedagoog van type basisaanbod is nadien ook persoonlijk in de klas tegen de leerlingen komen vertellen dat hij enorm trots is op hen. De leerlingen vonden het zichtbaar fijn om dit te horen.
Ik ben ervan overtuigd dat de methode Breinhelden zeker kan bijdragen tot een betere klassfeer maar hiervoor dient het echt te leven in de klas. Wanneer dit vanaf september opgestart wordt en doorgetrokken wordt naar de andere lessen, gaat dit nog beter werken. Nu worden de linken met Rots en Water zeker gelegd maar is het voor de kinderen niet altijd makkelijk om bepaalde woorden te gaan vervangen door de nieuwe termen. Uiteraard werd er al vanaf september gewerkt aan de executieve functies reactie-inhibitie en emotieregulatie maar we zijn dit vanaf de start van dit praktijkonderzoek pas echt zo gaan benoemen terwijl er voordien wel besprekingen waren van de lessen Rots en Water maar niet specifiek met deze termen. Wanneer dezelfde benamingen vanaf de start gebruikt zouden worden, kunnen de leerlingen de koppeling ook makkelijker leggen.
Wanneer ik terugblik op dit praktijkonderzoek ben ik vooral erg trots op mijn leerlingen. Ik had in september nooit durven dromen dat de klasgroep op deze manier zou evolueren. Door extra aandacht te besteden aan de executieve functies emotieregulatie en reactie-inhibitie hebben de leerlingen zichzelf beter leren kennen. Dit heeft ertoe bijgedragen dat ze verdraagzamer zijn en stap voor stap beter kunnen benoemen hoe ze zich voelen. Mijn antwoord op mijn onderzoeksvraag 'Kunnen de interpersoonlijke relaties bevorderd worden bij kinderen type basisaanbod door te werken aan de executieve functies emotieregulatie en reactie-inhibitie om zo te komen tot een betere klaswerking?' is volmondig 'Ja!'. Ik ben er volledig van overtuigd dat de interpersoonlijke relaties tussen de leerlingen in mijn klas enorm verbeterd zijn. Hiertoe heeft het werken rond de executieve functies emotieregulatie en reactie-inhibitie zeker bijgedragen in combinatie met het beloningssysteem en de vele positieve aanmoedigingen die de leerlingen nodig hebben. De periode van mijn praktijkonderzoek was enorm kort. Wanneer er een langere periode gewerkt kan worden rond de executieve functies emotieregulatie en reactie-inhibitie denk ik dat de evolutie nog groter zou zijn.