Werkendam en De Werken

Het dorp Werkendam

In de nabijheid van de plaats waar het verdwenen riviertje De Wercke, een noordelijke zijtak van de Alm, uitmondde in de Merwede ontstond in de Hoge Middeleeuwen een nederzetting. In de akte van 2 mei 1064, waarin koning Hendrik IV de kerk van Utrecht bevestigde in het bezit van haar goederen, wordt de plaats Wirkenemunde genoemd. Mogelijk ligt hier de oorsprong van het dorp Werkendam. De loop van het riviertje De Werken zou eeuwenlang een belangrijke rol gaan spelen in de geografische grens tussen de ambachtssheerlijkheden Werkendam en De Werken. In die tijd woonden er in dit gebied vermoedelijk slechts enkele jagers en vissers. Het landschap langs de Merwede bestond voornamelijk uit bossen en moerassen. Daar het land laag lag, stroomden grote gedeelten van het gebied onder water bij elke hoge rivierstand. Door de heersende landheren werden dammen, kaden en dijken opgeworpen langs de rivieren om het gebied in cultuur te brengen en overstromingen tegen te gaan. Daardoor verkregen de landheren en kerkvorsten ná 1200 een vruchtbaar achterland, waarop landbouw werd uitgeoefend. Uit de vele moerassen werd veen, turf en zout gewonnen.

Wirkenemunde veranderde van naam nadat omstreeks 1230 een dam werd geplaatst in de monding van het riviertje De Werken. Deze afsluiting vormde een onderdeel van een gigantisch bedijkingsproject, dat bekend is geworden als de Grote- of Zuid-Hollandse Waard. Vele waterstaatkundige werken sloten afzonderlijk bedijkte of onbedijkte gebieden in een bedijkingsring. Eén van die projecten was de aaneenschakeling van de Dordtse Waard en de Woudrichemmerwaard door plaatsing van een dam in De Werken. Vanaf die tijd kunnen we spreken van de plaats Werkendam. Het werd in het oosten begrensd door het land van Altena, in het westen door het ambacht Houwingen, in het zuiden door een waterloop genaamd de Graaf en in het noorden door de Merwede. De bewoning zal vooral geconcentreerd zijn geweest op de hogere delen zoals dijken, oeverwallen en stroomruggen.

Werkendam behoorde van oudsher tot het gewest Holland en werd door de Graaf van Holland in leen uitgegeven. Alhoewel Werkendam niet tot het Land van Altena behoorde, vinden we in 1381 de Heer van Altena, Willem van Horne, als leenheer. De heerlijkheid Werkendam kan worden bestempeld als een leen van de Heerlijkheid Altena en als achterleen van de Graven van Holland.

Hoewel beschermd door dijken bleef Werkendam en omgeving niet gespaard van het opdringende water. Er vonden verschillende doorbraken plaats. Zo braken in het voorjaar van 1374 de dijken van de Zuidhollandse Waard nabij de Mijl, Broek en Werkendam. Na overleg tussen het stadsbestuur van Dordrecht en de ambachtsheer van Werkendam over “hoe men die wael mochte dichten” werden vijf stadsbestuurders naar Werkendam gezonden om de schade in ogenschouw te nemen. In het najaar vond een tweede overstroming plaats als gevolg van een stormvloed. Vijftig mannen uit het Land van Altena kwamen te hulp bij het “diken in de wiel tot Werkendam”. Vermoedelijk wordt hier geduid op het water dat later bekend is geworden als de Oude Wiel. Tot een ware catastrofe kwam het in de nacht van 18 op 19 november 1421: de Sint-Elisabethsvloed. Een zware noordwester storm, gevolgd door een zeer hoge stormvloed joeg het water dwars door de verwaarloosde dijken (Er was geen springvloed zoals in 1953). Grote delen van de Grote- of Zuid-Hollandse Waard vielen ten prooi aan het water. Tot overmaat van ramp brak de maand erna als gevolg van hoog water de Merwededijk bij Werkendam. Tussen Dordrecht, het Land van Heusden en de Brabantse zandgronden was een binnenzee ontstaan, die 48 dorpen met hun inwoners en veestapel had verzwolgen. Achttien kerkdorpen gingen voorgoed ten onder. In 1422 overstroomde het gebied nogmaals, waardoor de eerste herstelwerkzaamheden verloren gingen. Opdringend buitenwater, binnendijkse verveningen en bestuurlijke chaos – de Hoekse en Kabeljauwse twisten – maakten een definitief einde aan dit groots middeleeuws waterstaatproject.

Door de beruchte Sint-Elisabethvloed werd de gehele Grote- of Zuid-Hollandse Waard door het water verzwolgen. Vóór deze vloed kon men van Werkendam via Houweningen naar Dordrecht komen, wat nadien nooit meer mogelijk zou zijn. Een gigantisch stroomgat, de tegenwoordige Nieuwe Merwede, zorgde voor een geheel veranderde afvoer van het rivierwater. In het landschap ontstonden diepen killen, de zogeheten Werkendamse killen. Door het sterk veranderde stroompatroon verzandde de Merwede. De rivier werd haast onbevaarbaar en dit had weer grote gevolgen voor de stad Dordrecht. Voorts ontstond een groot probleem met de ijsafvoer in de wintermaanden. In de vele killen ter hoogte van Werkendam ontstonden regelmatig grote ijsdammen, die op hun beurt weer overstromingen en dijkdoorbraken veroorzaakten.

Het zou tot 1461 duren voordat de eerste grote bedijkingswerken tot stand kwamen. Na het herstel van de dijk tussen Woudrichem en Werkendam werd vanuit laatstgenoemde plaats deels over de stroomrug van het riviertje De Werken de Hoge- of Zeedijk opgeworpen als bescherming tegen de ontstane Biesbosch Zee. Deze dijk sloot zuidwaarts langs Almkerk en Dussen aan op de oude Maasdijk en vandaar naar Drongelen. Van noord naar zuid staat deze dijk nu bekend als de Werkense-, Uppelse-, Emmikhovense- en Kornse Dijk. Het dorp Werkendam ten westen van de Werkense Dijk bleef hiermee buitendijks gebied. Alleen de ’s-Herendijk, de huidige Hoogstraat, bood enige bescherming tegen het water, omdat deze dijk hoog in het overwegend lage landschap lag als gevolg van een metersdikke zandlaag. Het zou tot de aanleg van de Sasdijk in 1738 duren voordat hierin enige verbetering kwam.


Links boven: De Sasdijk (1907) met rechts de broodkar van A. van den Steenhoven en Café Van der Wiel Rechts boven: De Sasdijk (1919) met weg naar 't Oude Hoofd, bekend als het Commant. Links: De Sasdijk omstreeks 1921

Foto: Piet Vos

Het hele gebied ten westen van de in 1461 aangelegde dijk bestond aanvankelijk grotendeels uit water. Door het proces van aanslibbing en verzanding werd het mogelijk om stukken in te polderen. De oudste bedijking in dit gebied is de Vervoorne polder, ook wel Zomerpolder of de Buiten Banne van De Werken genoemd, die in 1552 werd drooggelegd. De Viss(ch)ersdijk is de meest westelijke begrenzing van deze polder. De bedijking van het Nieuwland van Altena was voltooid in 1646 (Uppelse-, Nieuw Doornse- en Emmikhovense Polder) en het meest zuidelijke gebied, de Zuid-Hollandse of Nieuw Dussense Polder, volgde in 1679. Westelijk van deze nieuwe polders lagen platen en killen, die wijn nu nog kennen als de Biesbosch. Dit ruige gebied vormde en vormt nog steeds het grootste deel van het Werkendamse grondgebied, waar eb en vloed tot in deze eeuw vrij spel hadden.

Mede door de landschappelijke gesteldheid was de Werkendammer voor zijn bestaan aangewezen op activiteiten verband houdende met het water . Al vóór 1381 beschikte het dorp over een haven, die in de loop der eeuwen zou uitgroeien tot één der grotere binnenvaarthavens van Nederland. De visserij van steur, zalm, elft en prik was aanvankelijk het belangrijkste middel van bestaan. Vooral de vangst van (rivier)prikken en zalm met korven en stekken bepaalde de riviervisserij.

rivierprik

De benamingen Vissersdijk en Steurgat herinneren aan deze bron van bestaan. De prikvisserij, prikhandel en prikkorvenmakerij was in de periode 1620-1870 van groot belang voor Werkendam. De rivierprik werd door de vissers van de Noordzeekust gebruikt als aas voor de beugvisserij. Veel Werkendammers namen in het begin van de 17e eeuw (in 1654 zelfs 120 personen) ook deel aan de Groenlandse- en haringvisserij.

Als gevolg van het eerder genoemde aanslibbingsproces in het waterrijke gebied van de Biesbosch ontstonden gorzen en platen, waarop zich een griendvegetatie ontwikkelde. Het hakken van grienden, o.a. gebruikt als rijs- en hoepelhout, verschafte eeuwenlang veel Werkendammers een hard bestaan. De aanwassen en platen leenden zich ook uitstekend voor de vogelvangst. De kooikers of kooilieden waren in de ruige Biesbosch veelal als pachter actief. De eigendomsrechten van de platen en gorzen, alsmede van vogel- en visvangst, behoorden veelal toe aan niet-Werkendammers. Zeker vanaf de tweede helft van de 17e eeuw vonden Werkendammers een bestaan als rijs-, dijk- of polderwerker. Zo werd in 1748 een dertigtal van hen op bevel van de Gecommitteerde Raden van Holland en West-Friesland naar de Steenbergse Vliet gezonden om ter hoogte van de Blauwe Sluis werkzaamheden te verrichten. Een soortgelijk geval deed zich voor in 1793 toen om militair-technische redenen het plan werd gesmeed de rivier de Donge af te sluiten.

De Visschersdijk gezien vanaf de Hoogstraat Links het pand van slijterij Piet Cornet Rechts het pand van drukkerij Van Driel.

De Hooipers achter in de Visschersdijk waar rond 1900 zo'n 8 á 10 man werk vonden

(Foto's: Piet Vos)

Ook als baggeraars genoten Werkendammers bekendheid en niet alleen in de regio. In 1739 wist een aantal van hen de opdracht voor het uitdiepen van de Arnhemse haven te verwerven. De meeste ingezetenen van het dorp kwamen aan de kost als dijkwerker, hakker of visser. In 1805 waren er maar vier gezinnen die van de landbouw leefden.

Het dorp Werkendam is door de eeuwen heen regelmatig geplaagd door rampen, die een voortdurende inzet van het bestuur en bevolking vereisten om deze te boven te komen. De ambachtsheerlijkheid Werkendam werd in 1511 platgebrand door de Geldersen en nagenoeg van de kaart geveegd. Er stonden vóór dat jaar 35 of 36 “haersteden” (woningen) en er zouden 125 communicanten zijn geweest. In 1514 waren er slechts 18 of 19 woningen herbouwd en waren er ongeveer 75 deelnemers aan de communie.

In de eerste helft van de 17e eeuw waren het branden die het dorp teisterden. Over de brandschade van 1611 en 1619 is nauwelijks iets bekend. Van de brand op 20 juli 1641 is een ooggetuige verslag van Ds. Schevenhusius bewaard gebleven. “Het was zaterdagmiddag omstreeks één uur toen een grote brand uitbrak, beginnende in een schuur behorende bij het huis van Cornelis Corneliszoon, bijgenaamd “Ouden Heer”. Terwijl men bezig was met blussen, sloeg de brand over naar het achterhuis van Cloots en in een uur tijd stonden 67 huizen in brand”.

In Werkendam vielen 64 en in het aangrenzende De Werken 18 huizen ten prooi aan de vlammen. De kerk, waarin een deel van de bevolking haar toevlucht had gezocht, de pastorie en enige schuren bleven gespaard. Slechts een viertal jaren later brak er in de Kalistraat (de huidige Keizerstraat) opnieuw brand uit, waarbij vier of vijf huizen in vlammen opgingen. Met de aanschaf van de brandspuit in 1723 werd de brandbestrijding definitief een taak van het dorpsbestuur. In 1662-1663 woedde in het dorp de pest, waarbij een groot aantal mensen werd weggenomen. Hoeveel slachtoffers deze besmettelijke ziekte heeft gemaakt, is niet te schatten.

Niet alleen in de Middeleeuwen vormde het water een groot gevaar, maar ook in de periode daarna. Verschillende overstromingen teisterden het dorp; de één nog rampzaliger dan de ander. In 1771 overstroomde, als gevolg van het doorbreken van de in 1738 aangelegde Sasdijk, de gehele Buiten Banne van De Werken. Bij de overstroming van 1795 stond het water drie voet hoog in de pastorie. Nòg hoger stond het in 1799, nl. 3-½ voet en 7 duim in de kerk. Veel van die overstromingen werden veroorzaakt door beschadiging van de dijken als gevolg van ijsgang. Ook de platen in de Biesbosch met de eendenkooien en griendvegetatie hadden hier ernstig van te lijden. De strategische ligging van Werkendam aan de Merwede had mede tot gevolg, dat veel schade werd ondervonden van oorlogsperikelen. De kosten van inkwartiering, o.a. in verband met militaire schansen, en doortrekkende soldaten drukte zwaar op de bevolking. Werkendam en De Werken hadden al vóór 1641 een regeling getroffen in zake de verdeling van de gezamenlijke inkwartieringslasten; Werkendam betaalde tweederde en De Werken éénderde.

Zoals reeds vermeld behoorde Werkendam van oudsher tot het gewest Holland en werd door de Graaf van Holland in leen uitgegeven. Werkendam is een z.g. dagelijkse of ambachtsheerlijkheid, wat wil zeggen dat de ambachtsheer slechts bevoegd is recht te spreken in civiele of burgerlijke zaken, alsmede in criminele zaken waarop lage boetes staan. De dagelijkse leiding van het dorp was in handen van het college van Schout en Schepenen, ook wel magistraat genoemd, die in grote lijnen een tweeledige taak had, nl. rechtspraak en het beheer van de dorpshuishouding.

Als plaatsvervanger van en benoemd door de Heer van het dorp was de Schout de persoon van de meeste importantie in het college. De functie van Schout, aanvankelijk richter of rechter genoemd, was veelzijdig. Hij was belast met voorbereidende werkzaamheden in civiele rechtszaken en trad op als oppervoogd over alle onmondige weeskinderen. De criminele rechtspraak behoorde niet tot de competentie van de Werkendamse Schepenbank, maar van de Baljuw van Zuid-Holland te Dordrecht. De Schout vervulde, geassisteerd door twee Schepenen, tevens de functie van notaris. Tenslotte regelde hij tal van bestuurszaken, o.a. het onderhoud van de dorpseigendommen en het beheer van de financiën. Evenals de Schout werden de zeven Schepenen, tezamen de Schepenbank genoemd, door de Heer van het dorp aangesteld. Het schepenambt was een onbezoldigde functie, waaraan men zich zoveel mogelijk trachtte te onttrekken. Naast hun rechterlijke taak, met name het vellen van civiele vonnissen, droegen zij in collegiaal verband zorg voor de dorpsfinanciën en de inning en afdracht van gewestelijke belastingen. Het innen van het belastinggeld werd verpacht aan een gadermeester of collecteur. Tot 1798 vormde het college van Schout en Schepenen het opperbestuur van de kerk en speelde het een rol in het beroepen van een predikant en het aanstellen van een schoolmeester, koster en voorzanger.

De inval van de Fransen op 10 januari 1795 vormde de basis voor de omwentelingen in de lokale bestuurs- inrichting en het maatschappelijk en geestelijk leven. Met de afschaffing in 1798 van de heerlijke rechten en de scheiding van kerk en staat kwam een eind aan het Ancien Régime. Met de inlijving van het gebied ten zuiden van Waal en Merwede op 16 maart 1810 behoorde Werkendam zelfs tot eind 1813 als grensplaats tot het Franse keizerrijk. Het dorp ressorteerde in deze periode onder het Departement des Bouches du Rhin (de monden van de Rijn). Het bestuur van het dorp kwam nu in handen van de maire, adjuct-maire en de municipale raad. Ook werd naar Frans voorbeeld o.a. de Burgerlijke Stand ingevoerd. Eind 1813 werd een groot deel van Nederland bevrijd van de Fransen en eind december trokken de Kozakken in De Werken de Merwede over en verjoegen de Fransen. Vanaf 19 februari 1814 behoord Werkendam opnieuw tot de provincie Holland, om het jaar daarop bij Wet van 10 februari 1815 onderdeel te worden van de provincie Noord-Brabant.

Ook in de 19e eeuw bleef Werkendam niet verschoond van rampen en overstromingen. De stormvloed van 24 februari 1837 heeft grote schade aangericht aan dijken, kaden en beplantingen van de buitenpolders, alsmede aan de grote voorraad rijshout en andere voorwerpen. Sommige dijken stortten in, waarbij verscheidene mensen om het leven kwamen. In 1814 bevonden zich over de gehele breedte van de Merwede ijsdammen. Het bovenwater kon daardoor niet weg en het water stroomde over de Sasdijk. Slechts enkele woningen in het dorp bleven verschoond van het water. De burchtpoort tegenover ’t Slik werd door het water zodanig ondermijnd, dat deze moest worden afgebroken. Ook bij de ijsgang van januari 1849 heeft Werkendam veel schade geleden. In de Kade, thans Vissersdijk, braken twee dijken door, waardoor eerst de Vervoornepolder en daarna ook de andere polders onder liepen. Acht huizen stortten in en ruim twintig waren onbewoonbaar geworden. Gelukkig zijn daarbij geen mensen en vee omgekomen. In 1849 werd heel Nederland getroffen door de Aziatische cholera. In Wekendam stierven tien personen aan deze ziekte.

De gemeente Werkendam bestond in de eerste helft van de 19e eeuw bijna geheel uit eilanden en platen gelegen in de Biesbosch en slechts uit een klein gedeelte vastland in de meest westelijke uithoek van het Land van Altena. In deze uithoek was het dorp Werkendam gelegen met het buurtje Zevenhuizen. In 1843 telde de gemeente 254 huizen, welke werden bewoond door 290 gezinnen met een totale bevolking van ongeveer 1630 zielen. Het dorp bestond grotendeels uit een dubbele rij aaneen gebouwde huizen. De bevolking vond in die tijd haar bestaan in het hakken van grienden, leverantie van rijs, aanneming van publieke werken, scheepvaart en visserij.

In de eerste helft van de 19e eeuw wordt er naast prik ook nog volop zalm en elft gevangen. Door de vervuiling van de grote rivieren en door het verdwijnen van de paaiplaatsen gaat de visvangst langzaam maar zeker achteruit. Hierdoor ging men naast de visserij ook het marktvervoer verzorgen, wat resulteerde in een spectaculaire groei van het aantal schippers In 1850 zijn het er 31 en in 1890 zijn het er al 100. Na 1860 groeide Werkendam uit tot één van de belangrijkste binnenvaartcentra van ons land.

Om het voortdurende gevaar van overstromingen te keren werd in 1851 een begin gemaakt met het graven van de Nieuwe Merwede. De ondiepe Beneden-Merwede werd vervangen door de Nieuwe Merwede, die vanaf Werkendam in zuidwestelijke richting de Biesbosch zou gaan doorsnijden. Dit werk is voor Werkendam van grote betekenis geweest. Op de landbouwgronden rond Werkendam verbouwde men aanvankelijk graan. De landbouw had zich snel kunnen ontwikkelen door een versneld proces van aanslibbing van diverse killen. Ná 1870 kwam er een grote productie van suikerbieten op gang. In 1873 werd er zelfs een beetwortelsuikerfabriek gebouw in de Biesbosch nabij het Steurgat.

De voormalige suikerfabriek omstreeks 1901. De suikerbieten uit de Biesbosch en omliggende gebieden werden per kar of boot aangevoerd, doch door het onrendabel draaien werd de fabriek gesloten en gedeeltelijk afgebroken.

De z.g. suikerkamer werd anno 1974 nog bewoond door mevrouw Van Drunen-Verdoorn.

(Foto: Piet Vos)

Vooral in de tweede helft van de 19e eeuw vond er een toenemende exploitatie van de Biesbosch plaats door griend- en rietbedrijven. De aanleg van havens en kanalen, het kanaliseren van rivieren en het verdedigen van de kust vereisten grote hoeveelheden rijshout. Bij de uitvoering van deze werken waren ook Werkendamse aannemers betrokken. Ze werden onderaannemer, later aannemer van rijswerk, grondwerk, baggerwerk en ander oeververdedigingswerk.

De jaren 1880-1920 was een bloeiperiode voor de griend- en rietkultuur. Het werk in de grienden was hard en zwaar voor de arbeiders. De beloning was echter 25% hoger dan normaal in de landbouw of elders. Het werk werd aangenomen voor stukloon. De grienduilen (spotnaam voor rijswerkers) konden een dragelijk seizoen hebben, maar als alles tegen zat dan betekende dit honger lijden.

In Werkendam vond praktisch geen industrialisatie plaats. Het ontbrak de Werkendammers en de landeigenaren aan karakter en eigen initiatief om met de nieuwe tijd mee te gaan. Aan het einde van de 19e eeuw was er daardoor onder de Werkendamse bevolking een toenemende armoede. In 1917 werd zelfs de suikerfabriek buiten bedrijf gesteld en gesloten wegens te grote concurrentie.

In de loop van de 20e eeuw ontwikkelde het dorp Werkendam zich langzaam maar zeker tot een moderne plattelandsgemeente met een in meerderheid vrome christelijke bevolking. Sinds de Reformatie in de 16e eeuw behoorden de Werkendammers tot de Nederduits Gereformeerde Kerk (vanaf 1816 genoemd de Nederlandse Hervormde Kerk). Als gevolg van de Afscheiding (1834) en de Doleantie (1886) ontstonden er ook in Werkendam meerdere kerkelijke stromingen, die tot op de dag van vandaag zijn blijven bestaan.

In de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953 werd het zuidwesten van Nederland getroffen door een grote watersnood (St.-Ignatiusvloed).

Met orkaankracht beukte de noordwester storm op de kust en op de rivierdijken. Ook Werkendam ontkwam niet aan deze natuurramp. Het opgestuwde water stroomde over de Vissersdijk en de gehele Vervoornsepolder kwam blank te staan. Gelukkig waren er in het dorp geen mensenlevens te betreuren, maar de materiële schade was enorm.


HET DORP DE WERKEN

Het dorp De Werken was oorspronkelijk een zogenaamde ambachtsheerlijkheid palende ten westen aan Werkendam, te noorden en noordoosten aan Sleeuwijk en ten oosten en zuiden aan Almkerk. Evenals Werkendam behoorde De Werken vaan oudsher tot het gewest Holland en werd door de Graaf van Holland in leen uitgegeven. De dagelijkse leiding van de heerlijkheid was tot het einde van de 18e eeuw in handen van een college van Schout en Schepenen.

Het oorspronkelijke dorp “De Wercke” werd door de St. Elisabethsvloed van 18 november 1421 compleet onder water gezet, maar werd daarna grotendeels herbouwd. Vanaf 1814 behoorde De Werken tot de (inmiddels opgeheven) gemeente De Werken en Sleeuwijk. Deze gemeente was ontstaan door samenvoeging van de heerlijkheden De Werken en Sleeuwijk, als mede een gedeelte van de voormalige heerlijkheid Honswijk.

Omstreeks 1840 omvatte de voormalige heerlijkheid de gehuchten De Werken en De Schans, als mede enige verspreid liggende boerenwoningen. Het gebied omvatte toen 146 huizen bewoond door 182 huisgezinnen en een bevolking van ruim 1.000 inwoners en besloeg een oppervlakte van ruim 1.421 bunders land. Van de inwoners behoorden er 700 tot de Hervormde Gemeente van Werkendam en 300 tot de Christelijk Afgescheidenen. De meeste inwoners vonden in die tijd hun bestaan in de landbouw en veeteelt. Het gehucht De Werken lag verspreid langs de Werkensedijk en telde omstreeks 1840 slechts 30 huizen met 180 inwoners.

In de 16e en 17e eeuw verplaatste de bebouwing van het gehucht zich langs de Werkensedijk naar het noorden en bevond zich uiteindelijk ten oosten van het dorp Werkendam. De oude gemeentegrens tussen de gemeenten Werkendam en De Werken en Sleeuwijk liep toen langs de Werkensedijk en dwars door de bebouwing van Werkendam (Kruisstraat) heen. Doordat de dorpen De Werken en Werkendam praktisch één geheel vormden, werden tal van zaken gemeenschappelijk geregeld, waarbij Werkendam doorgaans 2/3-deel en De Werken 1/3-deel van de kosten droeg.

Sinds de Reformatie vormden de gereformeerden van Werkendam en De Werken één kerkgemeente en wordt er te Werkendam gekerkt. Het dopen en trouwen door de gelovigen van de Werken vond dan ook altijd in de kerk van Werkendam plaats. Vele families verhuisden in de loop der eeuwen van Werkendam naar De Werken en vice versa. Thans is de buurtschap De Werken geheel opgegaan in het dorp Werkendam.

De Kruisstraat in 1915. Links de winkel van Wim van Driel, rechts die van Maaike van Driel. Op de voorgrond links Hendrik Rensink en rechts Leendert van Straaten.

Foto's: Piet Vos

De Gereformeerde Kerk die in april 1945 door de Duitsers werd opgeblazen.

De gemeente Werkendam

In 1950 vond er een gemeentelijke herindeling plaats en werden de gemeenten Werkendam en De Werken samengevoegd met Sleeuwijk. De nieuwe gemeente Werkendam telde in 1950 8.368 inwoners.

De huidige gemeente Werkendam kwam tot stand na de laatste gemeentelijke herindeling van 1973 en beslaat een oppervlakte van 69.380 km² en telde 18.643 inwoners in 1991.

Naast de hoofdplaats Werkendam bestaat de gemeente uit een aantal dorpen en buurtschappen, te weten: de dorpen Nieuwendijk en Sleeuwijk en de buurtschappen Buurtje, De Hoef, Hoekeinde, Kerkeinde, Kievitswaard, Kille, Schans, Steurgat en Vijcie. Een groot deel van het staatsnatuurreservaat de Brabantse Biesbosch behoort eveneens tot het grondgebied van de gemeente Werkendam.

Ongeveer 50% van de bevolking behoort tot de Nederlandse Hervormde Kerk en 30% tot de Gereformeerde Kerk. Ongeveer 15% van de beroepsbevolking is werkzaam in de akkerbouw, 50% in de industrie en 35% in de dienstensector. Ongeveer twee-derde van de beroepsbevolking is buiten de gemeente werkzaam.

Ná de waternoodsramp van 1953 werd in het kader van het Delta-plan besloten tot afsluiting van het Haringvliet. Op 2 november 1970 vond deze afsluiting plaats. Het getijde verschil in de Biesbosch werd hierdoor beperkt tot ongeveer 20 centimeter. Vóór de afsluiting bedroeg het verschil tussen hoog- en laagwater ongeveer 1,80 meter. Door de afsluiting van het Haringvliet kwam het water niet meer op de gorzen (buitendijks gelegen, aangeslibd en begroeid land, dat bij gewone vloed niet meer onderloopt), waarop het riet groeide. De griend- en rietcultuur in de Biesbosch was hierdoor ten dode opgeschreven en verdween dan ook binnen enkele jaren.

Werkendam kreeg in 1961 door de bouw van de Merwedebrug en de aanleg van de autosnelweg A27 een rechtstreekse wegverbinding met Gorinchem en de randstad.

Bronnen

- Inleiding op de Inventaris Oud-Archief Werkendam, W.C.M. van Oosterhout, 1990.

- Inleiding op de Inventaris van het Archief van de Gemeente Werkendam (1811-1930), 1992.

- Financiële perikelen in Werkendam in de zeventiende en achttiende eeuw, W.C.M. van Oosterhout (Deel 1 van de Historische Reeks Land van Heusden en Altena, 1990).

- Werkendam van Biesboschvissers tot Europaschippers, Thomas Westerhout, 1989.

- Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, A.J. van der Aa, 1836-1851.

- Vuga's Alfabetische Plaatsnamengids van Nederland, 1991.

- De Ruige Biesbosch, C. Baardman e.a.

- Oud Werkendam in woord en beeld, Piet Vos.