Jacob Jan 1876

JACOB JAN VAN DER SCHUIT

Jacob Jan van der Schuit trouwt 2-12-1899 Lijntje Adriaanse

te De Werken en Sleeuwijk

geboren 8-09-1876 in De Werken en Sleeuwijk geboren 6-11-1876 in De Werken en Sleeuwijk

overleden 1-02-1963 in Amsterdam overleden 13-03-1955 in Amsterdam

Geboorteakte Geboorteakte

Huwelijksakte

Overlijdensakte Overlijdensakte

Kinderen uit dit huwelijk:

5 Teuntje (Gon), geboren 14-07-1911 in De Werken en Sleeuwijk,

overleden 8-12-1931 in Amsterdam aan hersenvliesontsteking.

6 Jacob Jan 7 Cornelia Adriana 8 Lijntje

Jan werd op 5 maart 1896 ingelijfd als miliciën bij het Derde Regiment Vesting Artillerie te Gorinchem. Op 30 juni 1897 is hij met groot verlof gegaan.

Op 2 december 1899 trouwde hij in De Werken met Lijntje Adriaanse; zij had nog 3 jongere zusters, t.w. Keetje, Pie en Mien.

Jan en Lijntje gingen in De Werken wonen in een huisje onder aan de Sleeuwijksedijk. Het huisje had een groentetuin en was 's winters erg koud. Als er sneeuw lag,

moest tegen de dijk op worden geklauterd. Het huis had een open haard met erachter een metalen plaat tegen brandgevaar. Lijntje kookte bij de open haard. In de

winter 1904/1905 heerste in huize van der Schuit grote armoede, daar beiden longontsteking kregen, waardoor er geen inkomsten waren. Lijntje was intussen in

verwachting van haar derde kind. Van bakker Kieboom (bijgenaamd "bakker in z'n hemd") kregen zij dagelijks een gratis brood. Voor het gezin werd toen gezorgd door

vader en moeder Adriaanse.

Na te zijn genezen ging Jan in de wintermaanden als griendwerker in de Biesbosch aan de slag. Hij ging dan 's maandags met ca. 8 man per roeiboot de Merwede af

de Biesbosch in, zo'n 3 á 4 uur roeien. Zij hadden allen een kooikist bij zich (een voorraadkist met gereedschap) eten en kleren. Zij bleven een hele week van huis en

sliepen dan in een grote keet, een houten hok met in het midden een kook gat. Hier werd gekookt en voor warmte tijdens de nacht gezorgd. Eten bestond voornamelijk

uit rapen, wortelen, uien, pannenkoeken en bonen, wat soms half gaar werd opgediend. Door dit slechte eten en de kou hadden velen constant diarree.Geslapen werd

op vaak vochtige strozakken op de kale vloer.

Het werk in de grienden bestond uit het kappen van de wilgentenen. De takken werden gebundeld en per schip afgevoerd naar b.v. Hoek van Holland. Dit werk kon

alleen 's winters worden gedaan, omdat de bomen dan geen bladeren droegen. Met het griendwerk verdiende Jan niet veel en toen zijn zoon Arie 11 jaar was, ging deze met

hem mee de grienden in. 's Zomers was Jan rijswerker. Van de in de winter gekapte wilgentenen werden vlechtwerken gemaakt, die dienden als zinkstukken om dijken

te verstevigen. De zinkstukken werden verzwaard met zand, aarde klei en stenen. Het vlechten was erg zwaar werk.

Jan was vaak weken van huis; heen en weer reizen was er toen nog niet bij. Het hele gezin ging 's zondags naar de Nederduits Hervormde Kerk in Werkendam.

Jan en Lijntje waren erg gelovig, maar toen wat later de kinderen niet zo'n zin meer hadden in kerkbezoek, werd daar niet moeilijk over gedaan. Na de kerkgang werd er

altijd gezamenlijk koffie gedronken en 's middags ging Jan met de grotere jongens naar de brug van de Sassendijk, een verzamelplaats waar de dorpsnieuwtjes van de

week werden uitgewisseld. De krant verscheen toen nog éénmaal per week en bevatte niet alle dorpsnieuwtjes. In 1916 verhuisde het gezin naar een huis op het

Koppenhof in Werkendam. Het Koppenhof was een steeg met 5 huizen met achterin de steeg 2 wc-hokjes boven de sloot. Het huis had een kolenfornuis, dat beter

verwarmde en waarop werd gekookt.

In Werkendam werd het gezin compleet door de geboorte van de jongste twee dochters, Cor en Lijda. Dochter Cor werd op jonge leeftijd ondergebracht bij tante Keet,

een zuster van haar moeder. Keet was gehuwd met kruidenier Paulus van Driel; hun enige kind was jong overleden. Ze waren niet onbemiddeld, zodat Cor naar de

Hervormde school in Werkendam kon gaan. Voor deze school diende toentertijd nog betaald te worden. De andere kinderen gingen daarom naar de openbare school.

Jan had intussen een baan gekregen op de baggerschuiten van baggerbedrijf Fop Smit uit Kinderdijk. Hij stond op een baggerschip aan de lier, waarmee het schip

zijdelings kon worden verplaatst. Hij werkte in Duitsland, Denemarken of Zweden en was soms maanden van huis weg. Het gezin is later nog verhuisd naar een

nieuwbouw woning in de Uitbreiding van Werkendam. Ze hadden nu beneden een woon- en slaapkamer en boven twee slaapkamers en een zolder. Jan zorgde er ook

voor dat Lijntje voor het zwaardere werk een hulp in de huishouding kreeg, genaamd Maaike van Veen.

Tussen 1924 en 1926 vertrokken Arie Govert naar Ridderkerk, Neeske naar Den Haag als dienstbode en Maarten naar Amsterdam als bouwvakker. Vader Jan en

zoon Arie Govert waren in die tijd langdurig werkzaam in de Zuiderzeepolders. In 1927 besloten Jan en Lijntje met het hele gezin naar Amsterdam te verhuizen. De

werkgelegenheid was daar beter dan in Werkendam. Op 7 mei 1927 werden zij te Amsterdam ingeschreven op het adres Mataramstraat 16, 3 hoog in de Indische

Buurt. Jan en zijn zonen Arie en Maarten gingen in de bouw werken. Zij waren betrokken bij werken aan o.a. de Kilometerbrug bij Diemen, het Paleis op de Dam,

de Berlagebrug, het Tusschinski theater en de warenhuizen van de Bijenkorf in Rotterdam en Amsterdam. Jan was ook betrokken bij de sloop van het Paleis voor Volksvlijt

aan het Frederiksplein, waar nu het gebouw van de Nederlandsche Bank staat.

In december 1931 overleed dochter Teuntje (Gon) aan hersenvliesontsteking. Haar verloofde Bas van de Ruit trouwde later met haar jongere zuster Lijda. Door

heimwee gekweld verliet Cor in 1934 haar tante Keet en trok per fiets naar Amsterdam. In 1939 was Jan aan het werk bij de bouw van het Zeemanshuis in Egmond

aan Zee en is toen van een steiger gevallen en rechtstandig op zijn benen terecht gekomen. Zijn hielen waren zwaar gekneusd, de gewrichtsbanden stuk en de

voetbeentjes gebroken. Na te zijn hersteld, bleven zijn voeten en benen dik van het water en werd hij afgekeurd. Mede dankzij zijn huisarts dr. Meijer (ook uit

Werkendam afkomstig) kreeg hij een invaliditeitsuitkering.

De intussen goed verdienende kinderen gingen hun ouders financieel ondersteunen. In april 1940 verhuisden Jan en Lijntje naar Palembangstraat 54, een benedenhuis

in Amsterdam-Oost. De kinderen ondersteunden tijdens de Tweede Wereldoorlog hun ouders met brandstof en eten. In 1950 bleek moeder Lijntje suikerziekte te hebben

en overleed op 13 maart 1955 op 78-jarige leeftijd. Na enkele jaren alleen in het benedenhuis te hebben doorgebracht, trok vader Jan in bij zoon Maarten, die

intussen weduwnaar was geworden met twee opgroeiende kinderen. In het najaar 1962 werd vader Jan opgenomen in het bejaardenhuis Amstelhof aan de Amstel

(het tegenwoordige Hermitage Amsterdam). Ten gevolge van de nogal slechte verzorging aldaar overleed hij op 1 februari 1963 op 86-jarige leeftijd.

(Deze biografie werd samengesteld door Jacob Jan van der Schuit, kleinzoon van Jacob Jan en Lijntje, grotendeels aan de hand van aantekeningen gemaakt door

Gonnie Koornstra, kleindochter van Jacob Jan en Lijntje)