De kritiek van de zuivere rede is het eerste deel van een trilogie waarin Kant zich richt op het wezenskenmerk van de mens: de geest.
De trilogie vertrekt vanuit drie vragen die voor Kant om een antwoord vragen: wat kan ik denken, wat behoor ik te doen en wat mag ik hopen.
In het eerste deel met het antwoord op de vraag wat kan ik denken, staat centraal wat de reikwijdte is van wetenschap. Met andere woorden Kant geeft antwoord op de vraag wat wij, als mens, ieder naar eigen vermogen, voor de mensheid als geheel kunnen betekenen, als we wetenschap inzetten voor het oplossen van vraagstukken. Welke vragen kunnen we dan wel en welke vraagstukken kunnen we dan niet oplossen.
Wat Kant in de Kritiek van de zuivere rede laat zien is dat wat met behulp van wetenschap vraagstukken opgelost kunnen worden die te maken hebben met de waarneming, dat wil zeggen dat voor alles wat wij waarnemen met behulp van onze zintuigen een wetenschappelijke verklaring te geven is.
Dat is waar onze kennis uit voortkomt: waarnemingen die met elkaar vergeleken worden, verbonden worden en op die manier verschijnselen in de wereld van een verklaring voorzien.
Tegelijk is helder dat wij als mens deze verschijnselen verklaren en dat de verklaring niet ook uit de wereld afkomstig is. Het verschijnsel presenteert zich niet kan en klaar met de eigen verklaring.
Onze kennis die we van de wereld opbouwen is met recht onze kennis omdat wij zelf met ons verstand waarnemingen met elkaar in verband brengen en verklaringen vinden voor de verschijnselen.
Hiermee is ook duidelijk dat kennis zich betrekt op waarnemingen en we geen kennis kunnen hebben van zaken die niet waargenomen worden. Er valt dan immers niets te vergelijken en met elkaar in verband te brengen.
De extreemste vormen van waarnemen die als voorbeeld gegeven zouden kunnen worden zijn de onderzoeken naar de kleinste deeltjes in de natuur die uitgevoerd worden in deeltjesversnellers. Botsende atomen vallen uit elkaar en de vrijkomende (kleinere) deeltjes worden opgevangen in een medium, bijvoorbeeld een gas. De sporen die veroorzaakt worden door de ingevangen deeltjes worden geïnterpreteerd, vergeleken en met elkaar in verband gebracht en leidt tot kennis over de deeltjes die deze sporen achterlieten.
Dit voorbeeld illustreert de wijze waarop waarneming en kennis in de interpretatie van Kant met elkaar samenhangen. De waarneming levert als het ware de grondstof voor de kennis en het menselijk verstand levert er de structuur voor. De structuur die het verstand aan de kennis verleent is zelf niet weer uit de waarneming afkomstig, dat zou een cirkelredenering betekenen. Het verstand brengt zelf die structuur van zich uit mee.
Die structuur waarmee het verstand de waarnemingen ordent en verbindt, kan die structuur nog nader omschreven worden?
De structuren voor de waarneming die het verstand van zich uit meeneemt en gebruikt zijn er in vier soorten, of typen: die van kwantiteit, van kwaliteit, van relatie en van modaliteit.
De typen omvatten de 'zuivere verstandsbegrippen' die zelf niet uit de ervaring komen maar die helpen de ervaring te classificeren en te begrijpen.
De begrippen van kwantiteit zijn : Eenheid, Veelheid en Alheid.
Met andere woorden: een ding wordt gezien als een eenheid, één ding dat ook als een ding benoemd kan worden (Eenheid), of we nemen een verzameling dingen waar, die niet tot een ding herleid kunnen worden (Veelheid) , of we nemen een geheel van afzonderlijke dingen waar die gezamenlijk een nieuwe bepaaldheid vormen (Alheid).
De begrippen van kwaliteit zijn: Realiteit, Negatie, Beperking.
Realiteit bestempelt het waargenomene als en bestaand ding, de negatie als niet bestaand en Beperking is realiteit verbonden met negatie.
Vanuit de huidige wetenschap is het lastig aan de begrippen van kwaliteit betekenis te geven, maar vergelijk: als atomen de kleinste eenheden zijn en moleculen zijn opgebouwd uit atomen, dan bestaan moleculen alleen bij de gratie van het bestaan van atomen.
De begrippen van relatie zijn: inherentie, causaliteit en gemeenschap.
Inherentie heeft betrekking op de relatie van begrippen die per definitie uit een ander begrip voortkomen. Voorbeeld is het levend baren van nakomelingen dat in het begrip zoogdier is inbegrepen.
Het begrip causaliteit is het meest aangehaald als voorbeeld van het systeem van de categorieën van Kant. Als ik een glas op de grond laat vallen, dan zal het breken. De impact van de botsing van het glas op de grond veroorzaakt het breken van het glas. De gebeurtenis wordt door ons verstand in een geheel gevat als een oorzaak en gevolg gebeurtenis.
Gemeenschap duidt op zaken die elkaar wederzijds bepalen: water als het bevriest wordt ijs. Water is noodzakelijk voor de vorming van ijs (water en ijs zijn aggregatietoestanden van dezelfde substantie en dus door gemeenschap verbonden).
De begrippen van modaliteit zijn: Mogelijkheid (-onmogelijkheid), Bestaan (-niet bestaan) en Noodzakeliijkheid (-toeval)
Gegeven ijs, dan is er de mogelijkheid van water. Gegeven koolstof (C), waterstof (H) en zuurstof, dan is er de mogelijkheid van suiker, want suiker is een verbinding van deze drie elementen.
Het bestaan van suiker kan aangetoond worden door met behulp van instrumenten de structuur te achterhalen en te bevestigen.
Het is echter geen noodzakelijkheid dat suiker bestaat.
Het is mogelijk vele verbindingen te maken met C, H en O atomen, waarvan sommigen (al) bestaan en andere niet.
Dit systeem van begrippen, door Kant categorieën genoemd zijn de begrippen die uit het verstand zelf afkomstig zijn. Dit moet ook wel, want deze begrippen zijn niet zelf aan de waarneming te ontleden.
Aan de ene kant is de bewering over deze begrippen, dat de ze uit het verstand zelf afkomstig zijn, voor de hand liggend, anders kan immers het systeem niet kloppend gemaakt worden, aan de andere kant, door deze scheiding aan te brengen, is een verklaring van de werking van het verstand mogelijk.
Tegelijk kun je je afvragen hoe het mogelijk is dat wij, als mens, tot het inzicht komen dat ons kennen uit die samenvoeging van verstand en waarneming bestaat.
Wel, dat inzicht wordt verschaft door de rede. De rede is hierbij die meta instantie van ons denken die onafhankelijk van welke ervaring dan ook (anders krijg je een cirkelredenering) 'toont' dat het menselijk kennen zo werkt.
Ik schrijf met opzet 'toont' omdat we hier tegen een fenomeen aanlopen dat later bij bijvoorbeeld Wittgenstein terugkeert. Een taaluiting, volgens Wittgenstein in de Tractatus Logico Philosophicus, correspndeert met de logische structuur van de werkelijkheid. Dit wordt de spiegeltheorie van de relatie taal-werkelijkheid genoemd.
Dat die relatie er is kan niet bewezen worden, aldus Wittgenstein, die 'toont' zich.
Tegelijk is er dat subject aan wie zich die relatie toont (aan Wittgenstein en in principe ieder ander die erop reflecteert) en die het noteert in zijn Tractatus.
Zo ook bij Kant, met dit verschil dat hij de rede inzet om die werking van het denken duidelijk te maken en tot een systeem te smeden: het systeem van het menselijk kennen.
Een andere doelstelling van Kant en ook van Wittgenstein twee en een halve eeuw later, is te laten zien wat de reikwijdte van het menselijk denken is: wij kunnen alleen gecontroleerde, wetenschappelijke uitspraken doen over datgene wat in de ervaring gegeven is.
Waarneming en denken bepalen dus de inhoud van wat gedacht (kan) worden.
Over wat buiten onze waarneming ligt, wat dat moge zijn, kunnen we geen wetenschappelijk uitspraken doen.
Door Kant in de kritiek van de zuivere rede ook wel uitgedrukt als dat waarneming en verstand een ding laat zien als wat het voor ons is, een hemellichaam bijvoorbeeld, maar wat het ding op zichzelf is, dat kunnen wij niet kennen.
Die zinsnede, het ding op zichzelf, is een zelfstandige tocht door de geschiedenis heen begonnen. Over weinig andere 'dingen' is zoveel gedebatteerd en geschreven dan het ding op zichzelf van Kant.
Het ding op zichzelf is een randverschijnsel dat vaak voorkomt bij het construeren van een theorie. Neem als voorbeeld de getaltheorie.
Daarin komt de definitie van natuurlijke getallen voort, N. Als verzameling gedefinieerd komen daar de getallen 1, 2, 3, .... in voor.
Is nul, 0, dan geen getal? Nee geen natuurlijk getal. Toch hebben we de 0 nodig. Want als we optellen en aftrekken van getallen definiëren dan moeten we ook een uitkomst hebben voor 4-4.
Dus nemen we de verzameling natuurlijke getallen + de 0 als basis voor de bewerkingen optellen en aftrekken van gehele getallen.
Op dezelfde manier moeten we ook de verzameling uitbreiden met negatieve gehele getallen willen we ook een uitkomst hebben voor 5-7 binnen de dezelfde verzameling.
Aristoteles ging ervanuit dat het wereld gebeuren door oorzaken voortgedreven wordt. Hij onderscheidt dan vier oorzaken: dingoorzaak, vormoorzaak, doeloorzaak en bewegingsoorzaak.
Een graankorrel is zelf een dingoorzaak, in de zin dat daar de verandering aan gebeurt, de vormoorzaak is dat het zal uitgroeien tot een graanvrucht, de vrucht met nieuwe graankorrels is de doeloorzaak en de wording van korrel tot vrucht is de bewegingsoorzaak.
Beweging is wat het wereldgebeuren aan de gang houdt, tegelijk kunnen we weer de vraag stellen wat dan de beweging veroorzaakt.
Wetenschappelijk gezien is die vraag niet interessant. Net als in de wiskunde kan een axioma aangenomen worden: een stelling die niet zelf aangetoond kan worden, maar die evident waar is en die voorwaarde is voor de waarheid van het geheel.
Dus Aristoteles introduceerde de 'onbewogen beweger'. Datgene wat alles in beweging zet zonder zelf bewogen te worden.
Ook Kant formuleert een dergelijk principe: de begrippen van de menselijke rede: de transcendentale ideeën. We vatten de wereld op als een geheel waarin alles op elkaar betrokken is. Dat dit geheel als een ding in de ervaring getoond kan worden is uitgesloten, maar de rede heeft als leidraad voor het verstand het wereldgebeuren als een eenheid te beschouwen, omdat dit het meeste kansen biedt voor een volledige en complete wetenschap.
Vergelijk dit met het uitgangspunt van bijvoorbeeld de milieubeweging: alle handelen van de mens heeft een uitwerking op het milieu. Milieuschade is onvermijdelijk. Het is zaak de schade te beperken om voortbestaan van de mens mogelijk te maken.
In dit uitgangspunt is duidelijk te zien dat de samenhang van mens en natuur, van al het wereldgebeuren, tot uitgangspunt genomen wordt en gehanteerd wordt als een leidraad voor kennis en handelen.
Al met al laat Kant in de Kritiek van de zuivere rede de plaats van wetenschap zien in, om het zo te zeggen, het geheel van de menselijke onderneming.
De rede bepaalt de richting waarin wij ons willen ontwikkelen, de wetenschap levert wat we kunnen ontwikkelen in materiële zin. Tegelijk legt Kant hiermee het fundament voor de menselijke vrijheid. Dat wil zeggen dat deze configuratie van verstand en rede toont dat er in de leidraad van de rede de eigenlijke menselijke inbreng is, het domein waarin wij onze keuzes kunnen maken.