Een meertalige opvoeding is vaak complex. Zo kan een kind in één taal opgevoed worden en later pas een tweede taal verwerven. Andere kinderen spreken al sinds de geboorte twee of meer talen. Het aanbod heeft invloed op hoe ver de kinderen al staan in de ontwikkeling. Het is dan ook belangrijk om na te vragen aan de ouders welke talen er thuis gesproken worden. Volgende vragen kunnen gesteld worden:
o Welke taal spreekt het kind met mama? met papa? met broers of zussen?
o Welke talen kan het kind nog?
o Wanneer werden de talen voor het eerst aangebracht?
Foyer is een vzw die werkt rond interculturele samenleving in Brussel en omstreken. Ze ontwikkelden een gratis online tool om met meertalige gezinnen taalportretten op te stellen. Hierbij krijgt het kind (en eventueel andere gezinsleden) een avatar waarbij ze kunnen aangeven welke talen ze spreken, aan deze talen koppelen ze een kleur. De ouders en het kind kunnen het silhouet dan inkleuren naargelang de talen die gesproken worden. Het is een snelle, aangename en gevisualiseerde manier om in gesprek te gaan rond de meertalige achtergrond van het kind
Wanneer er vragen of bezorgdheden zijn rond de taalontwikkeling in het Nederlands of in de thuistaal kan je aan de hand van vragenlijsten met de ouders nagaan hoe de verschillende talen ontwikkelen. Het is ook een leuke manier om als leerkracht het kind beter te leren kennen en ouders het signaal te geven dat de taalontwikkeling een gedeelde bezorgdheid is.
Wanneer je in de klas veel interactie voorziet, merk je al snel op dat kinderen hun meertaligheid benutten om iets te benoemen, verwondering te tonen, te zingen,… Wanneer je hierop gepast reageert, geef je de interesse naar diverse talen door aan het kind. Ook de ééntalige kinderen zullen deze attitude meenemen.
Een kind begroet of neemt afscheid in de thuistaal: bv. ‘Bonjour juf’. Herhaal de uiting van het kind.
Een kind benoemt een voorwerp of prent in de thuistaal en je kent de taal: bv. ‘het is een castle’. Ga in op het woord: ‘hey, dat klinkt als kasteel. Dat is helemaal juist’.
Een kind benoemt een voorwerp of prent in de thuistaal en je kent de taal niet: bv. ‘het is een kale (Turks voor kasteel)’. Ga in op de uiting: ‘ik ken dat woordje niet, wil je het eens tonen?’, probeer de uiting zelf ook te herhalen.
Een kind vertelt iets in de thuistaal: bekrachtig positief dat het kind andere talen kan. Bv. ‘Wow, die taal ken ik niet. Het klinkt super leuk!’
Kinderen spreken onderling in de thuistaal: laat de kinderen elkaar helpen en samen spelen in de thuistaal. Je maakt duidelijke afspraken wanneer een ander kind wilt deelnemen, wanneer er meerdere kinderen samen spelen met niet dezelfde thuistaal moet je een gemeenschappelijke taal gebruiken.