Chrysopoeia

In alchemie betekent de term chrysopoeia "transmutatie in goud" (Grieks: khrusōn, goud, en poiēin, maken). Het wordt ook symbolisch gebruikt om te verwijzen naar de Steen der wijzen als voleinding van het 'Grote Werk'.

Het woord duikt op in een klein alchemistisch leerboek, de Chrysopoeia van Cleopatra, waarschijnlijk geschreven in de late hellenistische periode, hoewel het vooral in de middeleeuwen bekend werd. Het thema van het boek is in de eerste plaats "het Ene tot het Alles" (en to pan), een concept dat is gerelateerd aan Ouroboros en hermetische wijsheid. Stephanus Alexandrinus, een 7e-eeuwse Britse filosoof en astronoom, schreef De Chrysopoeia. Chrysopoeia is ook de naam van een gedicht van Giovanni Augurello uit 1515 .

De beschrijvingen van de perfecte steen of elixer waren talrijk en divers. In sommige ervan werd het afgebeeld als een zwaar, glinsterend poeder, dat smolt zonder rook te produceren. Het poeder was rood of wit, in overeenstemming met zijn vermogen om de onedele metalen om te zetten in goud of zilver wanneer ze erop 'geprojecteerd' werden. De Vlaamse alchemist Van Helmont beschreef het in 1618 'van kleur, zoals saffraan in zijn poeder, maar toch zwaar en glanzend als gepoederd glas', en de Nederlandse hofarts en alchemist Helvetius schreef in 1667 dat de tinctuur op glas of bleke zwavel leek.

Er is gesuggereerd dat het idee van transmutatie oorspronkelijk voortkwam uit de ontdekking in het oude Egypte van legeringen die goud simuleerden, 'zodat zelfs de goudwerkers zullen worden misleid', zoals een tekst luidt in de Leiden Papyrus van de eerste of tweede eeuw. Uit studies van latere geschriften van de alexandrijnse alchemisten blijkt echter dat het oorspronkelijke Egyptische 'maken van goud' en 'maken van zilver' alleen bestond uit het indrukken van de kleuren goud en zilver op de basismetalen, en dat de middeleeuwse 'pseudoalchemisten' van West-Europa, door deze termen letterlijk te interpreteren, op een vals spoor werden geleid.