The Dutch Entomological Society (1892)

2. Pimpla rufata (?), uit cocons van Epeira diademata Clk. (S. v. V.).

3. Pimpla angens (Holmgr), uit cocon van Epeira diademata Clk. (B.).

4. Pezomachus fasciatus Gravh., uit cocons van Agroeca brunnea Blw. en A. celans Blw. (Blw.— B. — mihi).

5. Pezomachus instabilis (?), uit cocon eener onbekend gebleven spinnensoort (S. v. V.).

6. Hemiteles palpator (?), uit cocon van Drassus lapidicolens Wlk. (B.).

7. Hemiteles rufocinctus Gravh., uit een niet bekend geworden spinnen-cocon (S. v. V.).

8. Microgaster perspicuus Nees, uit cocon van eene onbekende spinnensoort (S. v. V.).

9. Microgaster species ?, uit cocon van Theridium sisyphium Clk. (B.).

10. Pompilus coccineus F., uit cocons van Eresus cinnabarinus Oliv. (B.).

11. Cryptus species?, uit. cocon van Oxyopes ramosus Panz. (B.).

12. Polysphincta carbonator Gravh, ook uit spinnen-eieren opgekweekt (S. v. V. volgens Ratzeburg).

13. Eindelijk nog een Dipteron , tot de Tachinae behoorende, uit cocon van Epeira cornuta Clk. (B.).

Report of the 25th Winter meeting of the Dutch Entomological Society, held in Leiden on Sunday 24 January 1892, morning at 11 a.m.

Verslag van de 25ste Wintervergadering der Nederlandsche Entomologische Vereeniging, fehouden te Leiden op Zondag 24 Januari 1892, des morgens ten 11 ure

    Mr. van Hasselt, draws attention to the parasites of spiders. He found reason for this in one of his acquisitions on our last summer excursion. By one of the participants of the hunts in the surroundings of Enschedé, - to his regret he can't remember the donator's name, - an immature Epeira dromedaria Wlk. (= Gibbaranea bituberculata (Walckenaer, 1802)) was given to him, on whose back on the front and on the left side a relatively large light green larva had attached itself. He kept these objects in a box with a glass lid for observation and found already a few days later that the spider, of which only chitinous remains existed at that time, had been sucked out almost completely by the larva. It had pupated against the top edge of the box in a yellowish white silky spiderweb, 8 millimeters long. A month or so later, when I inspected the pupa again, it appeared to have hatched already and there was a dead Hymenoptera on the floor. After Mr. Ritsema had been so kind as to select this one for him as an Ichneumonid, being Polysphincta carbonator Gravh. ♂, it was laid out and raised by our President, with his well-known technical skill, very nicely, next to the remains of the larva and the spider.

van Hasseltはクモの寄生バチに注目している。彼が昨夏の我々の調査で得たサンプルからそう思い至った。エンスヘデーの周辺で行われたこの採集調査の一人の参加者 ―残念ながらこの人の名前を忘れてしまった― によって得られたダンダラオニグモの幼体が彼に渡され、その背中の前方左側に比較的大きく明緑色の幼虫がくっついていたのだ。彼はこの個体をガラスぶたのついた容器に入れて観察し、数日経ったときにはクモは完全に吸い上げられ外骨格が残っているだけだった。

    De heer van Hasselt, vestigt de aandacht op de parasieten der spinnen. Hij vond daartoe aanleiding in een zijner aanwinsten op onze laatste zomer-excursie verkregen. Door een der deelnemers aan de jachten in de omstreken van Enschedé, — tot zijn leedwezen kan hij zich des schenkers naam niet herinneren, — werd hem een onvolwassen ♀ van Epeira dromedaria Wlk. ter hand gesteld, op welker rug zich aan de voorvlakte en ter linkerzijde eene betrekkelijk groote lichtgroene larf had vastgehecht. Hij bewaarde deze voorwerpen in een doosje met glazen deksel. ter observatie, en bevond . reeds eenige dagen later, dat het spinnetje, waarvan toen nog slechts chitineuse overblijfselen bestonden, in dien tusschentijd nagenoeg geheel door de larf was uitgezogen. Deze had zich tegen den bovenrand van het doosje verpopt in een geelwit zijdeachtig spinsel, ter lengte van 8 millimeters. Eene maand ongeveer daarna de pop weder bezichtigende, bleek die reeds te zijn uitgekomen en lag er een doode Hymenopter op den bodem. Nadat de heer Ritsema zoo soed was geweest dezen voor hem te bestemmen als een Ichneumonide, zijnde Polysphincta carbonator Gravh. ♂, werd die door onzen President, met. zijne bekende technische vaardigheid, zeer fraai, nevens de overblijfselen van de larf en van het spinnetje, uitgezet en opgestoken.

    The speaker passes the box with these objects around for inspection and continues his statement thus:

I will not venture to give a scientific consideration to the spider parasites, as I am inexperienced in Hymenopterology and Dipterology, but I would still like to add a few comments to the above.

    Spreker laat het doosje met deze voorwerpen ter bezichtiging rondgaan en vervolgt, zijne mededeeling aldus:

Ik zal mij niet wagen aan eene wetenschappelijke beschouwing over de spinnen-parasieten, als zijnde in Hymenopterologie en Dipterologie onervaren, maar toch wensch ik aan het bovenstaande eenige opmerkingen toe te voegen.

    My observation, namely, is by no means an isolated case. Already for more than 20 years, a similar one was made in our country by our esteemed fellow member Ritsema and our late chairman Snellen van Vollenhoven. The first one caught then, under almost identical circumstances, on the abdomen of a young Epeira (Miranda) cucurbitina Clk. the same parasite as above, as it was identified by the latter. One sees on this subject the report, in Tijdschr. v. Entomol. XIII (1870), p. 17. Van Vollenhoven made it clear that this fact qua talis at that time deserved to be recorded as a "discovery" in the parasitic doctrine, because of its rarity in contrast with the frequent observations of the parasitism of spider cocoons*).

    Mijne waarneming, namelijk, staat geenszins op zich zelve. Reeds voor ruim 20 jaren werd, bij ons te lande, eene dergelijke gemaakt door ons geacht medelid Ritsema en wijlen onzen toenmaligen Voorzitter Snellen van Vollenhoven. De eerste ving destijds, onder nagenoeg geheel gelijke omstandigheden, boven op het achterlijf van eene jonge Epeira (Miranda) cucurbitina Clk. dezelfde parasiet als boven, zooals die toen door laatstgenoemden werd gedetermineerd. Men zie daarover het verslag, in Tijdschr. v. Entomol. XIII (1870), blz. 17 gegeven. Van Vollenhoven deed daarbij uitkomen, dat dit feit qua talis te dier tijde als eene «ontdekking» in de parasieten-leer verdiende te worden geboekstaafd, door deszelfs zeldzaamheid in tegenoverstelling met de menigvuldige observaties van het parasitisme der spinnen-cocons).

*Our esteemed fellow-member Dr. M. C. VerLoren made the remark, that he had likewise found a larva of this Ichneumonid on the back of a spider in the den of Pompilus viaticus L. Sn. v. V. explained this observation as not relating to the "parasitic" occurrence of Ichneumonid larvae from the outside on free living Araneids. Pompilus, however, collects a stock of spiders in his burrow that he captures and lights up in order to serve as "food" for his larvae later on. - (More than once I have found several species of spiders in Pompilus nests, inside the straws of old reed mats, v. H)

*Ons geacht medelid Dr. M. C. VerLoren maakte hierop de aanmerking, dat hij insgelijks in het hol van Pompilus viaticus L. eene larf van deze Ichneumonide op den rug van eene spin had aangetroffen. Sn. v. V. lichtte deze observatie toe, als geene betrekking hebbende op het "parasitisch” voorkomen van Ichneumoniden-larven uitwendig op in vrijheid levende Araneïden. Bedoelde Pompilus toch brengt zelf een' voorraad door hem gevangen en aangestoken spinnen in zijn hol bijeen, ten einde later, in gevangenschap tot „voedsel” zijner larven te strekken. — (Meer dan eens heb ik verscheidene spinsoorten bijeeu aangetroffen in Pompilus-nesten, binnen de rietjes van oude rietmatten, v. H)

    In later times, some more corresponding observations have been published. Thus Prof. Bertkau writes to have once caught a not fully developed ♂ of Epeira adianta Wik., "on whose abdomen, in front, on the right side, an ichneumonid larva was suckling", which after pupation, as an imago, had yielded a ♂ of Polysphincta tuberosa (Gr.) Holmgr. This scholar adds, that also another species of this genus, Polysphincta boöps, "from a maggot parasitizing on a Theridium" has been reared. Bertkau himself further found on several occasions, on specimens of Epeira cucurbitina Clk. and of small Bathyphantes-species, larvae, under similar conditions as above, however, without having succeeded in raising her (see his "Index of the spiders observed near Bonn", in Verhandl. d. Nat. Vereins, XL, S. 337). - Similarly, Menge has devoted a small article to the "Spiders parasites", in which he reports having encountered insect larvae on the backs of spiders on three occasions. Two of them, one again on an Epeira adianta, the other on a Lycosa cinerea Fabr., had, after devouring its prey, produced pupae, but without the parasites hatching. The third case concerned a Clubiona putris C. K., whose enemy he had found to be a Dipteron, viz. Henops marginalus Meig. (see Preuss. Spiders, S. 36). - ln the very last time I drew up a similar contribution from the hand of the American Araneologist Emerton. He also mentions the attachment of larvae to the abdomen of living young spiders, especially Dictyna volupis Keys. and Linyphia communis and marginata (Hentz?). These have appeared to him to belong to a new species, but again to the genus Polysphincta, to which he has applied the name of P. dicdynae Emert. According to this writer analogous examples in North America would also have become known to Mr. L. O. Howard (see Insect Life, Vol. 1, No. 4, Washington 1888, in articulo "Concerning external Spider-parasites".

    In lateren tijd zijn nog enkele overeenkomstige waarnemingen gepubliceerd. Zoo schrijft Prof. Bertkau eens een niet ten volle ontwikkelde ♂ van Epeira adianta Wik. te hebben gevangen, «an dessen Hinterleib, vorn, an der rechten Seite, eine Ichneumoniden-Larve säugte», die na verpopping, als imago, een ♂ van Polysphincta tuberosa (Gr.) Holmgr. had opgeleverd. Deze geleerde voegt nog daarbij, dat ook eene andere soort van dit genus, Polysphincta boöps, «aus einer an einem Theridium schmarotzenden Made» is opgekweekt. Bertkau zelf trof voorts meermalen, op exemplaren van Epeira cucurbitina Clk. en van kleine Bathyphantes-species, larven aan, onder gelijke omstandigheden als boven, echter zonder dat hare opkweeking hem had mogen gelukken (zie zijn «Verzeichniss der bei Bonn beobacbteten Spinnen», in Verhandl. d. Nat. Vereins, XL, S. 337). — Desgelijks heeft Menge aan de «Schmarotzer der Spinnen» een klein artikel gewijd, waarin hij mededeelt, tot drie malen toe, insecten-larven op den rug van spinnen te hebben ontmoet. Twee daarvan, één weder op eene Epeira adianta, de andere op eene Lycosa cinerea Fabr., hadden wel, na hare prooi te hebben verslonden, poppen opgeleverd, doch zonder dat de parasieten waren uitgekomen. Het derde geval betrof eene Clubiona putris C. K., wier vijand hem was gebleken een Dipteron te zijn geweest, t. w. Henops marginalus Meig. (zie Preuss. Spinnen, S. 36). — ln den allerlaatsten tijd teekende ik wijders eene overeenkomstige bijdrage op van de hand van den Amerikaanschen Araneoloog Emerton. Ook deze maakt gewag van het zich vasthechten van larven op het abdomen van levende jonge spinnen, met name Dictyna volupis Keys. en Linyphia communis en marginata (Hentz?). Deze zijn hem gebleken, tot eene nieuwe soort, doch wederom van het geslacht Polysphincta te behooren, waaraan hij den naam van P. dicdynae Emert. heeft toegelegd, m. i. verkeerdelijk, daar zij evenzeer P. linyphiae had kunnen worden gedoopt. Volgens dezen schrijver zouden analoge voorbeelden in Noord Amerika insgelijks aan den heer L. O. Howard zijn bekend geworden (zie Insect Life, Vol. 1, n°. 4, Washington 1888, in articulo «Concerning external Spider-parasites».

    It deserves attention, that among the Ichneumonid observations, these would all concern the same genus; in the second place, that Bertkau (1. c.) very rightly points out, how in the parasite theory in this matter a distinction should be made between "Spiders parasites" and "Spider egg parasite"; and in the third place, that the former still belong to the exceptions, at least in comparison with the more generally extended parasitism of spider cocoons.

    Het verdient wel de aandacht, dat onder de Ichneumonidenwaarnemingen, deze allen hetzelfde geslacht zouden betreffen; in de tweede plaats, dat Bertkau (1. c.) zeer juist doet opmerken, hoe in de parasieten-leer ten deze een onderscheid behoort te worden gemaakt tusschen «Spinnen-Schmarotzer» en «Spinneneier-Schmarotzer»; en ten derde, dat eerstgenoemden nog altijd tot de uitzonderingen behooren, bij vergelijking althans met het meer algemeen uitgebreid parasitisme der spinnen-cocons.

    Without, also concerning the latter, laying the least claim to completeness, I conclude with an enumeration of spider-parasites recorded for cocoons, according to the observations, communicated by Snellen van Vollenhoven, - for the greater part to Ratzeburg, - and especially by Berlkau (1. c.), with the addition of one by Blackwall and two by myself:

    Zonder, ook over deze laatsten, in het minst op volledigheid aanspraak te maken, besluit ikmet eene opgaaf van voor cocons opgeteekende spinnen-parasieten, volgens de waarnemingen, medegedeeld door Snellen van Vollenhoven, — grootendeels naar Ratzeburg, — en vooral door Berlkau (1. c.), onder toevoeging van één van Blackwall en twee van mij zelven:

1. Pimpla oculatoria F., from cocoons of Diaea tricuspidata, F. (= Ebrechtella tricuspidata (Fabricius, 1775)) and of Philodromus aureolus Clk. (S. v. V. - B. - mihi).

2. Pimpla rufata (?), from cocoons of Epeira diademata

Clk. (S. v. V.).

3. Pimpla angens (Holmgr), from cocoon of Epeira diademata Clk. (B.).

4. Pezomachus fasciatus Gravh., from cocoons of Agroeca brunnea Blw. and A. celans Blw. (Blw.- B. - mihi).

5. Pezomachus instabilis (?), from cocoon of an unknown spider species (S. v. V.).

6. Hemiteles palpator (?), from cocoon of Drassus lapidicolens Wlk. (B.).

7. Hemiteles rufocinctus Gravh., from an undisclosed spider cocoon (S. v. V.).

8. Microgaster perspicuus Nees, from cocoon of an unknown spider species (S. v. V.).

9. Microgaster species ?, from cocoon of Theridium sisyphium Clk. (B.).

10. Pompilus coccineus F., from cocoons of Eresus cinnabarinus Oliv. (B.).

11. Cryptus species?, from. cocoon of Oxyopes ramosus Panz. (B.).

12. Polysphincta carbonator Gravh, also raised from spider eggs (S. v. V. according to Ratzeburg).

13. At last another Dipteron , belonging to the Tachinae, from cocoon of Epeira cornuta Clk. (B.).

1. Pimpla oculatoria F., uit cocons van Diaea tricuspidata, F. en van Philodromus aureolus Clk. (S. v. V. — B. — mihi).

    The Speaker will allow the members to inspect the copies mentioned under nos. 1 and 4, which were also prepared and laid out through the kind delivery of our President.

    Spreker laat zijne exemplaren onder n°. 1 en 4 vermeld , mede door welwillende bezorging van onzen Voorzitter op- en uitgezet, door de Leden bezichtigen.