Wetsovertredingen in Werkendam en De Werken

In deel 7 van de Historische Reeks "Land van Heusden en Altena"is een bijdrage opgenomen van de heer K. de Graaff onder de titel "Van het rechte pad", overtredingen en misdrijven in Werkendam en De Werken tussen circa 1814 en 1830. Tot mijn grote verrassing komen in dit artikel ook enige "wandaden"aan de orde, waarbij familieleen betrokken zijn.

De volgende gebeurtenissen kunnen worden genoemd:

In de nacht van 28 februari 1817 worden 110 bossen Walcherse palen ontvreemd, die in de haven van Werkendam liggen en die moeten dienen tot securering (beveiliging) van de dijken. De daders blijken te zijn: Kommer Paans en diens huisvrouw Lijntje van der Schuijt,

Jan de Geus, Hendrik Dalm en zijn vrouw Geertrui Piek. Kommer Paans wordt op 24 oktober 1817 veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf, Lijntje van der Schuijt krijgt volledige vrijstelling en de anderen krijgen een strafkorting van elf maanden.

Genoemde Kommer Paans (1788-1870) komt nog tweemaal voor de rechter wegens diefstal. Op 3 augustus 1824 moet hij zich tezamen met Stoffel Rijkevorst, Bastiaan Biesheuvel en Piet den Hollander verantwoorden wegens het stelen van hooi van verschillende landerijen. Zij worden echter niet door de rechtbank vervolgd "vermits niemand eenig hooij had vermist, hoezeer de beklaagden bekenden het door hun verkocht hooij hier en daar te hebben weggehaald".

Tenslotte neemt Kommer Paans op 4 juli 1826 hout weg uit een griendbos onder Werkendam, waarvoor de rechter hem veroordeelt tot drie maanden celstraf en een geldboete van ƒ 4,=.

Jan van der Schuit (1803-1825) (arbeider uit Werkendam), Johannes Stam (schipper), Hendrik Mol (schipper) en Cornelis van Vark uit De Werken, jongemannen in de leeftijd tussen de 17 en 21 jaar, dringen op een late avond met geweld de woning van Antonie van der Stelt binnen.

Er speelt zich volgens de stukken het volgende tafereel af: "het aangrijpen en slagen toebrengen aan de zich aldaar bevindende Wilhelmina Kuijk, deselve voorsz. in een reden kwetsende houding langst de publieke straat voeren, onder het aanhoudend toebrengen van meerdere slagen op haar ontblote ligchaam".

Waarschijnlijk gaat het hier om een soort gedragscorrectie, die op het platteland wel meer scheen voor te komen.

In elk geval rekent de rechtbank het heetgebakerde viertal deze daad flink aan. Zij worden in eerste instantie op 9 juli 1824 wegens mishandeling ieder veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf en een geldboete van ƒ 25,=.

Als zij tegen dit vonnis in beroep gaan, komen zij er duidelijk milder van af. Jan van der Schuit en Hendrik Mol krijgen ieder een maand gevangenisstraf, Johannes Stam krijgt veertien dagen gevangenisstraf en de 17-jarige Cornelis van Vark krijgt een geldboete van ƒ 8,=.

Otto van der Schuijt (1767-1843) met zijn twee zonen van 10 en 13 jaar (vermoedelijk Cornelis en Arie) roven wilgenhout uit de griend van de heer Hanedoes onder De Werken en vervoeren dit hout vervolgens per schuit. Zij worden op 18 april 1825 wegens diefstal veroordeeld tot een straf van slechts drie dagen gevangenis en een boete van ƒ 2,70. Kennelijk golden er hier verzachtende omstandigheden en was de diefstal mogelijk het gevolg van de armoedige levensomstandigheden van het gezin.

A.G. (Alexander) Brocx, van beroep dokter (medicina doctor), was van 1821 tot 1829 Schout en later Burgemeester van Werkendam.

Op 7 november 1821 wordt door hem een proces-verbaal opgemaakt inhoudende de verhoren van 18 personen naar aanleiding van geruchten, dat er regelmatig vechtpartijen zouden zijn in de herbergen.

Ten vervolge op dit proces-verbaal stuurt Alexander Brocx op 23 november 1821 een secret (geheim) rapport aan de Officier van Justitie te 's-Hertogenbosch met aanvullende informatie over de door hem verhoorde personen. In dit rapport komt hij tot de conclusie, dat er een aantal notoire lieden in zijn gemeente woont.

In genoemd rapport wordt onder andere melding gemaakt van ene Elisabeth van der Schuijt, van beroep naaister, die tezamen met de arbeidsters Pieternella van Driel en Elisabeth van der Bout door Broxc worden aangeduid als "publieke straatmeiden". Zij zijn volgens hem steeds bij avond en nacht te vinden ten huize van het Koddeke en Aagje de Vries.

Omtrent het Koddeke wordt vermeld, dat dit de bijnaam is van de uit Antwerpen afkomstige Maria Elisabeth Theresia Corens, zijnde de bijzit van ene Joost de Geus. Het Koddeke drijft met gebruikmaking van de vergunning van deze Joost de Geus een kroeg, doch houdt onder deze dekmantel eigenlijk een stil bordeel. Omtrent Joost de Geus wordt vermeld, dat hij behalve tapper ook varende is als oudste knecht bij schipper Jan Vermeulen. Joost de Geus wordt door Brocx omschreven als: "een liederlijke man, doch anderszins onbesproken".

Aagje de Vries is "kasteleinesse" van de herberg "Het Groene Woud" en weduwe van Jan Millenaar. Volgens Brocx voorziet Aagje de Vries zich in haar levensonderhoud door het exploitatie van deze kroeg en het houden van een stil bordeel.

Genoemde Elisabeth van der Schuijt is (vermoedelijk) een dochter van Jacob van der Schuijt en Teuntje van de Werken. Zij is geboren in 1797 en trad in 1824 in het huwelijk met Jan van der Meyden.

Bronnen

- Deel 7 Historische Reeks "Land van Heusden en Altena", bijdrage "Van het rechte pad" door K. de Graaff, 1996.

- Rijksarchief in Noord-Brabant, inv. nrs. 105.01/1137/10 (24-10-1817), 1148/234 (3-8-1824), 1152/400 (26-7-1826), 105.01/1148

(30-8-1824) en 105.01/1150 (18-4-1825).

- Streekarchivariaat Land van Heusden en Altena, Nieuw Archief Gemeente Werkendam, inv. nr. 125, briefnr. 100.

Startpagina