De gewelddadige dood van Barend van der Schuit

door J.J. van der Schuit

Barend Otto van der Schuit en Johanna Jacoba Muus (roepnaam Coba) werden op 22 december 1897 gedoopt als leden van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, ook wel Mormonen genoemd, en op 1 mei 1901 trouwden zij voor de Kerk in de Tempel te Salt Lake City, Utah, U.S.A.

Barend van der Schuit (1873-1917)

(Foto"s: Johanna Vivian Hansen)

Johanna Jacoba Muus (1874-1927)

Barend van der Schuit vertrok omstreeks 1900 uit Rotterdam met zijn vrouw en 3 kinderen naar de Verenigde Staten, waar het gezin zich vestigde in Ogden City, Utah. Zij werden op 14 mei 1902 uitgeschreven uit het Bevolkingsregister van Rotterdam wegens vertrek naar Noord-Amerika.

Zijn vrouw Coba had heimwee naar Holland en ging in 1913 naar Nederland voor familiebezoek. Barend was ondertussen eenzaam in Ogden. Hij was lid van het kerkkoor en ontmoette daar de ruim 13 jaar jongere Bessie May Hoid. Zij was een aantrekkelijke, langbenige en forsgebouwde vrouw en gehuwd met de salooneigenaar John Lawson Blosser. Er ontstond een intieme en duurzame relatie tussen Barend en Bessie. Bij haar terugkomst in Ogden werd Coba met deze realiteit geconfronteerd en het einde van haar huwelijk was een feit.

Nadat het huwelijk met Johanna Muus op 31 juli 1914 was ontbonden, verhuisde Barend naar Pocatello, waar hij op 11 maart 1915 trouwde met Bessie May Hoid, inmiddels gescheiden van John Lawson Blosser. Het huwelijk kenmerkte zich door regelmatige ruzies en geweldplegingen. Na een (weer ingetrokken) aanklacht wegens mishandeling verliet Bessie haar echtgenoot.

Bessie May Hoid (1886-1976)




























(Foto beschikbaar gesteld door Warren John VanderSchuit en afkomstig van haar kleinzoon John J. Merril)

In Ogden deed zij op 14 december 1915 een verzoek tot echtscheiding, e.e.a. vanwege Barends beschuldigingen dat zij oneerbare relaties met andere mannen zou hebben en ordeverstoring in haar huis. Er werd beweerd, dat Bessie in deze periode een pistool in huis zou hebben om zich te beschermen. Meerdere malen probeerde Barend haar te bewegen bij hem terug te keren in Price.

Het verzoek om echtscheiding werd op 7 januari 1916 afgewezen op grond van het feit, dat Bessie nog geen jaar inwoner van Ogden was voorafgaand aan het tijdstip van de aanklacht. In januari 1917 keerde Bessie met haar twee kinderen bij hem in Price terug, waar de ruzies en lichamelijke mishandelingen weer begonnen.

Opvallend echter is het feit, dat Barend volgens vrienden en kennissen een rustige, bescheiden man was en nooit het karakter vertoonde van een gewelddadig persoon. Hij had vele vrienden en was lid van talloze verenigingen.

In de vroege ochtend van 12 februari 1917 ontstond er in huize Van der Schuit opnieuw ruzie gepaard gaand met lichamelijk geweld, waarna Barend met een slecht humeur het huis verliet. Later die ochtend ontmoette Barend in de stad Kathryn, één van zijn stiefdochters, die een brief met valentijnskaart wilde posten voor haar vader John Blosser. Barend onderschepte de brief en las dat de stiefdochters Kathryn en Thelma hun vader vroegen om hen op te halen, omdat hun stiefvader hen als honden behandelde. Geërgerd ging Barend ca. 11 uur naar huis, waar hij zijn vrouw ervan beschuldigde haar dochters te hebben aangezet om de brief te schrijven. Er ontstond een felle woordenwisseling, waarbij het pistool in actie kwam en er schoten vielen. Waar het pistool precies vandaan kwam en wie het pistool het eerst bemachtigde, is niet bekend.

De eerste kogel drong diep door in de linker borst van Barend, nadat het eerst door de spieren van zijn linker arm was gegaan. De tweede kogel ging door de achterzijde van de hals en sneed één van de centrale zenuwen in de ruggengraat door. Interne en externe bloedingen ontstonden door de borstwond, terwijl de wond in de nek een bijna volledige verlamming van het gehele lichaam veroorzaakte. Kort na de schietpartij arriveerde Dr. Cloward en vond Barend ineengeschrompeld op de grond tussen een stoel en een hutkoffer, enige meters van de telefoon verwijderd en ondersteund door de arm van zijn vrouw. Na een diepgaand onderzoek verklaarde Dr. Cloward dat de verwondingen fataal waren en dat hij niets meer voor de verlamde Barend zou kunnen doen. Barend zou hierop gezegd hebben: "I know it".

In de loop van de avond kwijnde Barend verder weg en raakt buiten bewustzijn. In de ochtend van dinsdag13 februari 1917 om 3.45 uur overleed hij op 43-jarige leeftijd aan zijn verwondingen.

Volgens verklaringen van Bessie dreigde Barend haar neer te schieten. Tijdens de worsteling om het bezit van het wapen zou dit per ongeluk zijn afgegaan.

Barend's huid was ernstig verbrand door het eerste schot, wat aantoonde dat het van dichtbij was afgevuurd. Het tweede schot moet echter, gezien de kenmerken, afgevuurd zijn van enige afstand. Naast de twee lege patroonhulzen werd ook een niet ontplofte huls aangetroffen, wat aangeeft dat de trekker van het pistool driemaal werd overgehaald.

Barend zou tegenover zijn arts Dr. Cloward en de advocaat van het openbaar ministerie McGee hebben verklaard, dat zijn vrouw de schoten opzettelijk en welbewust had afgevuurd en dat hij zou hebben geweigerd om aan haar verzoek te voldoen om er in toe te stemmen te zeggen, dat het pistool per ongeluk was afgegaan. Later in de middag zou Barend nog hebben verklaard, dat de schoten op verschillende tijdstippen waren afgevuurd en dat het tweede schot door Bessie was afgevuurd, terwijl hij trachtte een dokter te bellen om zijn eerste wond te verbinden.

Op verzoek van zijn eerste vrouw, Johanna Muus, werd het stoffelijk overschot de dag erop, woensdag, overgebracht van Price naar Ogden, waar Barend op 18 februari op de Sexton begraafplaats werd begraven.

Bessie werd die woensdag aangehouden op beschuldiging van moord (murder in the first degree). Tijdens de voorgeleiding verklaarde zij niet schuldig te zijn. Op donderdag 15 februari 1917 vond er een voorlopige hoorzitting plaats en werden als getuige o.m. opgeroepen Dr. Cloward, de dienstdoende huisarts, die verklaarde dat Van der Schuit zou hebben beweerd:

"Mijn stiefdochter schreef een brief vol onwaarheden en ik vroeg mijn vrouw eenvoudig om uitleg. Zij greep een pistool en schoot op mij. Ik smeekte haar mij te laten gaan, maar zij schoot weer op mij". Uit de verklaring van de dokter blijkt verder, dat het gebeurde zich afspeelde in de eetkamer en dat Barend zijn vrouw zou hebben beloofd dat zij terug zou kunnen gaan naar Ogden en dat hij haar met rust zou laten. Hij poogde een dokter bellen, toen het tweede fatale schot in zijn hals werd afgevuurd. Toen de dokter arriveerde, lag hij in de slaapkamer tegen een hutkoffer op zijn rug op de grond. Volgens Dr. Cloward waren zijn laatste woorden:

"The wages of sin is death. As long as I did right the Lord blessed me. As soon as I commenced to do wrong I began to go back" [Het loon van de zonde is de dood. Zolang ik goed deed, werd ik gezegend door de Heer. Zodra ik verkeerde dingen deed, ging het met mij bergafwaarts]

Akte van overlijden van Barend van der Schuit (1873-1917), zoon van Otto van der Schuit en Gerrigje Viveen.

De aangifte vond plaats door zijn dochter Gertie van der Schuit met als doodsoorzaak: "Revolver wound in neck and axillo - Homicide" (Revolverwond in nek en axis - Moord)

(Bron: State of Utah, Department of Health Services)

Tegen eind juni 1917 werd de strafzaak tegen Bessie van der Schuit gehouden. Op de zitting beweerde Bessie dat Barend tijdens de fatale ruzie met zijn rechterhand de lade van de keukenkast had geopend en met zijn linkerhand het pistool had gepakt. Met haar beide handen zou zij toen het pistool bij hem hebben weggerukt en geschoten hebben. Zij verklaarde dusdanig overspannen te zijn geweest, dat zij zich niet meer kon herinneren één of twee keer te hebben geschoten.

Vijfentwintig getuigen uit Price, Pocatello en Ogden getuigden over het brute gedrag van het slachtoffer tegenover zijn vrouw. Door het Openbaar Ministerie werd aangevoerd, dat Bessie zich openlijk nooit had beklaagd over de voortdurende ruzies. Tijdens de zitting werden ook brieven van haar aan Barend voorgelezen aan de jury. Omdat de inhoud van de brieven zeer pikant was, werd slechts een gedeelte hardop voorgelezen en de rest van de inhoud werd aan de juryleden overgelaten ter doorlezing tijdens hun beraadslagingen. In geen van deze brieven was er enige vermelding van misdragingen van de zijde van Barend.

Bessie genoot de sympathie van de plaatselijke gemeenschap en het grote publiek. Een ongebruikelijk groot aantal mensen, waaronder veel vrouwen, woonde de zittingen bij. Al deze omstandigheden bepaalden de sfeer in de rechtszaal. De openbare aanklagers hadden geen schijn van kans deze zaak te winnen. De jury was dan ook, na een beraad van ruim één uur, van oordeel dat Bessie van der Schuit niet schuldig was aan de dood van haar man en dat er sprake was van toevallige omstandigheden.

Johanna Jacoba Muus zette na de dood van Barend de exploitatie van de bloemenwinkel in Ogden nog een tijdlang voort. Zij overleed op 23 november 1927 op 53-jarige leeftijd aan difterie. Na haar overlijden vertrokken haar zonen Brigham Otto en Johannes Joseph, alsmede haar dochter Rachel Emily uit Utah en vestigden zich in Los Angeles, Calif.

Brigham Otto overleed zonder nakomelingen. Johannes Joseph verloor in 1986 het leven bij een auto-ongeluk en liet twee zonen na, Warren John en Kimball Barend. Zij hebben gezorgd voor een talrijk nageslacht, waardoor de familienaam "Vanderschuit" ook in de Verenigde Staten voortleeft.

De vrijspraak van Bessie May Hoid roept tot op de dag van vandaag nog vele vragen op bij de nabestaanden van Barend van der Schuit. Handelde zij inderdaad uit zelfverdediging of vermoordde zij haar man? Barend's kleinkinderen Warren John Vanderschuit en Johanna Vivian Hansen Young zijn nog steeds bezig gegevens over de zaak te verzamelen en zijn van mening, dat Bessie tijdens de rechtszitting niet de waarheid heeft gesproken.