De elementen in de alchemie

Alchemisten geloofden dat materie uit vier elementen bestond - Aarde, Lucht, Vuur en Water - bij elkaar gehouden of verenigd door een vijfde element dat onzichtbaar is voor niet-ingewijden. Dit vijfde element stond bekend als de kwintessens. Het was het geheim der geheimen waarmee men de natuur kon beheersen. De kwintessens en de Steen der Wijzen  waren symbolen voor dezelfde graal waar de alchemisten naar op zoek waren.

Het systeem met de elementen in de middeleeuwse alchemie werd voornamelijk ontwikkeld door de Arabische alchemist Jābir ibn Hayyān ("Geber"). Zijn systeem bestond uit de vier klassieke elementen Lucht, Aarde, Vuur en Water, naast twee filosofische elementen: zwavel, als principe van brandbaarheid, 'de steen die brandt'; en kwik, kenmerkend voor het principe van eigenschappen van de metalen. Ze werden door vroege alchemisten gezien als geïdealiseerde uitdrukkingen van onherleidbare componenten van het universum en zijn van groot belang binnen de filosofische alchemie.

De drie metaalprincipes - zwavel voor ontvlambaarheid of verbranding, kwik voor vluchtigheid en stabiliteit, en zout voor vastheid - werden de tria prima van de Zwitserse alchemist Paracelsus. Hij stelde dat Aristoteles' theorie van de vier elementen in lichamen tot uiting kwam in de drie principes. Paracelsus zag deze principes als fundamenteel en rechtvaardigde ze door zijn toevlucht te nemen tot de beschrijving van hoe hout in vuur verbrandt. Kwik omvatte het cohesieve principe, zodat wanneer het als rook verdween, het hout uit elkaar viel. Rook beschreef de vluchtigheid (het kwikprincipe), de warmteafgevende vlammen beschreven ontvlambaarheid (zwavel) en de overgebleven as beschreef vastheid (zout).