Drawing the line
Baptist Vermeulen
Studeerde filosofie, Nederlands en Informatica aan de Universiteit Leiden. Hij heeft ruime ervaring als docent opgedaan bij de Hogeschool Rotterdam, de Volksuniversiteit Leiden en het Instituut voor Filosofie in Amsterdam (nu ISBW).
Filosofie in een Post-Truth wereld
Toen ik in 1976 filosofie ging studeren waren wij met 25 eerstejaars ingestroomd. Dat was een ongekend aantal, voor Leiden. Ons werd dan ook onmiddellijk medegedeeld dat onze docenten hun best zouden doen om tegen de helft van het collegejaar de helft van de instroom zodanig te ontmoedigen de studie voort te zetten dat zij (de docenten) niet voor die volle collegezalen hoefden te staan.
Tegen het eind van het jaar was bijna de helft van de instroom afgehaakt.
Ik was daarentegen alleen maar meer gemotiveerd geraakt om door te gaan.
Wat in academische kringen in die tijd rondwaarde was de overtuiging dat de filosofie ten einde was. Wat hield de gedachte van het einde van de filosofie in? In de moderne wereld (anno 1976) was het niet meer mogelijk systemen te bouwen zoals Kant en Hegel dat gedaan hadden, dat soort systemen die alles moesten omvatten, een herleiding van alles in de wereld tot een wetenschappelijk beginsel, dat dat soort systemen niet meer mogelijk waren om twee belangrijke redenen:
1. De wetenschappen afzonderlijk waren dermate uitgebreid geworden, dat het voor een mens niet meer mogelijk was alle wetenschappen gezamenlijk te overzien en alles tot een gemeenschappelijk geheel terug te brengen.
2. Er was een fundamentele twijfel gerezen over de mogelijkheid van een alles verklarend systeem vanuit de ervaringen in de Wiskunde aan het begin van de 20e eeuw. Immers alle pogingen om voor de wiskunde te laten zien dat het een systeem volledig en vrij van inconsistenties is liepen spaak door het toedoen van onder andere Bertrand Russell. (De Russell paradox: Neem een verzameling waarvan de leden weer verzamelingen zijn. Is de verzameling van die verzamelingen ook lid van zichzelf?)
Als op een deelterrein de twijfel gerezen is, hoe kan dan het idee van een volledig en consistent geheel op een hoger niveau vol gehouden worden?
Kortom de filosofie, die zichzelf uitgeroepen had tot de koning van alle wetenschap, die er de grondslagen voor zou geven en die een garantie zou zijn voor de waarheid die we op deelterreinen zouden bereiken in samenhang met de waarheid van het geheel, die filosofie was ten dode opgeschreven.
De stemming was bedrukt.
Als er geen mogelijkheid meer is de waarheid te garanderen dan was er überhaupt geen bestaan meer voor de waarheid. Het relativisme deed zijn intrede.
Het relativisme debat in Nederland werd (en wordt) sterk vanuit de religie gevoerd. Voor de christelijke stromingen is de filosofische vraag naar de grondslagen van de kennis, zoals de door Descartes en Kant ingezet is, een oneigenlijke vraag. De zekerheid van de kennis wordt door God gegarandeerd: het geschreven woord (de Bijbel) is als woord Gods onbetwijfelbaar. In religieuze ogen bemoeit de filosofie, als ze de vraag naar de zekerheid van de kennis stelt met zaken waar ze niets mee van doen heeft.
Vanuit de religieuze optiek is het twijfel zaaien aan de zekerheid van de kennis gelijk aan propaganda voor het relativisme. Het is daarmee op een lijn te plaatsen met het betwijfelen (of afbreken) van traditionele waarden waaraan immers ook niet getwijfeld kan of mag worden.
Relativisme is in de loop van de discussie min of meer een scheldwoord geworden voor degenen die de onveranderlijkheid van de opvattingen, waarden en normen van de christelijke stromingen of die opvattingen, waarden en normen zelf ter discussie stelden.
Degenen uit het relativistische kamp echter zouden hun positie niet omschrijven zoals de tegenpartij dat doet. Hun positie is niet zozeer gericht tegen het woord van God, maar behelst meer de overtuiging dat ontwikkeling, of vooruitgang zo je wilt een contingent en discontinu proces is.
Die discontinuïteit is niet toevallig (sic) maar fundamenteel, in de zin dat het niet mogelijk is om de toekomst te voorspellen. Daar ontbreken domweg de tools voor. De discontinuïteit strekt zich uit over alle domeinen, de wetenschap, de samenleving en de kunst.
Het ongemakkelijke van de discontinuïteit komt doordat het op gespannen voet staat met onze behoefte aan zekerheid. Die behoefte aan zekerheid heeft te maken met hetgeen waarin wij opgevoed zijn: de wereld verbeteren zodat de generaties na ons het beter hebben dan wij. Een betere wereld maken, in welke betekenis dan ook, is alleen mogelijk als de plannen die we maken resulteren in een ontwikkeling in de richting die ons voor ogen staat.
Discontinuïteit maakt zulke plannen onzeker. Ongeplande gebeurtenissen slaan vaak de middelen uit handen die we wilden inzetten voor het realiseren van de plannen. Met de Covid-19 pandemie maakten we zo'n periode mee. De inval van Rusland in Oekraïne is een ander voorbeeld. Zulke gebeurtenissen breken ernstig in op geplande ontwikkelingen. Discontinuïteit is echter niet hetzelfde als relativisme. Net zoals twijfel niet alleen speelt in de wetenschappen, maar net zo goed een realiteit is voor de gelovige.
Wat is het perspectief voor de filosofie die als aanvankelijke ambitie had geformuleerd de grondslagen te geven voor de afzonderlijke wetenschappen en rekenschap te geven van de eenheid van de wetenschappen in een overkoepelend model?
Het in ere herstellen van die ambitie is geen optie, de pogingen een globaal geheel te ontwerpen waaronder alle menselijke activiteiten samen te vatten zijn, zijn voorgoed tot mislukken gedoemd.
Is filosofie daarmee onmogelijk geworden? Zoals gezegd, wel de filosofie in de strikte betekenis die er door de westerse traditie aan gegeven is: het ontwikkelen van het systeem waar alles onder valt. Filosofie als het onderzoeken van de eigen vooronderstellingen, het kritisch bevragen van de eigen positie is een betekenis waarmee de filosofie verder kan.
Echter ook wat betreft deze betekenis kan de filosofie geen claim leggen op exclusiviteit. Op zich is het kritisch bevragen van vooronderstellingen iets wat in alle wetenschappen gebeurt. Het bevragen van de positie van de mens zelf, de vraag naar de menselijkheid en de betekenis van het menselijk project zelf (de humaniteit) kan misschien als filosofisch gekwalificeerd worden.