Psychiatrie & Verpleging
Tijdschrift voor hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg 80e JAARGANG • NR. 5 • SEPTEMBER-OKTOBER 2004
258 REDACTIONEEL Men doet niet aan Institutionele Psychotherapie, het doet iets met ons K. VALCKE, M. CALMEYN THEMANUMMER: INSTITUTIONELE PSYCHOTHERAPIE IN BELGIË
261 Vijf theoretische stellingen van Institutionele Psychotherapie J. OURY
267 Enkele instrumenten van Institutionele Psychotherapie J. OURY
277 Institutionele Psychotherapie: over de medische functie R. MAEBE
284 Discussieforum Institutionele Psychotherapie
285 1. L'accueil
298 2. De therapeutische club
310 3. Persoonlijk geld
314 Omtrent de therapeutische club van het Papiermoleken: Een historiserend traject G. ADRIAENS
321 Een historisch overzicht van de Institutionele Therapie J. OURY
340 Waarom nu nog Institutionele Psychotherapie ? M. LEDOUX
348 Bibliografie
258 REDACTIONEEL
Voor u ligt een themanummer van Psychiatrie en Verpleging gewijd aan de "Psychothérapie Institutionnelle". De term 'Institutionele Psychotherapie' (I.P.) begint de laatste jaren meer en meer ingang te vinden in het landschap van de geestelijke gezondheidszorg. Het wil geen (nieuw) model zijn en nog minder een techniek, verre daarvan. De Institutionele Psychotherapie kan beter met het kernwoord 'beweging' geijkt worden. In die zin dient 'institutioneel' begrepen te worden als datgene dat de verstarring van een 'instelling' wil doorbreken ('instelling' staat voor om het even welke organisatie in de geestelijke gezondheidszorg die zich om de mens in zijn pathologie verstrikt, bekommert. Immers, niet alleen een patiënt lijdt aan sociale en psychische vervreemding, ook een instelling kan vervreemdende scenario's produceren. Vandaar een belangrijke oproep van de I.P.: niet alleen de patiënt maar ook het ziekenhuis (en dus elke organisatie in de non-profitsector) dient behandeld te worden ('soigner l'hôpital'). Dat dit een specifieke theoretische uitwerking nodig heeft, is duidelijk. Daar wil het themanummer u van laten proeven. Maar ook de praxis, (de organisatie van) het dagelijkse leven voor de persoon 'geboeid' door zijn psychopathologie wordt door de invalshoek van de I.P. in een verrassend ander perspectief geplaatst. Hoe kan immers een therapeutische plaats de locus worden waar de patiënt de mogelijkheid heeft om vanuit zichzelf zich te engageren in het therapeutische gebeuren? Zodat uiteindelijk hij of zij geïnteresseerd geraakt in nieuwe constructievere (levens)keuzes. En 'interesseren' is hier het woord bij uitstek. Voor de psychoticus, is het kernprobleem dat van het 'inter-esse', het zijn tussen en met de medemens. In het bijzonder geldt dit voor de schizofrene persoon die elke dag opnieuw in de mensenwereld poogt te (over)leven... Ook de praktijk komt in dit themanummer tot zijn recht. De aspecten die er aan bod komen zijn als het ware een weerspiegeling van de complexe realiteit waarin de personen overspoeld door hun psychopathologie, zich in geworpen, verworpen, ontheemd, kortom, vervreemd in voelen... Het begin van de Institutionele Psychotherapie wordt traditioneel gesitueerd in de bezettingsjaren van de Tweede Wereldoorlog. Ergens in het
MEN DOET NIET AAN INSTITUTIONELE PSYCHOTHERAPIE, HET DOET IETS MET ONS
259 Centraal Massief - Frankrijk - werd een psychiatrische instelling, Saint- Alban, van binnenuit getransformeerd tot een coöperatieve organisatie van zorg, waarin elkeen een verantwoordelijkheid kon opnemen. Paul Balvet, Francis Tosquelles, Lucien Bonnafé, Georges Daumezon en Jean Oury waren enkele van de psychiaters-aliënisten die in die beweging een voortrekkersrol speelden, niet het minst wat betreft de verspreiding en bekendmaking van de ervaring. Maar het zou die bevrijdende beweging in de psychiatrie tekort doen, indien we niet zouden wijzen op de invloed van niet-psychiaters. Zo strandde de Franse dichter Paul Eluard, op vlucht voor de bezetter, in Saint-Alban en gaf hij de aanzet om ziektegeschiedenissen als boeiende biografieën te lezen. Dat die groep geëngageerden 's avonds na het werk samen de teksten van de Duitse Hermann Simon en ook het doctoraat van Jacques Lacan bespraken en zo belangrijke teksten voor de psychiatrie onder de aandacht brachten, behoort tot het mythische verleden van de institutionele beweging. Dat Jean Oury in 1953, samen met een groep hulpverleners én patiënten, zijn intrek neemt in een kasteel langs de Loire, en dit omvormt tot de "Clinique de La Borde" klinkt even mythisch en doet denken aan een verloren gegane heldhaftigheid. Is het de nostalgie naar de beslistheid en het engagement van die pioniers die ons nu nog naar die teksten drijft? Want Institutionele Psychotherapie wordt zonder schaamte en met een meewarig glimlachje in de hoek van de anachronismen geparkeerd. Het argument is steevast dat de praktijken niet objectief-wetenschappelijk onderbouwd zijn en geen rekening houden met de 'vooruitgang' van de farmacologische en cognitieve wetenschappen. De teksten van Jean Oury zijn oorspronkelijk in het Frans gepubliceerd als één lange tekst.We zijn ons bewust dat het doorlezen ervan enige inspanning en concentratie vraagt. Onze excuses hiervoor. Toch kozen we ervoor deze tekst te vertalen liever dan een nieuwe te schrijven. Op die manier wordt de geschiedenis van de institutionele beweging op haar juiste waarde geschat en niet tot karikatuur vervormd. Bovendien illustreren zijn teksten zeer helder de stelling dat Institutionele Psychotherapie geen 'nieuwe' theorie is, maar een verwerking van vele menswetenschappelijke en psychiatrische tradities. Dit spreekt trouwens ook uit de bijdrage van Robert Maebe over de medische functie. De ervaring leert ons trouwens dat het geen goede zaak is te stellen dat men aan Institutionele Psychotherapie doet of dat men de term Institutionele Psychotherapie in zijn blazoen schrijft. Het roept weerstand op en leidt tot valse identificeringen,
260 waarbij men Institutionele Psychotherapie dan als een model opvat, of als een leer. Institutionele Psychotherapie is dat allemaal niet. Institutionele Psychotherapie heeft te maken met de noodzakelijke, voortdurende voorbereiding van het terrein om de zorg en behandeling mogelijk te maken. Zoals men ook in de geneeskunde de omgeving aseptisch moet houden. Liever dan ons imaginair, denkbeeldig onder een bepaalde vlag te plaatsen (of te laten plaatsen), kunnen en moeten we de verhalen en standpunten van het Institutionele Psychotherapie- parcours tot ons laten komen als bron van inspiratie en reflectie voor onze werksituatie. Misschien kunnen we daaruit praktische gevolgtrekkingen halen. Het is alvast onze bedoeling geweest aan deze praktijk op verschillende plaatsen in Vlaanderen en Waals- Brabant het woord te geven. Daartoe organiseerden we een discussieforum met een 20-tal mensen uit 5 verschillende instellingen. De transscriptie van deze uitwisselingen vindt u ook in dit nummer. Men doet niet aan Institutionele Psychotherapie. In het beste geval doet Institutionele Psychotherapie iets met ons en met het instituut waarin we werkzaam zijn. En moge dat niet zonder gevolgen zijn! De wordingsgeschiedenis van het nakuuroord 'Papiermoleken' is een schitterende illustratie. We eindigen dit themanummer met een tekst: "Waarom nu nog Institutionele Psychotherapie?", waarin Marc Ledoux de bakens uitzet voor een ethiek in de psychiatrische zorg. Niet eenvoudig als tekst, maar onvermijdelijk. Veel leesplezier.
Kurt Valcke, licentiaat in de psychologie, afdelingshoofd De KLiP, P.C. Dr. Guislain, Gent Dr. Marc Calmeyn psychiater-psychoanalyticus, P.C. Dr. Guislain, Gent
261 INSTITUTIONELE PSYCHOTHERAPIE VIJF THEORETISCHE STELLINGEN VAN INSTITUTIONELE PSYCHOTHERAPIE Dr. Jean Oury geneesheer - directeur Clinique de La Borde Cour-Cheverny, Frankrijk
A. WERKEN AAN DE MOGELIJKHEIDSVOORWAARDEN
De Institutionele Psychotherapie moet in zekere zin opgevat worden als het uitwerken van de voorwaarden noodzakelijk om het eigenlijke werk mogelijk te maken. Al vergt ze immens veel energie, toch mag ze niet verward worden met het eigenlijke psychotherapeutische werk. Deze kortzichtige kijk zou tot een verkeerde analyse van het probleem kunnen leiden; toch komt het soms goed van pas om bepaalde kritieken tot een goed einde door te voeren. Sommige onderzoeken van hoog niveau gaan in die richting: die van Russell Barton o.m. rond de "institutionele neurose", en die van Racamier, die - om ze onderling goed af te grenzen en om tegelijk de onderlinge geleding ervan te laten zien - een onderscheid maakt tussen de "institutionele zorg" en de "specifieke behandelingen".Wij hebben, vertrekkende vanuit een gelijkaardige positie, 15 jaar geleden het begrip "pathoplastie" (overgenomen van Birnbaum, die het zelf in een andere zin gebruikte) ingevoerd. Met die term duiden wij ziektebeelden aan die ontstaan in de wisselwerking tussen persoon en milieu. Bij nadere analyse van dit begrip, stelt men vast dat het een soort operator is die beter aan het licht brengt waar het in de endogeniteit om draait. Dit roept dan weer het bijzonder ingewikkeld probleem op van de werkmethode die analogieën vertoont met de fenomenologische reductie.We beperken er ons toe te wijzen waar zich mogelijke geledingen bevinden met de ambiance, de algemene sfeer die subjecten met een kernpsychose kenmerkt in vergelijking met subjecten met een randpsychose, naar Kretschmer, en van op dit niveau de verschillende niveaus te articuleren die men onder het verzamelbegrip "reactie" kan onderbrengen (zie bijv. bij Lopez Ibor).We kunnen dus, op een ietwat vereenvoudigde - zij het zeer nuttige - manier de Institutionele Psychotherapie opvatten als een methode om het psychotische proces op te sporen om het beter te kunnen behandelen. We moeten op dit niveau enkele feiten onderscheiden: 1. Het cyclische element van de manisch- depressieve psychose schijnt niet beïnvloed te worden door de In-
262 stitutionele Psychotherapie. Die laat echter wel toe op haar eigen niveau iets te doen in de samenwerking met de betrokkene en met zijn omgeving, of men nu met thymoleptica werkt, met E.C.T., lithium, enz. Gebruik maken van dergelijke behandelingsmethoden in het raam van een "institutioneel systeem" schept multi-focale overdrachtsrelaties die toelaten een structuur uit te tekenen, een symbolische onderbouw daar waar er vaak slechts pathogene factoren aanwezig waren.Voorbeelden zijn: een bemiddeling in de relatie tot de moeder, een controle in de relatie tot de vader, een institutionalisering van de relatie met broer of zus. 2. In de directe omgang met de paranoïde schizofreen moet er steeds gevreesd worden voor massale overdacht. Dat vereist een waakzaam beheer van de relatie met ontwikkeling "aan de oppervlakte".Toch draait alles hier om de problematiek van het verlangen en van het oprijzen ervan. De kortsluiting in de rechtstreekse psychotische relatie kan vermeden worden door de zieke, rond praktische details, naar een voldoende gestructureerd institutioneel systeem te verwijzen dat de mogelijkheid biedt om de weg af te bakenen die door de psychotherapeutische relatie wordt geïnduceerd. Een voorbeeld: een jonge paranoïde vrouw, opgenomen in de kliniek van Cour-Cheverny, heeft een gebit dat dringend (en psychotherapeutisch zinvol) uitgebreide tandheelkundige zorgen moet krijgen in de nabijgelegen stad. De bedragen die hiervoor nodig zijn zullen ruimschoots haar financiële middelen overschrijden.Wij raden haar aan het groepje aan te spreken waar ze bij hoort ("Unité Thérapeutique de Base": U.T.B.) om samen met haar na te gaan wat er kan aan gedaan worden: bijvoorbeeld naar de Centrale Paritaire Commissie (C.P.C.) gaan, die dan weer deelneemt aan de Financiële Commissie van Club, beheerder van o.m. het Solidariteitsfonds. Daarnaast zal ze afspraken moeten maken met de "permanentie" die haar moeten helpen om naar de nabijgelegen stad gevoerd te worden (werkrooster van de autobestuurders, enz.). Zij heeft kennis met een jonge man die nu in een psychiatrische dienst opgenomen is. Om het bezoek te vergemakkelijken moet ze contact opnemen met de vertegenwoordiger van de Sociale Dienst van de gemeente ("Office Croix-Marine") die deze jonge man goed kent omdat hij hem ooit in een tehuis van "Croix-Marine" onderdak geboden heeft. Op te merken valt nog dat er huwelijksplannen bestaan, maar dat een huwelijk pas mogelijk wordt indien er werk en woonst gevonden is, wat dan weer veronderstelt dat deze jonge vrouw met de Reclasseringscommissie contact zou opnemen, die ook deel uitmaakt van de Club. De tandenkwestie (we kennen het fantasmatische belang van de tanden bij psychotici) zet een concreet netwerk in beweging dat voor ondersteuning zorgt en gelegenheden tot ontmoetingen en tot contacten
263 biedt. Dit lijkt bij deze zieke van bijzonder groot belang te zijn, gezien haar neiging om zich in haar autistische achtervolgingswaan te isoleren. Ze vraagt tenslotte uit eigen beweging naar een meer actieve biologische behandeling om zich in de - door de schijnbaar oppervlakkige psychotherapeutische ontmoeting op gang gebrachte - onderneming te engageren. Belangrijke bemerking: bij elk concreet geval bestaan er grenzen aan de mogelijkheden om dergelijke netwerken te ontwikkelen. Die grenzen zijn variabel en hangen af van het tijdstip en van de structuur van de instelling. Om zich bijvoorbeeld tot de C.P.C. te wenden is het nodig dat dit een permanentie verzekert die wérkt, m.a.w. een permanent onthaal. Terloops gezegd: wanneer men een hinderpaal tegenkomt in de opstelling van een dergelijk netwerk moet dit aangegrepen worden om tot een institutionele structurele herformulering te komen: een proces van institutionalisering. In analogie met wat Freud in "Endliche und unendliche Analyse" de "rots" genoemd heeft waarop het analytische proces vastloopt, kunnen we deze grens "de institutionele rots" noemen. Dit begrip zou het voordeel bieden te specificeren in welke soort instelling deze poging plaatsvindt. Het zou anderzijds de gelegenheid bieden om een idee te krijgen hoeveel er binnen een bepaald institutioneel systeem verwerkt kan worden. Dit hangt evenzeer af van de factor realiteit die wisselt met de stijl van de instelling, en met een fantasmatische factor eigen aan de zieke. Bij elke zieke komt - zo gezien - een aspect naar voren dat impliciet door de Institutionele Psychotherapie gemetaboliseerd kan worden, terwijl het overige deel verwant zou kunnen zijn met het endogene. Dit is dus een aspect van de Institutionele Psychotherapie vanuit een dergelijke invalshoek.
B. DE ORDE VAN HET SINGULIERE - DE ONTWIKKELING VAN MULTIFOCALE OVERDRACHTSVELDEN
Dit alles staat niet in tegenstelling, met de noodzaak (zoals bij alle medische technieken) met elke persoon op zich rekening te houden, zoals die door de speling van het lot hier terechtgekomen is, integendeel. Dat is niet eenvoudig, niet alleen omwille van problemen van overbelasting of van gebrek aan personeel, maar omwille van wat aan de notie van persoon zélf raakt. Het komt er inderdaad niet op aan om zich tot individuen te richten (dat zou van de orde van het collectieve, van het algemene zijn) maar tot iets van de orde van het singuliere: wat zorgt er voor dat er subject is? Wat vereist dat er in de ontmoeting met de Andere iets behouden blijft van de enigmatische dimensie die maakt dat het meest nabije tegelijk het verst afstaat (zie Blanchot). Zoiets vergt een constante waakzaamheid om tegen de quasi natuurlijke collectieve en groepsfenomenen op te kunnen tornen, want beide soorten leiden tot de verplettering van
264 deze onontbeerlijke dimensie van het bestaan ("doodsdrift"?). Dat zou meer analytisch verwoord kunnen worden met de formuleringen van Lacan: waar het om draait, is het "onthaal" van het object "a" vanuit hetgeen een overdrachtsveld kan instellen (iemand niet zien betekent nog niet dat men zo iemand niet wil horen). De Institutionele Psychotherapie kan dan eveneens gedefinieerd worden als hetgeen de ontwikkeling van multifocale overdrachtsvelden toelaat. We weten best dat dit noodzakelijk is om psychotici te behandelen. Een bepaalde chronische schizofreen bijvoorbeeld kan het er best mee stellen van opgenomen te zijn, een kamer in Parijs te hebben en werk in Blois; dat bouwt opnieuw circuits uit op betekenisvolle plaatsen.
C. ENKELE MINIMALE VOORWAARDEN
Nu bestaan er een minimum aan noodzakelijke voorwaarden om in staat te zijn deze overdrachtsvelden, deze persoonlijke banen, deze ontmoetings- en keuzemogelijkheden tot stand te brengen.We halen enkele van die principes aan:
1) bewegingsvrijheid.
2) concreet gestructureerde plaatsen, ateliers, diensten (keuken enz.).
3) contracten bij opname en bij vertrek, die gemakkelijk herzien kunnen worden
4) een permanent onthaal dat over symbolische roosters en mediaties beschikt.
Het vereist een voortdurende opruimen van artefacten, d.w.z. van alles wat de toepassing van deze principes dreigt in de weg te staan; analyse van het "psychosociale complex" door concrete beheersystemen, die door de betrokkenen zelf geleid worden (een voorbeeld: een Paritair Aankoopcomité voor voedsel en keukenmateriaal); dialectiek van rollen en statuten; kritiek van de hiërarchie; onderscheiding en articulatie tussen ideologie en technologie; oprichting van "lege plekken", van "vacuolen" (zie F. Guattari) die het mogelijk maken iets tot stand te brengen van de orde van wat Sartre een "totalité detotalisée" noemde, enz.
D. EEN INTERRELATIONELE LEEFRUIMTE SCHEPPEN
Institutionele psychotherapie is dus een methode die toelaat een soort leefruimte te scheppen. Een interrelationeel weefsel dat slechts grof benaderd wordt door begrippen zoals "sociaal veld" van K. Lewin of nog "betekenisveld" van L. Bonaffé. Samen met F.Tosquelles, en later ook R. Millon, geven wij er de voorkeur aan een beroep te doen op het microsociologische begrip "complementaire verhoudingen", ontwikkeld door Eugene Dupréel. De keten van repercussies tussen de verschillende relais en situaties, zoals we die hogerop opgeroepen hebben, zijn daar een voorbeeld van. Dupréel legt hier de nadruk op: "Wat de graad van bestaan of van consistentie van een
265 sociale groep doet toenemen, dat is niet zozeer de afwezigheid van negatieve sociale verhoudingen, dan wel de macht van de complementaire houdingen die ze onderdrukt." Zoals Tosquelles aangeeft, benadert dit begrip wat Slavson "onrechtstreekse relaties in de loop van gemeenschappelijke activiteiten" noemt, of het "tele"-fenomeen dat door Moreno werd beschreven (factor van sociale zwaartekracht). Het voordeel van de beschrijvingen van de hand van Dupréel is dat ze toelaten zeer concreet op te volgen wat er in de institutionele structuren in beweging gebracht wordt om wegen te banen. Dit kan ons nog van pas komen om die functie te beschrijven die wij steeds als essentieel naar voren geschoven hebben: het onthaal.Waar het allemaal om draait inderdaad, dat is - met de woorden van Tosquelles - het "institutionele net": levende en concrete maar niet verstarde netwerken (die verschillen van rituelen, codes, regels) die voorbijgaande "onrechtstreekse constellaties van complementariteit" tot stand brengen. Om o.m. die fijne structuur te beschermen, die zich zeer specifiek aan elke persoon die de instelling binnenkomt, kan aanpassen, verkiezen wij deze onthaalfunctie niet in een persoon te kristalliseren, zoals bijvoorbeeld een hostess of een te stabiel onthaalcomité. In deze dimensie kan o.m. iets begrepen worden van een aspect van wat F. Guattari de "transversaliteit" noemde, d.i. "de herschikking van de "onthaalgegevens" van het Über-Ich door omzetting in een soort "onthaalinitiatie" die de blinde sociale eis die van een castrerende procedure uitstraalt met uitsluiting van al het andere, zinloos maakt." De begrippen "complementaire verhoudingen", "transversaliteit", die we hier niet verder kunnen ontwikkelen, zijn o.i. zeer belangrijk in de institutionele praktijk om te begrijpen hoe instrumenten van het collectief functioneren: vergaderingen, herschikkingen van de ruimte, vorming van kleine groepen, bestudering en wisseling van constellaties binnen dewelke elke persoon zich beweegt,... Kortom die gegevens die min of meer precair zijn en die elke dag opnieuw binnen een bepaald collectief opgericht worden.
E. INSTITUTIE EN INSTITUTIONALISERING
Deze korte opmerkingen krijgen nog meer reliëf als we ze voortdurend refereren aan wat wij verstaan onder "institutie" en "institutionalisering". G. Michaud heeft de term "institutie" gedefinieerd, er zorg voor dragend het onderscheid te maken tussen de zeer talrijke - door deze term in het dagelijkse taalgebruik ondersteunde - betekenisvormen die elkaar min of meer tegenspreken (Gurvitch had er een 30-tal onderscheiden). Zij preciseert inderdaad: "De "institutie" is een structuur die door het Collectief ontwikkeld wordt om het bestaan ervan te behouden door het functioneren van eender welke vormen
266 van uitwisseling te verzekeren... Soms maakt men mee dat de institutie de functie van de uitwisseling niet verzekert, dat ze deze zelfs blokkeert vanuit een fenomeen dat wij "inertie" noemen.Wanneer een groep een institutie opricht, passen beide goed in elkaar, maar zijn "vraag" evolueert met hem mee. Als hij zijn instituties dan niet wijzigt, lopen deze gevaar niet langer hun functie waar te maken en een vervreemdende invloed uit te oefenen op de groep... Binnen een kleine groep is het van belang regelmatig nieuwe instituties op te richten die beantwoorden aan een onderliggende vraag die aan het licht moet gebracht worden. De vraag van de groep verschijnt dan als iets dat de schepping nodig maakt van een systeem van mediaties om de uitwisseling te herstellen. Doorheen het systeem grijpen immers de verhoudingen tussen de groep en de individuen plaats."Wij leggen de nadruk op het - volgens ons zo kapitale - onderscheid tussen Collectief, groep en institutie.Tosquelles onderstreept dat ook voortdurend en probeert daarmee een betekenisverschuiving te voorkomen tussen "gesticht" en "institutie", zoals die spijtig genoeg te vaak plaatsgrijpt, en die de aard van ons werk compromitteert. Dat zal helpen begrijpen wat wij bedoelen onder "institutionalisatie" (te onderscheiden van het gebruik in de omgekeerde zin, zoals o.m. bij Basaglia).Wij verwijzen in dat verband nog naar het artikel van Helène Chaigneau in l'Information psychiatrique van oktober 1970 ("Psychanalyse et psychotherapie institutionelle"), waarvan de stijl en de inhoud het niet toelaten er een beknopte voorstelling van te maken.We citeren alleen volgende zin: "Men kan geen belangrijke vorderingen maken in de behandeling van psychotici met een star systeem van functioneren dat de voorrang verleent aan de "instelling" en weinig of geen plaats overlaat om ze telkens weer uit te vinden, om een permanente revolutionering toe te laten: wat wij dus institutionalisering noemen. Een dergelijke institutionalisering is niet goed mogelijk zonder een beroep te doen op de eveneens permanente analyse van wat er plaatsvindt in de instelling, maar ook van wat er gebeurt wanneer de reële afsluiting van de asilaire wereld al lang niet meer verzekerd wordt door een potdichte membraan, of het nu de vorm van een open of gesloten ziekenhuis aanneemt, van een liberaal of van een autoritair systeem."
267 ENKELE INSTRUMENTEN VAN INSTITUTIONELE PSYCHOTHERAPIE
Dr. Jean Oury geneesheer - directeur Clinique de La Borde Cour-Cheverny, Frankrijk
Wij kunnen niet alle "elementen" waarvan wij ons in het dagelijkse werk bedienen, in detail doornemen. Het mag volstaan van naar de talrijke artikelen en werken te verwijzen rond dit onderwerp.We verkiezen bepaalde aspecten toe te lichten die o.i. in de schaduw of tenminste op de achtergrond zijn gebleven.
VERGADERINGEN
Men moet een onderscheid maken tussen vergadering en groep; een dergelijk onderscheid werd goed aangeduid in de psychosociologische studies van o.a. G. Palmade. Bepaalde vergaderingen blijven vergaderingen zonder dat ze verbonden geraken met hetgeen zich op andere plaatsen afspeelt; het is soms onrustwekkend - zoniet gevaarlijk.Wanneer dit type begint te overheersen, ontwikkelt zich de institutionele ziekte "réunionite" (de "vergaderziekte"). Maar laten we er - voor de goede gang van zaken - van uitgaan dat de vergadering inderdaad nog iets te maken heeft met de groepen en met al hetgeen zich in het Collectief afspeelt, ook al wordt dit verband niet altijd rechtstreeks waargenomen.We kunnen een onderscheid maken tussen bestuursvergaderingen, discussiegroepsvergaderingen (en in het bijzonder deze die, zoals Palmade het uitdrukt: "gecentreerd zijn rond de relatie groep-probleem"), strategische vergaderingen waar "op confrontatie met conflicten aangestuurd wordt... met... een zoeken naar compatibiliteit en vooral naar complementariteit die dan eventueel in een nieuwe opstelling tot uiting zou kunnen komen", met de nadruk op het feit dat men ze moet benaderen "vanuit het oogpunt van hun gemengde realiteit: karakterisering en beleid" (karakterisering betekent hier de organisatie van informaties)." Dit alles vormt slechts een - zeer belangrijk - formeel aspect dat nauwkeuriger en meer uitgebreid aan bod zou moeten komen.Vanuit een andere gezichtshoek herinneren we er aan dat er "personeelsvergaderingen" in het leven geroepen werden (Folin, Bonnafé), "paviljoenvergaderingen" (Daumezon), "technische afdelingsvergaderingen" (Bellay), "teamvergaderingen" (Balvet), enz.Wij hebben het indertijd nog gehad over "anti-vergaderingen". Vanuit een ander perspectief maakt R. Gentis, vertrekkende van de kritische reflectie over een Rogeriaanse groep, gebruik van iets dat in onze ogen van het grootste belang is: "de drie zijden van de gesproken uiting", zoals ze door K. Buehler werden onderscheiden (1933).
268 Karl Buehler: "de expressieve zijde van de interventie, precies om te benadrukken dat het een uitspraak is van degene die het woord neemt; ...de appellatieve functie, door objectivering van het sprekend subject, in de derde persoon en door zijn uitspraak naar de groep toe te refereren (die toegesproken wordt); "...de representatieve zijde, door in de boodschap wat naar de zender en naar de bestemmeling verwijst, af te zwakken om de inhoud beter te doen uitkomen (wat gezegd wordt)." Deze verschillende functies beantwoorden respectievelijk aan wat R. Jacobson het emotieve, het referentiële en het conatieve noemt, waaraan hij dan nog een fatische functie toevoegt (die o.i. van groot belang is in een groepsvergadering aangezien ze zorgt voor een contact dat op de communicatie gecentreerd is) en een metalinguïstische functie of functie van glosse (gecentreerd op de boodschap). Claude Poncin benadert het probleem van de vergaderingen eveneens vanuit linguïstische begrippen maar vanuit een totaal ander gezichtspunt. De hypothese die hij formuleert heeft een meer algemene waarde en ze is van toepassing zowel op vergaderingen als op het Collectief. Ze wordt ontwikkeld vanuit het onderscheid tussen het uitgesprokene en het uitspreken (het zeer pertinente gebruik dat Lacan ervan maakt in de theorie van de analyse is algemeen bekend). Poncin herinnert aan wat men onder de benaming performatief en constatief verstaat; het performatieve kan gedefinieerd worden "als het spoor van de akte van uitspreken in de uitspraak"; terwijl het constatieve "geen actie uitvoert maar deze alleen aanduidt". M.a.w. het performatieve "is het teken, de existentiële index in de tekst van deze akt (nl. de ontplooiing van het discours)". Het constatieve, "commentaar van commentaar", schept dit "veld van commentaar, van de herhaling en voorstelling die dan de vorm aanneemt van zelf-voorstelling." Op die manier zou men merken dat het geheel van de psychosociologische technieken zich binnen dit veld van commentaar en herhaling situeert, binnen het veld van wat Heidegger "das Gerede" noemt ("het gepraat")". Vertrekkende van dergelijke beschouwingen stelt Poncin voor "om in het discours van de groep de verschijningsvoorwaarden te onderzoeken van wat linguïsten het performatieve noemen" en dat zoiets hem essentieel leek in vergaderingen. Zo komt hij tot een classificatie van soorten vergaderingen, met de nadruk op het feit dat "het performatieve, het gebruik en het ontstaan ervan, in een bepaalde vergadering, nauwkeurig rekenschap geeft van de graad van bestaan en van articulatie van een contract op het niveau van de vergadering, of, wat vaker het geval is, van de afwezigheid van enig contract", en hij voegt hier aan toe dat het constatieve "de band met het productieproces het subject van de uitspraak (het uitspreken)" versluiert.
269 We kunnen hier onmogelijk alle nuanceringen van deze beschrijvende hypothese weergeven.Wij voegen aan hetgeen Poncin gezegd heeft, louter om een concreet probleem aan te duiden, toe dat het veld van de psychoticus waarmee rekening moet gehouden worden, kan beschreven worden in termen van veld van uitspraak, dat (contractueel) in verband gebracht moet worden met het vlak van het Collectief waarvan hierboven sprake was. Vertrekkende van deze opmerking van Poncin over het contract, kunnen we herformuleren wat we reeds onderstreept hebben met de term "presidentiële functie". Het volstaat hiervan de oorsprong aan te duiden in een zeer precieze en nauwgezette studie van Robert Pages: "Psychosociologische experimentering als oefening in de opleiding", in het bijzonder vanuit zijn kritiek op het begrip pertinentie ("wat bevindt er zich binnen en wat buiten het subject, van wat gezegd wordt?"). Na de vaststelling dat - statistisch gesproken - "het oordeel van pertinentie en het oordeel van overeenstemming het vaakst positief geassocieerd zijn" houdt hij er aan de voorzitters en de deelnemers van discussies te waarschuwen "voor de verwarring tussen het terrein van de discussie en hun eigen positie of voorkeur", met de vergelijking tussen "wat er gebeurt in functie van de mate waarin een leider omwegen toelaat, of naargelang de soort omweg". We hebben vaak de vaststelling gemaakt dat de bestudering van dit soort omwegen zeer uiteenlopende stijlen van vergaderen kan opleveren, samen met wat R. Pages "rendement" stypen van groepen noemt: "de vruchtbaarheid van de gedachtegang (creativiteit zo men dat verkiest, of heuristische waarde) is niet noodzakelijk verbonden met het vermogen om de erkenning te verkrijgen van definitieve resultaten". Het is m.a.w. een manier om binnen ons werk het noodzakelijk aandeel van "gepraat" te doseren of van wat Felix Guattari, met een uitdrukking van Lacan, "het lege spreken" genoemd had, in tegenstelling tot het "volle spreken".Wat R. Pages hier echter aanbrengt gaat verder dan deze beschouwingen, maar dan in een ander perspectief; meer in het bijzonder, in de analyse van de begrippen rond gezag, met een kritiek op het begrip leiderschap via de bestudering van de charismatische factoren en van de "veer(kracht)" die hij definieert als het geheel van de elementen die bepalen hoever de invloed reikt of hoever de factor leiding strekt. Het loont de moeite deze studie in detail terug op te nemen. Men vindt er eveneens een kritiek weer op het begrip rol en functie (waarbij de individuele en collectieve aspecten secundair zijn), de bestudering van de groep als "gecombineerde functie van bepaalde rollen" impliceert immers het begrip "graad van substitueerbaarheid van de individuen in deze rollen binnen een gegeven groep" wat voor ons van groot belang is in het instellen van
270 "rolbeurt"-technieken van het personeel). Hij stelt tenslotte, aansluitend op het probleem van de "verdeling van de invloed", en vertrekkende van een onderzoek van Claire Flament rond de transitiviteit in de hiërarchieën, de benadering voor van: "de problemen van de transitiviteit van de invloed en van het negatieve segment van het continuüm van de beïnvloeding dat de schadelijkheid uitmaakt van eender welk element in een bepaald sociaal functioneren (individu, operatie, rol, enz.)". Wij vonden het belangrijk dit overzicht te maken om goed het praktische belang aan te tonen van de vergaderingen die men in een psychiatrisch collectief op het getouw zet, vergaderingen die men als echte "operatoren" kan aanzien.Verder verwijzen we alleen nog naar talrijke onderzoeken die reeds goed gekend zijn, en die over vergaderen handelen. Deze onderzoeken waren het onderwerp van thesissen, zoals deze van Nicole Guillet, van R. Teboul, e.a., of monografieën zoals die van Denise Rothberg, gebaseerd op een zeer fijne institutionele praktijkervaring: "Les réunions à l'hôpital psychiatrique": "De vergaderingen", schrijft ze, "zijn een therapeutisch middel, een vorm van psychiatrische zorg, een onmisbaar element in de behandeling binnen de Institutionele Psychotherapie. Dat is echter pas mogelijk op voorwaarde dat ze aan de globale therapeutische bedoeling raken: in de globale benadering van de zieke, in de totaliteit van het bestaan van de collectiviteit, op haar beurt in wisselwerking met het milieu erbuiten." Ze benadrukt nog het feit dat vergaderingen "een strijdmiddel zijn tegen routine en inertie". Laat ons tenslotte opmerken dat gemengde vergaderingen, samen met personeel en zieken, zoals ze dagelijks in de therapeutische gemeenschappen plaatsvinden, eveneens een strijdmiddel vormen tegen de routine en de inertie in de vergaderingen zelf. CLUBS Het is niet onze bedoeling hierover nu een systematische uiteenzetting te geven.We verwijzen ook hierbij naar eerder gepubliceerde werken over dit onderwerp, in het bijzonder naar de thesis van Rappard ("Les clubs psychothérapeutiques - Etude medicojuridique") en naar het rapport van Jean Oury voor de Federale Vergadering van de Sociétés Croix-Marine in 1959: "Les Clubs Thérapeutiques". De vertegenwoordigers van de Institutionele Psychotherapie delen niet allemaal dezelfde mening omtrent de noodzaak van een club binnen het ziekenhuis. Deze meningsverschillen kunnen te wijten zijn aan de verscheidenheid van de werksituaties.We verwijzen bijvoorbeeld naar een artikel van M. Despinoy en G. Bléandonu: "Réflexions critiques sur les Clubs Thérapeutiques". Deze auteurs ontwikkelen een reeks kritische bedenkingen die rond de volgende reflectie draaien: 271 "(de Club) is inderdaad een structuur die een duurzaam conflict in stand houdt tussen de groep hulpverleners en de groep patiënten, die een beperkt groepje van bevoorrechte zieken betreft en aangepast is aan vormen van langdurige ziekenhuisopname, die we bij het begin van ons initiatief wilden afbouwen." Ze plaatsen dan tegenover elkaar: "de sociotherapie die georganiseerd wordt vertrekkende vanuit de Clubs (en die) de indruk geeft van gekunsteldheid van trucage" en wat "kan verwezenlijkt worden vanuit therapeutische gemeenschappen. Die laat dan volgens hem toe de moeilijkheden te formuleren die het gevolg zijn van de toepassing van individuele en groepspsychotherapieën terwijl de Club een dergelijke uiteenzetting niet bevordert." De auteurs nemen die bijtende kritiek van Le Guillant over (..."de zieke is geen lid van deze valse, opgelegde, schijnbare en voorbijgaande gemeenschap"), en schijnen een richting op te gaan van oplossingen die verder zouden strekken dan de Institutionele Psychotherapie, die ze beschouwen als een stap in de richting van een psychiatrie buiten de muren van het ziekenhuis, die de Clubs ondersteunt in de zin van Bierer. Maar in een andere formulering onderstrepen ze het grote belang van een "Institutionele Psychotherapie georganiseerd vanuit de Therapeutische Gemeenschap." Deze beschouwingen lijken ons onvoldoende onderbouwd, ook al steunen ze op een bepaalde ervaring van Clubs in ziekenhuizen. "De tegenstelling Club - afdeling" moet inderdaad niet noodzakelijk verstarren in een nieuw regressief institutioneel evenwicht (dat wel eens een van de nieuwe vormen van de zogenaamde "institutionele ziekte" zou kunnen zijn). Het spreekt vanzelf dat er een relatief diepgaande hervorming van alle structuren van de instelling nodig is, opdat een systeem zoals de Club zou kunnen functioneren. Zoniet zal de Club de indruk geven een kunstmatige, opgeplakt, inefficiënt en zelfs gevaarlijk organisme te zijn, en de neiging vertonen te ontaarden (zie ook insulinotherapie, ergotherapie, enz.) zoals alle nieuwe structuren die niet gearticuleerd worden met het geheel van het Collectief. Om een dergelijke ontaarding te vermijden moet het "contact" tussen het ziekenhuiscomité en het ziekenhuis een bijzonder nauwkeurige articulatie vormen, dat een systeem van zeer concrete variabelen omvat die elke dag weer in de vergaderingen ter discussie moeten kunnen voorliggen. In dergelijke omstandigheden zal de Club een van de essentiële raderwerkjes zijn in de strijd tegen de vervreemdende verdrukking, en een leefruimte vrij helpen maken samen met de organisatie van een open structuur in zijn centrum, i.p.v. te verworden tot een intra- of extramuraal centrum van segregatie. Elk systeem van opvang van zieken, autoritair of liberaal, wordt verplicht hiërarchische mechanismen te ont-
272 wikkelen om te overleven, mechanismen die ertoe neigen een zeker economisch rendement te bevorderen. Wij bedoelen hiermee niet dat het economisch rendement de finaliteit vormt van een instelling of sector, maar dat ze verplicht worden sociale normen te respecteren om een psychotherapeutisch veld te kunnen ontwikkelen: dagprijs, allerlei conventies, afspraken met syndicaten, rentabiliteit van economische diensten, enz.Vanuit dit standpunt is de "dominerende instantie", gezien de structuur van de huidige maatschappij, willens nillens, de economische instantie; zij is het dus - zoals Alain Badiou in een artikel over het dialectisch materialisme schrijft - die aan de andere instanties een plaats toekent en die een doorslaggevende rol zal spelen om de functie van die andere instanties te bepalen. Het gevolg in een dergelijke structuur is dat de therapeutische functie - zelfs wanneer zij ideologisch als dominant ervaren wordt - in feite grotendeels afhankelijk zal zijn van de economische factoren, en dus, gevangen zal zitten onder de vervreemdende druk die in de maatschappij wordt uitgeoefend. Hiermee wordt niet beweerd dat het wenselijk is psychotherapie in bredere zin totaal los te maken van het economische. Maar wel, dat in het veld van de psychiatrie, zoals wij eerder al gezegd hebben, alles rond een bijzonder type van vervreemding draait, de vervreemding namelijk die de psychose kenmerkt. Het is duidelijk dat het "werken" aan het "verzorgend" milieu, het installeren van een orde van hiërarchie die afwijkt van de loutere kopie van een administratieve bureaucratie, en de ontwikkeling van een acculturatie van al het personeel kan leiden tot een betere beheersing van de factoren van sociale vervreemding. Maar op het gebied van de psychotherapie loopt men het risico van niet uit duele relaties te geraken of zelfs niet uit de groepstherapie, en dat men de leefruimte van het Collectief laat braak liggen. Dit is een reden waarom wij altijd beweerd hebben dat het onontbeerlijk was een collectieve structuur op te richten die verschilde van de Instelling maar die er (contractueel) mee verbonden was, om tot de ontwikkeling te komen van een permanente institutionalisering. Schematisch komt de Club (die bijv. ingebed zit in een ziekenhuiscomité, dus zelf behoort tot een v.z.w., die autonoom staat t.o.v. de Instelling, en die binnen een Federatie verbonden is met andere Comités die bij andere Instellingen aangesloten zijn) dan - binnen een traditioneel "piramidaal" systeem, over als een horizontale ruimte die de verticale organisatie doorkruist. De financiële autonomie die een dergelijke vereniging beheert, en waarin de "zieken", en een deel van het personeel, juridisch deel van uitmaken, laat initiatieven toe die veel meer variatie vertonen, die spontaner zijn, oorspronkelijker dan in het oude systeem. Een dergelijke vereniging, zoals Tosquelles het terecht aanbeveelt (hij riep in 1953
273 de term Comité Hospitalier (ziekenhuiscomité) in het leven, al bestond de Club Paul Balvet toen reeds verschillende jaren in Saint-Alban) zou alle ateliers van ergotherapie moeten beheren. Dit zou enerzijds de mogelijkheid bieden om tot een meer correcte verdeling van de winsten te komen, en anderzijds een veel rijkere bewegingsmogelijkheid en soepelheid bieden voor de therapeutische activering via arbeid. Het is een manier om te laten verstaan dat een dergelijke inschakeling van arbeid, zoals het hoort, voortdurend met de sociotherapie zou gearticuleerd worden. Dat zou o.m. een massale ontaarding van de beste ergotherapeutische bedoelingen voorkomen. Dit is evenwel slechts één aspect van de vele mogelijkheden van deze collectieve leefruimte - we spreken dan nog niet over de grote verscheidenheid aan culturele, sportieve, esthetische activiteiten. De Club lijkt ons het meest geschikte middel te zijn om, door de deelname van de zieken, het onthaal te organiseren met respect voor een uitgebreide gamma nuances en door een permanentie te verzekeren. Hetzelfde geldt voor het organiseren hierbinnen van wat we klassiek reclassering zijn gaan noemen: de verzameling van inlichtingen en voorstellingen (woonst, werk, diverse relais) wordt eigenlijk rijker wanneer men de zieken gevoelig weet te maken voor dergelijke problemen. Het is vrij duidelijk dat zij op dit gebied over elkaar veel praktische details weten te herkennen die binnen een andere structuur ongebruikt zouden worden gelaten. Het werk van een maatschappelijk werker sluit het best aan bij dit niveau, zeker in zijn prospectieve dimensie.
GROEPEN
De nadruk ligt hier op het onderscheid tussen groep en Collectief. Schematisch gesproken vormt een Collectief een geheel dat de talrijke instituties beheert die in de Instelling plaatsvinden en een kans krijgen. Het Collectief verwerkt de diverse instanties in een eigen stijl in samenspel met de maatschappij in het algemeen. Zo ontstaan er verschillende soorten collectieven: autocratische, democratische, anarchistische, enz. Hoewel het Collectief vrij stabiel is, toch zou het slechts zwakke banden mogen hebben met het "practico-inerte" van Sartre. Het wordt jammer genoeg nog te vaak iets massaals en het ontwikkelt buiten zijn grenzen systemen van steeds logger wordende rituelen en gewoonten. In een Collectief ontstaan talloze groepen. Sommige van korte duur, andere georganiseerd in institutionele systemen met diverse bedoelingen: organisatiegroepen, groepen voor financieel beheer, analytische controlegroepen, vormingsgroepen, achtervolgersgroepen, drukkingsgroepen, enz. Men kan er onmogelijk de catalogus van opstellen, te meer omdat de aan te wenden criteria variëren met ieders theoretische opvattingen. Bovendien kunnen we gerust stellen dat wij hier op het vlak van de insti-
274 tutionele praxis zeer precies raken aan de kwaliteit van de materialistische dialectiek. Het is inderdaad niet de ontsluiering maar de schepping van deze of gene categorieën van groepen die afhangt van de doctrinale voorkeur van bepaalde personen, die samen, al dan niet bewust, binnen het Collectief, een positie bezetten die men strategisch kan noemen. Men kan bijvoorbeeld leeftijdsgroepen beschrijven, of groepen gebaseerd op de affiniteit van sociale klassen; maar net zo goed heterogene groepen waarin de leeftijden, de klassen en de nosografieën, enz. vermengd worden. Het zijn misschien wat simplistische voorbeelden gezien de realiteitsfactoren die met de doctrinale voorkeur rivaliseren, en hetzelfde geldt nog voor bepalingen die vanuit het Collectief zelf komen, en niet van de personen die het bezielen en die een transferentiële rol spelen, zoals Tosquelles dit graag noemt.Wij hebben deze voorbeelden gekozen om ons te behoeden voor de illusie iets op rekening van de sociale realiteit te zetten terwijl het eigenlijk, zoals in de goocheltruc waar men een konijn uit de hoed tevoorschijn tovert, van ons komt. Misschien moet het essentiële van de praktijk van de Institutionele Psychotherapie hier gesitueerd worden op dit niveau van uitvinding, strategie en hiërarchisering van al deze groepen. Niet alleen vanwege de noodzaak van individuele psychotherapeutische relaties die door een aantal elementen uit het personeel opgepakt moeten worden (hetgeen de regelmatige werking veronderstelt van de analytische controlegroepen), maar ook omwille van wat men een Simoniaans (H. Simon) of Bartoniaans (R. Barton) perspectief kan noemen, dat de behandeling van de "institutionele ziekte" beoogt, en rekening houdt met de sociale drukkingen die op het niveau van het Collectief uitgeoefend worden. In een traditioneel opgezet Collectief, biedt - zoals Yves Racine dat in een artikel van een grote gestrengheid ("Transfert et défenses en Psychothérapie Institutionelle") signaleert - de verbreding van het therapeutische veld vanuit de institutionele situatie "de zieke een gemakkelijke toevlucht tot een dissociatie die geprojecteerd wordt op de onderling geïsoleerde instanties van deze institutie, ter versterking van een afweersysteem dat elke psychoticus bij voorkeur gebruikt. Deze verspreiding zal - bij gebrek aan een institutionele analyse - in het beste geval tot een reconstructie leiden op grondvesten die onderling zo tegengesteld zijn als de aanpassing aan de relatie enerzijds, en de min of meer fantastische bloei anderzijds, die a.h.w. beantwoordt aan de minimale splitsing van de parafrenie. We kunnen hier spreken van een veralgemening van het principe van Stanton en Schwartz. Racine onderstreept terecht dat: "de institutionele analyse minimaal bestaat uit het detecteren en opheffen van de hindernissen voor de vrije circulatie van informatie tussen de
275 personages die de overdracht torsen. Het heeft de waarde van een duiding, waarover men verder nog moet beslissen of het gepast is ze op een geschikt moment aan de zieke mede te delen." Bemerk, zoals door velen reeds werd onderstreept, dat de structurele modaliteiten van het psychiatrisch werk in een instelling een bepaalde invloed uitoefenen op de nosografie. Wat Racine met humor optekent: "Naarmate de psychiatrische ziekenhuizen en diensten hun structuren diversifiëren, mogen we ons aan een verscheidenheid verwachten van defensieve syndromen. Er bestonden reeds paviljoenen voor fugueurs, brokkenmakers of zelfmoordenaars..., maar lopen we nu het gevaar niet diensten voor hysterici, obsessionelen... of nog voor liefhebbers van klassieke muziek of voor judoka's te krijgen, naargelang de tegenoverdrachtsverschijnselen die door het personeel of de artsen in de hun toevertrouwde institutionele structuren worden ingeschreven? En dat natuurlijk bij gebrek aan een voortdurende echte analyse en institutionele therapie: de kansen op herval zijn dan ook eindeloos." Wij wensten hiermede alleen maar zeer in het algemeen aan te duiden hoe praktisch belangrijk dit waarachtige institutionele klavier is: de groepen.
VERBINDING TUSSEN DE DRIE SOORTEN ELEMENTEN:VERGADERINGEN, CLUBS, GROEPEN
Zij zijn dialectisch met elkaar verbonden in het veld van het Collectief. Terwijl men de vergaderingen schematisch gesproken met operatoren kan vergelijken, vormt de Club een relatief zelfstandig gebied temidden het verbindingsveld tussen al de groepen. Het komt er op aan de psychoticus een plaats om te bestaan aan te bieden, een plaats met mogelijkheden om overdracht te laten ontstaan. In de wiskundige vergelijking van een dergelijke plaats zijn twee variabelen van het grootste belang: de eerste zou men een variabele van de "Clubfunctie" kunnen heten, de andere een variabele van de "functie Collectief ". Bij benadering zouden we kunnen schrijven: Plek = f(Club) * f(Collectief). Deze schrijfwijze is natuurlijk alleen maar een manier om de dingen voor te stellen, zonder wiskundige ambities. Het is een verdichting van een groot aantal ervaringen en lotgevallen van de institutionele praktijk. In het raam van dit artikel kunnen we dit onderwerp niet ten gronde uitspitten. Neem bij wijze van voorbeeld een soort partiële structuur die tot ontwikkeling is gekomen binnen een institutioneel veld met een reeds lange voorgeschiedenis, de kliniek van Cour-Cheverny. Namelijk, de Keuken. Het is een open, gecodeerde arbeidsplaats die vrije toegankelijk is voor zieken en personeel. Het is een van de "diensten" van het Collectief die een optimaal rendement vereist. De keuken regelt de vaat, de tafeldienst, de aankoop van de eetwaren, de aangepaste architecturale ruimte
276 en het specifieke gereedschap. Er werken twee beroepskoks. De verbinding met het centraal beheer verloopt langs een economische commissie. Er werken ook, in beurtrollen, kleine gemengde groepen (zieken en personeel: U.T.B.) die bij het Collectief horen. Zij verzorgen samen met de koks het beheer van deze sector: aankopen, boekhouding, organisatie van het werk. Dit geheel vormt reeds op zich een zeer levendig netwerk van gemedieerde relaties en het biedt de mogelijkheid om voor "ateliers" van de Club te zorgen: patisserie, konfijtbakkerij, inrichting van bepaalde lokalen (theesalon), waarmee een soort pool tot stand komt die dan weer zaken kan doen met een ander "atelier" van de Club: de bar. Wij hebben dit voorbeeld aangehaald om een van de manieren voor te stellen waarop maximaal gebruik kan gemaakt worden van de grote verscheidenheid aan "complementaire verhoudingen". Het is tegelijk - zoals wij onderstreept hebben - het invoeren van een variabele gamma van "coëfficiënten van transversaliteit" op de verschillende niveaus, binnen de verschillende afgrenzingen die ontmoetingen structureren, en die op deze wijze een echt institutioneel weefsel tot stand brengen. Merk op dat dit soort organisatie van, niet alleen het leven, maar ook van het werk van het personeel, dit personeel in een zeer bijzondere situatie brengt. Dit is echter alleen dan efficiënt wanneer indien wat met door en met de zieken gezegd en gedaan wordt, regelmatig terug wordt opgenomen in groepen die zich hiervoor openstellen. Jean Ayme legt er vaak de nadruk op: "De hele organisatie van het sociale leven van een psychiatrische instelling moet iedereen de kans bieden relaties aan te gaan die men zal moeten analyseren. Dit sociaal leven vormt een netwerk langswaar de analyse mogelijk wordt van wat gebeurt tussen individuen en groepen... Aan de voltijdse therapeutische inzet van de psychiatrische instelling (moet beantwoorden) een doorlopende vorming volgens modaliteiten die niet verschillen van de therapeutische wijze van omgaan; ze wordt niet verstrekt, toegestaan of opgelegd, maar ontdekt en veroverd in een gemeenschappelijke arbeid." Hetgeen we tot nu toe beschreven hebben, vormt het levend skelet van de Institutionele Psychotherapie.
277 INSTITUTIONELE PSYCHOTHERAPIE: OVER DE MEDISCHE FUNCTIE
Dr. Robert Maebe, Stafgeneesheer Algemene Psychiatrie, U.P.C. Sint-Kamillus, Bierbeek
ONTVANGEN VAN HET VREEMDE
In "Analyse de l'entourage immédiat du malade dans le cadre de la thérapeutique institutionnelle" 1 schrijft Jean Oury meteen waarop de Institutionele Psychotherapie gericht is. De Institutionele Psychotherapie is ethisch gericht op de psychiatrische gastvrijheid, gebouwd op de authentieke ontmoeting mét en op de ontvangst van de vreemde Andere. De Andere, voorwerp van vervreemding. Daarmee wordt een permanente, centrale opdracht verkondigd die gericht is op het kennen en herkennen van de verschillende wijzen van vervreemding, om ze te bestrijden. Zeer vroeg reeds heeft Jean Oury gewezen op het onderscheid tussen, en op het samengaan van een sociale vervreemding en een fundamentele vervreemding.2
SOCIALE EN FUNDAMENTELE VERVREEMDING
De fundamentele vervreemding kan zich van de mens meester maken in alle wijzen waarop hij als mens en medemens bestaat. Het effect daarvan kennen we onder verschillende namen: psychose, waanzin, krankzinnigheid, geestesziekte. De manier waarop dit in onze cultuur gebeurt, draagt de stempels van de verschillende discours die ontwikkeld werden in de loop van de geschiedenis van het Westerse denken. Met sociale vervreemding wordt bedoeld dat de zieke - maar in principe elke persoon - het slachtoffer kan worden van mechanismen van miskenning en uitsluiting in het sociale veld. Het is juist tragisch dat de mens die lijdt aan een vorm van fundamentele - Oury zegt er vaak bij : transcendentale - vervreemding het grootste gevaar loopt om bovendien het slachtoffer te worden van de sociale vervreemding. Door de verwarring tussen beide soorten vervreemding, door de effecten van hun wisselwerking komt deze mens terecht in een eindeloze spiraal die hem nog verder kan uitsluiten. Deze verwarring en wisselwerking raakt de zieke ook - en in belangrijke mate - binnen de sociale constructies en instituties, die bedoeld waren om die zieke op te vangen en te verzorgen: de organisatievormen van de gezondheidszorg. Deze mechanismen van uitsluiting binnen de geestelijke gezondheidszorg zijn subtieler geworden, zodat ze vaker onopgemerkt blijven. Zowel de zieken als hun omgeving en de hulpverleners staan onder de invloed van de mechanismen van de sociale vervreemding. De niet aflatende bewustmaking van dit feit en de strijd tegen de mechanismen van sociale vervreemding, samen met het ontwikkelen van een authentieke ontvangst van de mens ten prooi aan fundamentele vervreem-
278 ding, vormen de kern van een waarachtige therapeutische opstelling. Deze eerste van alle therapeutische taken vereist dus een permanente analyse en aanpak van de sociaal vervreemdende mechanismen. Pas dan immers kan men toetreden tot het complexe en risicovolle gebied van de psychotische vervreemding. De psychose is de ziektevorm par excellence die de fundamentele vervreemding belichaamt.
INSTITUTIONELE PSYCHOTHERAPIE
Het werk van de Institutionele Psychotherapie verbindt beide taken om therapie überhaupt mogelijk te maken. Institutionele Psychotherapie kan bij wijze van spreken vergeleken worden met het zorgen voor de noodzakelijke asepsis om behandelingen veilig uit te voeren in het algemene ziekenhuis. Het is dus geen behandeling op zichzelf, het is voorbereiding van het terrein. Deze voorbereidende activiteit - die nooit eindigt - moet echter wel heel precies beantwoorden aan haar doel, en vereist dus een grote vertrouwdheid met het wezen van de psychose en van de behandeling ervan. Vanuit dit perspectief neemt Jean Oury radicaal stelling wanneer hij schrijft: "...de globale gerichtheid van de instelling moet therapeutisch opgevat worden, wat onder meer vereist dat de leiding medisch moet zijn. Het ziekenhuis is een therapeutisch instrument en de geneesheer moet het kunnen beheersen." 3 Wat in zijn letterlijkheid zou kunnen weerklinken als een corporatistisch standpunt van de meest paternalistische soort, openbaart een radicaal andere dimensie wanneer het geplaatst wordt in de context van de geschiedenis van de Institutionele Psychotherapie, die ruim zestig jaar geleden startte in het PZ Saint-Alban in de verre Lozère (Z-Frankrijk). Verschillende artsen hebben zich in deze beweging gegooid en Jean Oury is er zeker een van de grootste actuele voorgangers van. Hij verwijst voortdurend naar de hoofdgeneesheer van Saint-Alban, de Catalaanse politieke vluchteling - arts, François Tosquelles als grondlegger en gangmaker van de beweging.
ROL, STATUUT, FUNCTIE EN PERSOON
Voor elke speler in de sector van de gezondheidszorg - en in alle sociale velden eigenlijk - geldt het onderscheid tussen rol, statuut, functie en persoon. De meest verpletterende vorm van vervreemding ontstaat wanneer deze verschillende dimensies voor elkaar gebruikt worden zonder zin des onderscheids. De rol is een term afkomstig van het theater. Hij viseert een soort optreden op een - sociale - scène met een spel en een rolverdeling waarin verschillende personages tegenover elkaar staan binnen de context van een hele miseen- scène (rolverdeling, decor, tekst en spel). De rol heeft een uitgesproken imaginaire dimensie en beantwoordt aan formele voorschriften.4 Het statuut verwijst naar een systeem van regelingen die de vorm aanne-
279 men van hiërarchische posities, bevoegdheden, juridische verantwoordelijkheden, loonafspraken, enz. Rollen worden verdeeld en gespeeld, statuten worden vastgelegd en beschermd. Functie staat ingeschreven in een operationele context. Functie is het resultaat van een zich steeds verder ontwikkelende en uit te denken praktijk die met rol en met statuut slechts losse, conjuncturele banden heeft. De zorgfunctie bijvoorbeeld wordt op een meer coherente manier aangegeven, dan de statuten en de rolpatronen die ermee geassocieerd worden. De persoon tenslotte, dat is die ene persoon, die ene mens, die is zoals hij / zij is, en die deelneemt aan het sociale veld waarin hij / zij één of verscheidene rollen op zich neemt, die gemachtigd en begrensd wordt door een statuut (stagiair, personeel, discipline, enz.) en die zich inschrijft in de noodzakelijke functies die deel uitmaken van de zorg.
INSTITUTIONELE PSYCHOTHERAPIE EN MEDISCHE FUNCTIE
De Institutionele Psychotherapie waakt er over dat persoon, rol, statuut en functie zorgvuldig onderscheiden blijven, door er bijvoorbeeld voor te zorgen dat er geen verdichting tussen hen optreedt (iemand gevormd in een bepaalde discipline moet in het ziekenhuis niet uitsluitend en voortdurend met de attributen van zijn beroep rondlopen. Op het vlak van de statuten zien wij mensen met zeer verschillende opleidingen gelijkaardige functies opnemen, enz.). De medische functie is een van de grondfuncties van het ziekenhuis. Zij wordt er door velen collectief waargemaakt. Op een zeer dense manier verzamelt zij de ontwikkeling van een "medisch" denken en handelen in hun huidige invulling. De geschiedenis van de geneeskunde bracht niet alleen een code van overgeleverde gedragingen op, maar heeft als rode draad altijd weer de vraag naar het wezen van het medische. Het medische veronderstelt in de eerste plaats dat de mens afstapt van een vermijdende of verwerpende houding t.o.v. wat hem schrik of afkeer inboezemt omdat het ongewoon is, een beschadigd beeld voorhoudt van wat ook hem te beurt kan vallen, mogelijk direct schadelijk zou zijn, of zijn belang zou schaden. Hij buigt zich over ('klinein', Oudgriekse wortel van kliniek) de zieke en de ziekte met belangstelling. Hij ruilt in deze een magische, primitieve, fobische houding voor een attitude van nabijheid en interesse. 5 Ook al is hij dikwijls onmachtig om het lot van de zieke te veranderen. Zijn handelen gaat samen met een andere manier van denken over de ellende waarmee hij geconfronteerd wordt en de betekenis die dit leed kan hebben in de wereld waarbinnen het plaatsvindt. Hoewel dit denken in de loop der eeuwen op zeer verschillende wijzen werd ingevuld, toch drukt het steeds weer de noodzaak uit om een nosologisch standpunt in te nemen: wat is ziekte,
280 wat is gezondheid? Logisch gaat dit vooraf aan de nosografie, de beschrijving van verschillende ziektebeelden.6 Op de uiterste grens van deze vragen wordt het probleem gesteld van het leven en de dood. In de psychiatrie meer dan in de geneeskunde stelt zich op dit niveau het probleem van het bestaan. De filosoof Henri Maldiney zegt: "Vous qui avez affaire à l'homme malade vous avez affaire à l'homme. Bien entendu. Mais très souvent mal entendu. Car il arrive que le regard que nous portons sur l'homme malade soit accommodé si fixement sur la maladie que nous cessons de voir l'homme et ne comprenons plus alors ce qu'est sa maladie".7Welke exact wetenschappelijke ontwikkelingen de geneeskunde ook mag gekend hebben, telkens weer kan gereflecteerd worden over de grondopties die deze of gene benadering tot uitdrukking brengen.
OBJECT EN SUBJECT
De ontwikkeling van de exacte wetenschappen, die de geneeskunde en de gezondheidszorg gigantische successen bezorgd hebben, draagt in zich het gevaar om de hele mens te reduceren tot een object dat geschikt is voor hun benadering: een preparaat of een kadaver. Het hoeft er niet per se zo aan toe te gaan, maar u weet dat het geregeld zo gebeurt. Men kan zich voorstellen dat in de psychiatrie in het bijzonder hieraan lang weerstand werd geboden, tot er zich sterk groeiende exact wetenschappelijke methoden aandienden die - indien exclusief toegepast - van de psychiatrie een neurologie van een speciaal type maken. Op zo'n moment stelt zich weer de vraag: En wat met de mens daarin? Toch werd deze vraag niet uitsluitend in de psychiatrie gesteld. Een geneesheerfilosoof zoals Viktor von Weizsäcker introduceerde die vraag terug in de geneeskunde. 8 Niet uit "humanitaire " overwegingen, maar vanuit fundamentele, praktische en therapeutische gronden. Hij bracht het subject terug binnen in de biologie via de begrippen "arbeid" en "natuur", vanuit de grondvraag: wat is een zieke mens? Dit denken ontwikkelde hij op de weg van de pathologie naar de patho-sofie, vanuit een logische studie van de pathos naar een sofie, een wijsheid omtrent ziek zijn. Het subject komt aan de orde wanneer men ziekte als "arbeid" gaat opvatten, zoals bij Freud reeds gebeurde wanneer hij het had over droomarbeid en rouwarbeid. De ziekte wordt opgevat als een actief proces waarin het - onbewuste en bewuste - subject een betekenisvolle plaats inneemt. Door uitbreiding vat von Weizsäcker de natuur van het leven eveneens op als een voortdurende persoonlijke arbeid en zet hij zich daarmee resoluut af tegen mechanicistische opvattingen. Dit mondt uit in een dynamische visie waarin het levende functioneren beantwoordt aan permanente wijzigingen van de functies binnen het eigen functioneren. Tussen het organisme en zijn omwereld vindt een blijvende kringloop van wederkerige omvorming plaats (Gestaltkreis9) zowel in ziekte
281 als in gezondheid. In deze cyclus van omvormingen speelt het subject zijn rol op drie wijzen: deelname, conflict en crisis. Deze zijn niet het resultaat van wat ergens vooraf bestaand zou gebeuren maar zij genereren zelf de krachten die dan tot uitdrukking komen. Het conflict ontstaat dus niet uit twee - toevallig - tegenstrijdige gegevenheden die het subject op zijn weg tegenkomt. Het subject brengt wat het tegenkomt (deelname) permanent in conflict om het kritisch te beslechten.
HET PATHISCHE
Dit mondt uit in een paradigmatische wissel die de oude logische categorieën (oorzaak, hoeveelheid, invloed,...) vervangt door nieuwe "pathische" categorieën, die steeds een positie van subject impliceren. Zij vormen het pathische pentagram: willen, mogen, kunnen, moeten en zullen. Steeds is er een subject dat wil, mag, kan, moet of zal. Dit zijn modale werkwoorden, werkwoorden die de wijze aanduiden waarop iets van toepassing is voor een subject, tegelijk actief - als onderwerp van - en passief - als voorwerp van. Paradoxaal uitgedrukt: het subject moet worden wat het is, terwijl het maar is wat het wordt. Viktor von Weizsäcker fundeert dit pathische in de humane biologie die de geneeskunde eigenlijk is. Toegepast op de zieke mens vervangt hij het causale "waarom" van de ziekte door het pathische "waartoe". Dit "waartoe" impliceert een richting van betekenis die het primaat van de beweging en van de wording onderbouwt. De idee die von Weizsäcker had van de "pathogenesis"10 is deze van ontwikkelingsstructuur van ziekten die uitloopt op een kritische fase. Het is een drama in drie bedrijven waarin een noodtoestand tot verwikkelingen leidt waarvan het subject de kritieke gevolgen bij de arts komt voorleggen. von Weizsäcker heeft dit in verschillende klinische studies van "orgaanneurosen" beschreven. De succesvolle opkomst van de "psychosomatische" geneeskunde in de V.S. heeft zijn opvatting gedeeltelijk in de schaduw gesteld en het causalistisch perspectief (voorrang en invloed van het psychische op het somatische) laten prevaleren op de dramatische voorstelling van steeds weer op mekaar ingrijpende bewegingen.
BIOSE, NEUROSE EN SCLEROSE
In de evolutie van zijn filosofisch denken breidt zich het begrip "biografie" uit tot een patho-sofie van het leven (bios). Daarin dient de mens zich aan als iemand die niet is wat hij wilde worden. Hij zou - voorzover hij ziek is - anders willen zijn. Het willen, kunnen en zullen worden niet gerealiseerd. Elke mens belichaamt deze ambigue strijd tussen "ja " en "neen" aan het leven. Leven is tegelijk een tendens om "ja" te zeggen (gezondheid) en een tendens om "neen" (ziekte, dood) aan het leven. Deze benadering legt de nadruk op een leven opgevat als conflict, en niet op
282 een leven mét een conflict. In dezelfde zin is ziekte daarin tevens een poging tot zelfheling, en huist er binnen elk genezingproces steeds de kans op herval. In zijn "Pathosofie"11 beschrijft hij op pathische wijze alle classificaties in een nieuwe triade: biose - neurose - sclerose. Biose, dat is de levenswijze die vrij evenwichtig balanceert tussen leven en dood. Neurose is de ziekte zoals ze zich tijdloos in deze beweging inschrijft. Sclerose is de ziekte die zich met irreversibiliteit in de tijd inschrijft.
OMGANG
Deze triade en de wijze van begrijpen van beweging en tijd vernieuwen de epistemologie.Terwijl het in "systemen" denken alles inschrijft in een lineaire logica van verstehen (verstaan), nodigt von Weizsäcker uit tot een ontwerpend (conceptualiserend) begreifen (begrijpen) van de fenomenen die voortdurende in wording zijn. Het begrijpend benaderen van de fenomenen impliceert iets van de orde van de Umgang (omgang, commerce (Fr.)). Reeds bij de Duitse filosoof Heidegger wordt de mens gekenmerkt door omgang met de omwereld. Deze omgang is er een van ambiance, van het omgevende, met onophoudelijke bewegingen van toenadering en verwijdering. Van hier uit kan je de taak van de psychotherapeut beschouwen als de kunst om de grootste nabijheid te laten samengaan met de grootste afstand, waarin ruimte wordt gegeven voor het ontvangen en het ontvouwen van het zijn, opdat de mogelijkheid tot ontmoeting een kans zou krijgen, een spelruimte van en voor omgang. Viktor von Weizsäcker legt de hele nadruk speciaal op die omgang, die volgens hem op drie wijzen verloopt: de ontmoeting met zichzelf (en het probleem van het narcisme); de ontmoeting tussen ik en jij, en de vraag van het "zijn bij"; en de ontmoeting tussen ik en de dingen, en de vraag van het "in-dewereld- zijn". Omgang en ontmoeting leiden tot de mogelijkheid dat een belevenis (Erlebnis) een gebeurtenis (Ereignis) zou worden: uit een ervaring met het onvoorziene, het verrassende ontstaat iets nieuws en enigs. Geboorte van het nieuwe en dood van het voorbije vinden samen plaats in een "zinvolle contradictie". Daarom - zegt von Weizsäcker- moeten we de overgang maken van denken volgens een "systeem" naar een "encyclopedisch" denken, dat omgang is met het denken; een denken waarin men met de dingen omgaat, in een geest van uitwisseling rondwaart tussen de gedachten en de andere mensen, zoals de wandelaar in het landschap dat zich onder zijn stappen openbaart.
MISSIE
We maakten deze lange excursie zowel om het verrijkende en ver reikende denken van Viktor von Weizsäcker aan te bieden als om de medische functie betekenis te geven in een therapeutische, multidimensionele en contra-dictorische, polyfo-
283 nische zin. Zij benadert de mens - ook de zieke mens - als een risicovolle en kansrijke totaalomgang met zichzelf, met de anderen en met de wereld. De begeleider op deze tocht wordt in de tijd van de ontmoeting in het ziekenhuis of tijdens een behandeling gevraagd - hij wordt op de proef gesteld - de ruimste plaats te laten voor de bewegende dynamiek van zelfheling en herval die de zieke mens tekent. Dit vergt een training in omgang, een werkruimte die hiervoor openstaat en een denk- en werkkader dat gebaseerd is op begrijpende omgang eerder dan op een verklarende aanpak. Er komt jammer genoeg gewoonlijk meer vraag om te verklaren dan verlangen om in de omgang ruimte open te houden. De Institutionele Psychotherapie houdt zich voortdurend bezig met dit gevaar van sclerose van het zorgmilieu en met het openhouden van de ruimte voor de conflictueuze, kritische arbeid die het bestaan in ziekte en gezondheid tekent.
1 Oury, J., in Psychiatrie et psychothérapie institutionnelle, éd. Payot, 1976, Paris. Heruitgegeven bij Les éditions du champ social, Collection de psychothérapie institutionnelle, 2001 2 zie Tijdschrift van IP: tekst en uitleg, nr. 4, nummer over De Vervreemding, Leuven, 2003 3 ibidem. 4 Glen O. Gabbard en Krin Gabbard, Psychiatry and the cinema, sec. Ed., American Psychiatric Press,Washington DC, London, UK, 1999 5 Lain Entralgo P. , Doctor and patient, World University Library,Weidenfeld and Nicolson, London, 1969 6 Schotte, J., From redefining depressions to reassessing « nosology » in present-day psychiatry, in Biological Psychiatry: Marching backwards into the Future, Leuven University Press, Leuven, 1989 7 Maldiney, H., L'existant, in Psychiatrie et existence, Ed. Jérôme Million, Grenoble, 1991 8 Ledoux, M.,Aanalyse de la pensée de V. von Weizsäcker à travers ses écrits, in Institutions, Numéro SpécialViktor vonWeizsäcker, Inter- Associations Culturelles, geen datum. 9 Viktor von Weizsäcker, Der Gestaltkreis, Leipzig, 1940 10 von Weizsäcker, Studien zur Pathogenese, 1935 11 op het einde van zijn leven, 1957.
284 DISCUSSIEFORUM INSTITUTIONELE PSYCHOTHERAPIE
Op donderdag 13 mei 2004 vond in Brussel naar aanleiding van dit themanummer een rondetafel plaats tussen een 20-tal mensen die op 5 verschillenden plaatsen in ons land met Institutionele Psychotherapie bezig zijn in hun alledaagse werk en waar dit doorheen de jaren ook vorm heeft gekregen in concrete instrumenten. De bedoeling was een brede en gevarieerde getuigenis te laten spreken over belangrijke praktijkprincipes en instrumenten van de Institutionele Psychotherapie, en over de problemen waarop men stoot, eerder dan (nogmaals) uit boeken te citeren. Het forum is derhalve complementair met de vijf theoretische stellingen van Jean Oury, in de zin dat elk van beide teksten zich beter laat lezen met de andere ernaast. Een aantal deelnemers vertegenwoordigt afdelingen van grote instellingen: U.P.C. Sint-Kamillus (Bierbeek) en P.C. Dr. Guislain (Gent). Andere deelnemers komen uit kleinere projecten: La Traversière (Nijvel) en Albe (Antwerpen), wier ontstaan uitdrukkelijk verweven is met de praxis van de Institutionele Psychotherapie en die dus in hun werking en organisatie volledig hiervan doortrokken zijn. Tenslotte zijn er mensen van het Papiermoleken (Leuven), een kleinschalige instelling met een unieke wordingsgeschiedenis, zoals verderop in een tekst van Geert Adriaens te lezen is.Allen zijn illustratief voor het zoeken naar mogelijkheden om het alledaagse leven om te vormen tot een therapeutisch werktuig. Over een hele dag gespreid, werd gepoogd de discussie rond drie grote assen van de institutionele zorg te verzamelen. "L'accueil" of hoe mensen elke dag opnieuw ontvangen worden, en hoe zich dat onderscheidt van de "intake" en de medische praktijk, vormde het thema van de voormiddag. Na de middag werd van gedachten gewisseld over de problemen van de "Club", het instrument bij uitstek in de organisatie en de ontvreemding van het dagelijkse leven en haar therapeutische effecten.Tenslotte hadden we het over "patiëntengelden" als institutionele oefening.We ondervinden immers dagelijks het geweld dat bevoogding en beheersing teweegbrengen als het over geld gaat. Telkens werd een korte inleiding gegeven om de dialoog op gang te brengen. De neerslag van dit forum die hierna volgt, heeft de dialoogvorm behouden en de verschillende interventies zijn als volgt herkenbaar: G (=Guislain), BB (=Bierbeek), LT (=La Traversière), A (=Albe), P (=Papiermoleken). Dit lijkt ons meer duidelijkheid te geven dan telkens de naam te vermelden. Kurt Valcke
285 1. L'ACCUEIL
De samengestelde term 'Institutionele Psychotherapie' verwijst naar haar dubbele oorsprong: de ontmoeting van de psychoanalyse met de publieke psychiatrische instellingen van de jaren 1940. Het is dus noch een spectaculaire vernieuwing, noch een voorbijgestreefde 'methode'. Ze staat wel voor een rigoureus en eerlijk doordenken en subversieve omvorming van het zorgapparaat dat moet gecentreerd worden rond de ontvangst ("l'accueil") van het singuliere van elke patiënt.Wat zoveel betekent als terug gaan staan in het landschap van de patiënt. Ik zou willen beginnen met een drietal citaten van psychiaters die inspirerend waren voor deze beweging. "Onze taak bestaat erin een gunstig moment te kiezen om een "brèche" te slaan in het autisme waarin de schizofreen zich begraven heeft en om te belemmeren dat hij er terug invalt. Maar dat gunstig moment is op geen enkele manier te programmeren. En dan moet er nog iemand bij zijn van de equipe die het doorheeft, wat natuurlijk een zekere kwaliteit van aanwezigheid vereist," zo schrijft een leerling van Eugen Bleuler. Of een andere, E. Minkowski: "We stellen vast dat we geen affectief contact hebben met de schizofreen. Is dat niet hetzelfde als zeggen dat we zouden moeten proberen het op te bouwen?" Francis Tosquelles, één van de meest stuwende en inspirerende personen binnen de institutionele beweging schrijft in dezelfde zin en ik citeer eerlijkheidshalve in het Frans: "L'impersonnalité, si souvent requise du fonctionnaire, c-à-d. de quelqu'un qui se tient dans son rôle ou statut social par lequel il se reconnaît luimême et se fait reconnaître, ne peut pas engager une vraie rencontre." (L'Enseignement de la Folie, p. 47). Anders gezegd: alle drie benadrukken ze het belang van het buiten-gewone contact dat vereist is als je iemand wil ontvangen en kans op een ware ontmoeting wil maken. Je moet weg uit het stereotiepe en de routine, uit het verwachte. 'Ontvangen' verwijst naar het niet kunnen vangen, maar wel er naar uitstaan te... weten, begrijpen (zie ook Ledoux p.340): het denken breekt de chemie van de menselijke uitwisseling voortijdig af.Wat ons in de ontmoeting beklijft, zijn de resonanties die de "pathos" van die andere mens bij ons wakker maakt, de verwijzingen naar wat die mens anders maakt dan alle andere, wat het singuliere is. Het contact met een andere gaat aan taal vooraf en dat is niet integraal en zonder vervorming te vertalen in woorden. We kunnen hier denken aan het "praecox gefühl" van Rumke of de Contact-vector bij Szondi waar de contactname een belangrijk werkinstrument van de hulpverlener is. De objectieve 'kennis' (i.c. diagnose) die we doorheen onze opleiding verworven hebben of de anamnese die we te weten komen, schieten niet alleen schromelijk te kor t, ze kunnen
286 schadelijk zijn. Denk aan de reputatie van de diagnose "borderline": bij de voorstelling van weer zo'n 'moeilijk', lastig type zie je het team zo veranderen in een voetbalploeg met duidelijke instructies om zijn verdediging niet te laten ontwrichten door een als moeilijk ingeschatte tegenstander. Dan kom je als hulpverlener natuurlijk bang, achterdochtig en vooringenomen op het relationele veld. Geen enkel authentiek contact is nog mogelijk, verwachtingen kunnen alleen maar bevestigd worden. Er zijn trouwens altijd verwachtingen van weerszijden: ook de patiënt -hoe vervreemd ook - stelt zich de vraag "wat wordt hier van mij verwacht? Wat wil de andere?" Dit komt erop neer dat men de ware beweegreden, het ware verlangen zoekt te kennen van de andere, wat tegelijkertijd de persoon (en niet de opleiding) van hulpverlener engageert in de ontvangst. Daarmee hangt samen de vraag naar de macht van elkeen: vanwaar haalt hij/zij zijn macht en zijn kunnen? Dit impliceert vragen als "wat is mij hier toegestaan? Wat kan ik hier doen? Wat mag ik hier doen?" Ontvreemding Deze inleiding is van groot belang voor het juist inschatten van een aantal moeilijkheden van de hedendaagse 'specialistische' psychiatrie. De "Klip" (afdeling "Klinische Psychotherapie") probeert de ethische principes van de Institutionele Psychotherapie operationeel te maken binnen het grotere geheel en de medische context van het P.C. Dr. Guislain. De Klip is de voorlopige constructie van een 14-jarige evolutie waarin de vroegere "observatie"- afdeling geleidelijk de implicaties van de psychoanalyse in haar werking gestalte heeft gegeven. Dit heeft doorheen de jaren beslissingen mogelijk gemaakt die binnen het grotere geheel uitzonderlijk zijn: het is een open dienst voor langdurige behandeling waarbij een beroep gedaan wordt op het persoonlijk engagement, doch zonder dat er een verplichte deelname aan therapieprogramma's is. De andere afdelingen in de instelling zijn ofwel gesloten, ofwel hebben ze programma's waar mensen zich moeten inschrijven. Bovendien is de Klip geen opnamedienst (er zijn wel af en toe rechtstreekse opnames) en werkt ze niet diagnosespecifiek; er is een grote verscheidenheid aan psychiatrische problemen. Rond deze andere opstelling neemt de discussie een aanvang. BB1: Dat is wel een verworvenheid. En als patiënten zich niet aan therapieprogramma's houden, komen die dan bij jullie terecht? G1: Met die vraag komen we middenin de moeilijkheid van een oprechte ontvangst terecht, met name de verwachtingen waarmee mensen zich tot ons richten of juist niet richten. Ik bedoel hiermee dat de vraag naar opname op de Klip in die polariteit getrokken wordt van "verplicht worden" versus "het mogen doen wat
287 men wil". Ook door het personeel van andere diensten wordt vaak gesproken over de Klip in de zin van "daar mag alles". Enkele belangrijke, ontvreemdende praktijkprincipes zoals de vrijheid van circulatie, de heterogeniteit van de groep en de dialectiek tussen statuut (diploma) - rol - functie die wordt verwacht, worden zo het mikpunt van evaluatie en verward met de behandeling zelf, terwijl het 'slechts' middelen zijn om te komen tot een therapeutische beweging. Trouwens, in zo'n groter geheel word je al zeer vlug geklasseerd als "een model" naast andere. Zoals een automerk verschillende "modellen" heeft: je houdt ervan of je houdt er niet van, maar een meer diepgaande discussie is niet mogelijk: "over smaken en kleuren wordt er niet gediscussieerd". P1: Is het echt zo dat op de Klip alles mag? G1:We lopen altijd het risico te verglijden naar een afdeling waar iedereen maar zijn gang gaat of ongecoördineerd zijn ding doet. Maar men kan niet zeggen dat er bij ons geen structuur is. G2: Het is minder zichtbaar en wellicht complexer dan dat.Van buitenaf gezien lijkt er geen structuur te zijn, maar mensen moeten veel meer de structuur vanuit zichzelf dan vanuit de regels zoeken en dat is natuurlijk veel moeilijker; daarbij ontspoort men al eens. P1: Het is mooi wat je zegt: onzichtbare structuur, in vergelijking met de klassieke structuren waar men niets anders doet dan duidelijkheid creëren. Ook bij ons in Papiermoleken: mensen die nieuw zijn (moeten) kunnen verdwalen. Maar de heersende tendens is hieraan tegengesteld: je moet meer uitleg geven hoe het allemaal in elkaar zit, het liefst met een brochure in twee talen. Terwijl het niet zo is dat als je de structuur niet direct ziet, dat die er niet is. G3: Er zijn ook zichtbare elementen: er is elke morgen een onthaal met koffie en alles waar mensen die dag naartoe kunnen gaan wordt op een bord geschreven. G1: Bovendien gebeurt dit gezamenlijk, d.w.z. iedereen kan deelnemen aan 'het gestalte geven' aan die dag. Het is ook een instrument om engagementen los te krijgen: wie gaat het restaurant 's middags een beetje verzorgen: tafels dekken, opdienen, afwas,.. Ik denk trouwens dat structuur altijd verkeerd wordt begrepen: in feite verwijst het naar hoe de dingen aan elkaar hangen. Onze activiteiten en manier van samenleven in de Klip zijn niet willekeurig: het hangt aan elkaar. Op vele plaatsen wordt het woord "structuur" verward met wat Geert zei over "duidelijkheid creëren", en al te vaak een eufemisme is voor: "Wij gaan zeggen hoe jij uw dag moet doorbrengen, wat goed is voor jou." P1: Het wordt een organigram dat afdwingbaar is. G1:Terwijl de Club die instantie moet zijn die een 'knoop' maakt en alles bijeenhoudt (zie verder). Hoe die werkt
288 of niet werkt, dat zijn de lotgevallen van elke dag, maar hij is er: die kan hard geknoopt zijn, die kan dreigen los te komen, maar er is die knoop! Het delicate moment van het ochtendonthaal - en dat is precies het onthaal zelf - is de overgang naar het zich in actie zetten: worden mensen aangesproken als we zien dat ze systematisch blijven hangen, e.d. Hier is de persoonlijke stijl sterk verschillend, maar het gevaar is groot dat het personeel uiteenstuift naar zijn respectieve 'taken', en niet de overgang begeleidt. Er zijn enkele belangrijke actiedomeinen in de voormiddag: de medisch-administratieve permanentie (de 'zoemer'), de verzorging, het opruimen en het investeren van kamers teneinde dat achter zich te kunnen laten en de dag aan te vatten. Het voorbereiden van het middagrestaurant is een belangrijk gegeven opdat mensen 's middags aan tafel zouden kunnen gaan zitten en erop kunnen rekenen dat ze bediend worden zonder op het eten te moeten vliegen in de stijl van: "Dat is hier het mijne". Dat zijn echt wel belangrijke dingen. Het eten koken we niet zelf, maar komt uit een centrale keuken van de instelling.We eten wel samen met de patiënten. Bovendien moeten de personeelsleden die samen met de patiënten eten geen middagpauze van een half uur nemen. "La convivialité" LT1: Hoe verantwoorden jullie dat je het belangrijk vindt om samen te eten? G1: Het argument is de "convivialiteit", het samen leven en met elkaar rekening houden, te meer daar het met anderen samenzijn in de psychose vaak verloren is. Het geeft een aangename sfeer als ik dat vergelijk met hoe het 10 jaar geleden was.Toen was de eerst bediende patiënt al van tafel verdwenen op het moment dat de vijfde werd bediend. Een kwartier, soms een half uur, zitten we nu toch samen aan tafel wat zeker niet evident is. De soep moet gedeeld worden! De zwaarste psychotische mensen hebben daar moeite mee. En niet alleen zij: als je dat niet zou verzorgen, zat je nooit samen aan tafel. G2: Het zou ook tegennatuurlijk zijn indien personeelsleden op een andere plaats zouden gaan eten dan patiënten. Alsof personeelsleden 'andere' mensen zouden zijn dan patiënten. G1: Er zijn ongeveer 45 patiënten voltijds opgenomen. Enkele mensen komen nadien bij ons in daghospitalisatie en verkiezen met ons te eten, terwijl van dagpatiënten wordt verwacht dat ze in de cafetaria gaan eten. Het is zelfs gebleken dat sommige dagpatiënten niet aten, omdat ze niet naar de cafetaria wilden gaan. Ook al verloopt het middagmaal op onze afdeling vrij chaotisch - er wordt voortdurend op en af gelopen naar de keuken... het heeft wel iets; het is minder formeel dan de cafetaria. G2:We streven er wel naar dat elke dag enkele mensen de bediening op zich nemen. Soms lukt dat, soms lukt dat niet. BB2: Dat is bij ons herkenbaar in de kookgroep.We hebben er twee; de ene week kookt de ene, de andere week de
289 andere. Er wordt op voorhand met de groep afgesproken wat we gaan klaarmaken. Wanneer de potten op tafel komen, merk je de stijl van bedienen, anderen bedienen of bediend worden, of daarop aanvallen. Opeens krijg je daar een verzameling van allerlei gedragingen die men kan hebben rond een maaltijd. P1: Het is ook een klinisch moment van diagnostiek. Zowel van patiënten als van personeel: wie brengt zijn boterhammen mee, met zijn plastiekzakje en servetjes? Wie eet er mee? Wie is er vies van dat eten en wil er niet van weten? G2:We hebben ook twee kookmomenten per week voor een kleiner groepje, meestal niet meer dan 6 mensen. Dat is telkens een aangenaam moment: het is precies alsof je voor even uit de psychiatrie weg bent. Het is ook op een andere plaats, weg van de afdeling. Keer op keer valt het op dat er nooit een probleem gemaakt wordt rond het verdelen, het rustig blijven zitten of rond het afwassen. Dat loopt spontaan, zoals dat buiten de psychiatrie mogelijk is. Dat is een apart moment. E., die nooit afwast op de afdeling onder het motto: "Afwassen, dat is voor vrouwen!", gaat spontaan afwassen, als hij mee kookt. BB1: Het is een atelier? Niet verplicht? G2:Tweemaal per week, telkens andere mensen, hoewel het risico er is dat het een vaste groep wordt die geen andere deelnemers duldt. LT2: En wat verandert er precies in vergelijking met de andere dagen dat je de keuken doet? G2: Je doet uw boodschappen, kookt zelf, beslist zelf wat je eet. Per deelnemer krijgen we de prijs van zijn middagmaal (zijnde 2,65 euro) uitbetaald en met dat totaal worden de boodschappen gedaan. G1: Dat is een hele constructie ook om in zo'n kleine groep te kunnen eten: je moet geld afhalen op het secretariaat, en met dat geld gaan de mensen naar de supermarkt. Als je 50 euro hebt, moet je niet voor 75 euro gaan kopen. G2: Het nadeel, en een bijkomende reden dat er vaste groepen rond dat kookatelier komen, is dat je de ene keer wat meer uitgeeft dan de andere. Met het geld dat je zo uitspaart, kun je eens wat meer uitgeven. Als er iemand is die alleen komt als het biefstuk is, maar niet komt als het maar gewoon is, dan wordt dat als niet fair beschouwd door de regelmatige deelnemers. BB2: Het is wel interessant dat jullie dat geld in handen krijgen! Wij mogen per deelnemer 1,5 euro rekenen, maar dat is fictief geld.We worden zodoende constant in de schuld gezet. G2:Wie betaalt die schuld dan? BB2: De afdeling! De afdeling wordt gepenaliseerd. En de afdeling zegt dan tegen de mensen van de kooksessie: jullie zijn veel te duur. G2: Als het vereffend wordt via geld van de afdeling, dan maakt dat voor de mensen die meedoen geen verschil, want 'afdelingsbudget' is voor hen geen geld van betekenis. BB2: Nee, maar we spreken wel af wat we maken. Dat is het moment dat er
290 kan gesproken worden over: wat is betaalbaar? Je moet geen asperges klaarmaken in oktober. G2: Ja, maar er staat geen bedrag bij. De afdeling schiet toch toe. Of het nu over 10 of over ¤ 200 gaat. Hoe worden die uitgaven begrensd? Doet het personeel dat meekookt dat dan? BB2: Maar dan hebben we geen geld meer om andere dingen te doen. Het afdelingsgeld is het geld van de Club. G1:Wordt dat dan in de Club gelimiteerd? Is dat een gezamenlijke beslissing of een beslissing van het personeel? BB2:Wat alles nog onduidelijker maakt is dat de rekeningen pas achteraf komen.We krijgen na een half jaar te horen dat we te veel geld aan kooksessies opgedaan hebben. P1: Er is een groot verschil met La Traversière, Papiermoleken en Albe. Wij eten elke dag samen met de bewoners, zowel 's morgens,'s middags als 's avonds. In Gent en in Bierbeek is het anders. Het doet me eraan denken dat, als we met vakantie gaan met een aantal mensen, er dan een soort solidariteit is. Ze zijn niet meer ziek, ze moeten hun medicamenten niet meer nemen, doch ze doen het wel allemaal stipt. Het eten maken gebeurt vlot. En je komt terug thuis, en ...'t is weg. Het zit een beetje in die ambiance. P1: Ja, waar zit het verschil? Wat is er op dat ene moment meer dat je doorheen de sleur van elke dag niet vindt? G2: De keuze, de verantwoordelijkheid, en vooral de noodzaak.Want als er niet gekookt wordt, heb je geen eten. P2: Als we het over 'convivialiteit' hebben, dan is het toch zo dat er in kleinere groepjes meer verbondenheid is. Steeds met 45 heeft niets huiselijks. G1: Nee, maar dat kleine groepen per definitie meer solidair zijn is ook niet waar. Hoe kleiner de groep hoe meer gesloten op zichzelf en waakzamer voor bedreigingen van buiten: het vreemde wordt uitgestoten en dat kan je niet maken. Het is de ultieme droom van sommige hulpverleners om leefgroepen met 10 personen te hebben. Maar ik vind dat een gevaarlijk denken. Het zet in zekere zin nog meer aan tot 'wij' en 'zij', tot uitsluiting. G3: De tegenstelling met de grote groep is ook belangrijk.Weg uit de grote groep. P1: In het Papiermoleken zijn de verschillende ateliers telkens kleine groepen. Maar dat werkt niet zoals daarnet beschreven werd, want het gaat niet om eten. Zeker! LT1: De vraag is dus wat het verschil maakt. Dat het dan over een kleine groep gaat die zich afzondert van de grote groep, van het dagelijkse, en die zich richt op voedsel? Waarom is dat toch zo verschillend? De vraag blijft open. G2:Wanneer het zeer druk is en het niet lukt om het eten klaar te zetten, dan merk je wel dat ze dat in de grote groep aanvoelen en zien. Op zo'n momenten krijg je een bereidwillige medewerking, gaan sommigen de tafels mee helpen zetten, of blijft iedereen gewoon zitten wach-
291 ten zonder te protesteren. Dus, als het echt in 't honderd loopt, dan zijn ze er wel. P1: Bij ons valt op dat, als je de mensen laat doen, dan zetten ze om half tien al de tafel (we eten om half een). En ze zitten om twaalf uur aan tafel en niet om half één. G1: Dat is uiteraard zeer herkenbaar. LT2: Als we te laat zijn (met het eten), dan zijn ze allemaal in de keuken! G3: Dat betekent ook dat, als we met te veel personeel in de keuken zijn, dat we te veel zorgen voor hen, en ze laten zich verzorgen. Ik denk dat het niet alleen gaat om de nood. Met zorgen hier bedoel ik eigenlijk overnemen. En het personeel neemt gemakkelijk over en blijft overnemen. P1: Zoals bij ons de voorbije weken, we zitten zonder kok. Dan zie je plots G. in de keuken, iemand aan wie je anders nauwelijks iets kunt vragen. Plots neemt hij het op zich! Hij is daar en hij maakt lekker eten klaar, én hij krijgt er waardering voor. Zolang er een kok was, zag je hem veel minder. Ik wil nog een voorbeeld geven rond ontvangst. 's Middags worden er bij ons boterhammen gegeten, en de overschotten van 's avonds, dikwijls warm.We eten om half één. Eén van de dag-mensen komt systematisch om vijf voor één toe, om de restjes op te eten. Er is discussie onder het personeel: moeten die 'nazorgers' nu betalen of niet voor hun eten? Soms wordt daar over gepraat. Is dat nu een profiteur of moeten we tolereren dat hij komt eten? Eet hij veel of eet hij weinig? Dat is een discussie - op welke manier doen we een goede ontvangst? Door te zeggen: "Zeg, dat is al de zoveelste keer, je gaat betalen zoals iedereen." Of het andere extreem: "Dat is zijn statuut, zijn privilege: hij komt en zal nooit betalen, we gaan het hem ook niet meer vragen." Ik vind dat een vraag rond ontvangst. Een ander voorbeeld. Elke dinsdagnamiddag komt iemand uit Mechelen naar het Papiermoleken en dit reeds 20 jaar. Het is een schizofrene mens, met veel "présence". Na de middag wordt hij moe, en vraagt hij de logeerkamer om zich twee uur te leggen op bed. De logeerkamer ter beschikking stellen wil ook zeggen dat ze daarna misschien moet opgeruimd worden. De discussie is dan: "We geven de logeerkamer niet, die is voor de logés." Ofwel: "Die logeerkamer is voor iemand die twee uur wil rusten" (ook al levert ons dat werk op). Dat zijn heel concrete vragen van ontvangst binnen ons team. Want wat ontvang je door te zeggen: "Je mag", of door "Je mag die kamer niet gebruiken"? Of door niets te zeggen. In een traditionele instelling zijn daar ongetwijfeld vaste afspraken rond gemaakt. Je kan je er dan van afmaken door te zeggen: "Er is een regel die dat verbiedt aan dagpatiënten." Maar dat is juist het punt: hoe meer reglementen en procedures er zijn, hoe minder ontvangst mogelijk wordt.
292 Beweging als therapeutisch principe Ons werk moet elke keer opnieuw geconstrueerd worden afhankelijk van die bijzondere patiënt. Het evolueert ook: soms kan er zich na enkele maanden een ontvangst of een tussenkomst opdringen die heel verschillend is van de oorspronkelijke. Anders gezegd: ontvangen rijmt niet met standaardprocedures, staat lijnrecht tegenover de "intake" of de "business as usual"- praktijk van opname ("admission"). Wat er zal komen, wat we mogen verwachten, hangt vooreerst af van onze capaciteit ervoor te zorgen dat het lijden niet vastgezet wordt. Tosquelles heeft het in dit verband over "fluïdité". Acceuil heeft te maken met verdragen worden van het ongerijmde van elkeen door het instituut, en met het blijven zoeken van uitwegen voor het ongerijmde, zodat het 'vloeibaar' blijft. Al te vaak wordt de beweging van het lijden belemmerd en droogt dit op.Wat dan overblijft, is helaas al te vaak onverschilligheid, verveling en irritatie. Wat de klassieke pathologie van het ziekenhuis is. Men kan in dit verband denken aan het vastzitten in een verkeersopstopping en wat dat teweegbrengt. Op de Franse autosnelwegen zie je op borden boven de weg: "fluide", wat wil zeggen dat je kunt doorrijden. Ofwel: "bouchon", file: geen doorkomen aan. Daaraan doet een klassieke gang van zaken in de psychiatrie heel vaak denken: men zet direct een barrière op de expressie van die pathologie. Rond drugverslaving bijvoorbeeld. Men is daar zo bang voor dat men onmiddellijk en voor iedereen zegt: nultolerantie. Ontvangen is natuurlijk ook niet synoniem met de persoon gerust laten, zijn gang laten gaan. Dat is allesbehalve ontvangen, maar er is toch ook een substantieel verschil tussen het iemand aanspreken in verband met zijn veronderstelde verslavingsprobleem en het grofweg uitsluiten van het probleem! Het ontvangen van lijdende mensen veronderstelt toch dat deze hun 'impasse', wat voor hen onmogelijk is, kunnen meebrengen, of op zijn minst, dat dit zichtbaar ("fluide") kan worden. Nadien kan je dan via instrumenten die je hebt, de Club bijvoorbeeld, daarover gaan discussiëren of dammen gaan zetten, zoals Geert vertelde in die twee voorbeelden. Als je daar direct een obstructie opzet, dan krijg je alleen institutionele pathologie; dan krijg je irritatie, verveling en onverschilligheid. Ook met de maaltijden van dagmensen moet je niet vooraf zeggen dat het niet kan. BB2: Iets gelijkaardigs hebben wij voor met de mensen die in daghospitalisatie komen: hoelang moeten ze aanwezig zijn en wat moeten ze doen? Als we bijvoorbeeld N. verplichten om iets te doen, dan zal hij niet meer komen. Hij moet kunnen komen zonder dat er verwacht wordt dat hij iets doet. Of in het beste geval, als hij voelt dat hij zich verveelt, dat hij zelf de vraag kan stellen om iets te doen. De formele regel: "ze moeten 7 uur aanwezig zijn" staat haaks op onze zorg.
293 G1: Er zijn direct argumenten om te zeggen: het moet, denk maar aan verzekering, enz. P1: Dat is een projectie van het personeel: wij hebben ook altijd het gevoel dat we iets moeten doen. G2: Ook patiënten voelen dat. Die 'klokken' af om 4.00 uur; dat is precies hetzelfde als wat een prikklok doet met het personeel: men moet ze niets meer vragen buiten de verwachte tijd. En als er iets speciaals te doen is, kunnen ze geen half uur langer blijven, want: "We moeten maar blijven tot 4 uur." Om toe te komen zijn ze heel wat soepeler, maar om 4 uur zijn ze wel weg.Tegelijkertijd bestaat ook de omgekeerde beweging: mensen die verloren lopen en in het weekend of 's avonds willen komen, maar niet mogen want het is buiten de uren van de "dagtherapie". Bij de medepatiënten komt overigens vaak de vraag op: "Hij is maar dagpatiënt; wat loopt die hier nu te doen?" Die wrevel is er soms ook bij personeelsleden: "Als hij hier verwacht wordt is hij er nooit...". Dit leidt er ten slotte toe dat die man of vrouw zelf zich verveeld voelt, niet echt op zijn plaats. Hij voelt zich een indringer. Maar toch is het nodig dat hij er is; hij heeft niets anders. LT1: Het is een vraag naar ontvangst. P1: Ik heb gisteren in de archieven gesnuisterd. Op een bepaald moment is beslist wat vijf jaar geleden onmogelijk was: "We gaan de bar in de namiddag open houden omdat veel mensen enkel overdag komen." Dat is magnifiek, dat is op de Clubvergadering beslist. Vroeger was de reactie: "Wat komen die doen aan onze bar?" Nu: we gaan speciaal open maken voor de mensen die gedurende de dag komen. Dat is die samenhorigheid.We gaan rekening houden met en zorgen voor elkaar. Dat heeft met de cultuur van uw huis te maken. G1: Het verhaal van A. is hier volledig op zijn plaats. Ze was jaren op de Klip voltijds opgenomen. Maar nu woont ze reeds een jaar alleen op een studio, buiten de instelling. Ze heeft een lange psychiatrische carrière en staat heel alleen in het leven. Voordien was ze jaren in Brugge opgenomen, met een paar mislukte pogingen tot beschut wonen. Haar leven nu is het reilen en zeilen op de Klip, ze zou niet overleven zonder bij ons te komen, maar vraag haar niet in de uren te komen dat ze verwacht wordt. Ze is er 's morgens om half zeven, om de mensen aan te spreken die vroegdienst hebben en om 'haar' poezen te verzorgen. Ze komt om haar ding te kunnen zeggen, om te zien wat de bewegingen zijn op de afdeling, wat er gebeurd is. Zelfs in het weekend komt ze die poezen eten geven. En dikwijls verdwijnt ze rond de middag: ze is er dan gerust in. Maar op die manier houdt iets stand met haar en houdt zij stand: ze is veel rustiger en wij ook. Maar die soepelheid inzake haar aanwezigheid is een noodzakelijke voorwaarde. En als er iets te doen is in de namiddag of in de avond waar ze belang bij heeft, dan is ze er ook. G2: Zij heeft ook nog veel contact met de andere patiënten, ze staat niet echt buiten die gemeenschap, wat 294 met veel andere dagpatiënten wel het geval is. Ze zijn niet meer echt met de afdeling bezig en soms is het moeilijk om medepatiënten ervan te overtuigen dat die toch welkom is. P1: Een probleem bij jullie is dus de uitsluiting onder patiënten, veeleer dan door personeel: "Ze drinken onze koffie. Er is niet genoeg voor ons." "la Sous-jacence" LT1: Dan lijkt het mij dat er voorafgaandelijk iets moet gebeuren, op het niveau van het samen functioneren, de cultuur, de manier van doen, ... We komen met die vragen op het moment dat zich zo'n situatie voordoet, maar ik kan me moeilijk voorstellen dat je daarvoor zo ineens "ad hoc" een goede oplossing kunt verzinnen. Je kunt toch niet verwachten dat patiënten plots met elkaar solidair gaan worden door ze, voor die ene keer, allemaal samen te roepen en hen te zeggen: "En nu gaan we het anders doen!" Er moeten dus voorafgaandelijk dingen op hun plaats gezet worden, ook op het niveau van de patiënten die daar reeds zijn, vooraleer je op andere niveaus al iets zou kunnen teweegbrengen. P1: De theorie spreekt hier van "la sous-jacence". Dat wat daar ligt en wat je moet bewerken opdat er daar iets zou zijn, zodat je kan zeggen: hier is een plek waar we komen en waar iets is. G1: Of iets gebeurt, maar niet op het niveau waar men het verwacht. Dat lijkt banaal om dat zo te zeggen, maar het impliceert echt wel partij kiezen voor een complexere theoretisatie: het vraagt al veel tijd en een juiste ingesteldheid om iets te begrijpen van wat er in een bepaalde gemeenschap gebeurt. En je moet er bovendien middenin staan om na een aantal maanden te kunnen of durven zeggen dat er iets is dat zich niet (zichtbaar) toont. Neem om het even welk dorp bijvoorbeeld. Het is pas na een langer verblijf waarbij je in het sociale weefsel ondergedompeld bent, dat je bij machte bent om te zeggen dat daar iets in het spel is waarvan je niets begrijpt. Het heeft zeker te maken met de historiciteit van een gemeenschap... P1: Met de cultuur. Zodat je kunt zeggen: mensen kunnen hier welkom zijn of juist niet. Maar hoe maak je dat? G1: Ik denk dat we daar constant mee bezig zijn in de Club als we bijvoorbeeld proberen die "complementaire relaties" tussen mensen op gang te krijgen. Bijvoorbeeld: "Wie gaat X meehelpen met zijn verhuis?" Mensen gaan op die manier iets voor elkaar betekenen, anders dan gewoon toevallig samen opgenomen zijn in een psychiatrische instelling. Het is ook anders dan loutere vriendschapsrelaties op basis van sympathiek vinden. Het is meer dan tweemaal in de week clubvergadering houden. De dagelijkse manier van doen is belangrijk. LT1: Als het in de Club moet gebeuren, hoe zit dat dan? BB1: Bij het voorbeeld dat Geert aanhaalde omtrent die logeerkamer: als
295 het personeel elkaar al beter zou dragen op die momenten, zijn we ook toleranter voor de gasten. Als je altijd op hetzelfde probleem stuit, dan is de neiging groot om te zeggen: "We zullen nu eens en voor goed zeggen hoe het moet!". En dan zit je in de ongenuanceerde regelgeving die voorbijgaat aan het particuliere van elke situatie. Gevolg: mensen raken gefrustreerd en reageren zich af op mensen en dingen. P1: Zoals je kunt zeggen: er is cognitieve evidentie dat er (en dat is een gevaarlijk woord) affectieve evidentie is. Dat er dus iets is dat je niet kunt nemen, maar dat toch gemeenschappelijk is, zodat je kunt zeggen: "Verdomme Jan, ik heb slecht geslapen vannacht. Het gaat niet, kun jij mijn secretariaat overnemen vandaag?" "Le Pathique" P1: Mag ik een voorbeeld geven van een ontmoeting met een patiënt die ik 30 seconden gezien heb op zijn proefdag. We hebben elkaar een hand gegeven en ik had het gevoel: de tijd dat ik hem een hand geef, is iets langer dan bij een ander persoon. En hij heeft daar jaren later over gesproken: "Weet je wat mij het beste gevoel gegeven heeft op die dag? Dat is de duur van die handdruk." In het positieve kun je het gemakkelijker benoemen. Als het er niet is, is het veel moeilijker om het te benoemen. Je kan niet zeggen dat is een goede "accueil" en dat een slechte. Dat bestaat niet; dat staat ook niet zo in de boeken. Maar als er een "accueil" is, is er iets dat 'pakt' ("ça passe"), en dat voel je. In een team is dat toch ook zo. Als er een ontvangst is geweest, voelt men van: daar is iets geweest. Of daar is iets aangeraakt. BB3: Het gevoelscriterium, ik erken dat je dat kunt voelen of niet voelen. Maar tegelijkertijd, als je dat aanvaardt als criterium, vind ik dat ook weer zeer moeilijk, ook om te delen.Want dat kan ons diametraal tegenover elkaar stellen.Wat weten wij over hoe onze gevoelens gegenereerd worden in onze 'overdracht' of 'tegenoverdracht'? M.a.w., het is moeilijk om ons te oriënteren op de gevoelsmatige appreciatie om te zeggen wat 'ontvangen' is, terwijl het tegelijkertijd een goed contact kan zijn. En hoe dat delen? Want iedereen apprecieert dat gevoelsmatig zeer verschillend. Dat kan ons nog meer doen afdwalen dan die reglementen. Als Oury, enigszins provocatief en telkens opnieuw die vraag opwerpt: "Qu'est-ce que je fous là?";Wat komen we daar doen? Dat is niet dé grote metafysische vraag die hij stelt, maar wel de vraag naar de 'regelende derde'("tiers régulateur"). G1: Inderdaad, het is toch nog steeds een ziekenhuis waar we werken. Dat blijft toch de verwijzing, wellicht de verwachting ook, want het is die instelling met haar opdracht die onze relaties regelt.Waaraan we ons allen te houden hebben. BB3: Met andere woorden:We staan onder de opdracht, we zijn er om onze gezondheid te verzorgen. In die zin, om even terug te komen op het thema van daarnet in verband met "accueil": wat is er eigenlijk fout aan nultolerantie? Zeggen "je komt hier 296 niet om drugs te nemen" kan ook iets positiefs zijn. je kunt dit vertalen als: Hoe kun je over het onthaal denken opdat die singuliere persoon, in zijn anders/uniek-zijn, in zijn lijden/ "pathos" zou kunnen aankomen en dat er iets mogelijk zou zijn... G1: ...opdat er iets in beweging kan komen... BB3: ...zodat zijn "pathos" niet zou verstarren. En je zou kunnen zeggen: één van de regels van Institutionele Psychotherapie is dat de institutie/ instelling dat niet verhindert. Eén van de permanente aandachtspunten van de Institutionele Psychotherapie is de erkenning dat de institutie op een hellend vlak staat, die, wat ze zou moeten mogelijk maken, spijtig genoeg riskeert van tegen te werken. G1: Je bedoelt dat we moeten waakzaam blijven over onze opdracht, onze 'regelende derde'? BB3: Enfin, dit is een uitnodiging om het open te trekken, niet in de anekdotes en bij het gevoelsmatige van de praktijk van de 'ontvangst' te blijven. Zoniet is het risico groot dat er een soort romantisering dreigt van het onthaal, van de plek, van de psychose ook. De ethiek van "het grote Hart". Ik denk dat we altijd terug moeten komen naar: wat komen die daar doen, wat komen wij daar doen? De psychose is aanwezig, de psychopathie, de toxicomanie is daar aanwezig en wordt daar binnen gebracht. Maar dat is niet romantisch: dat zijn falende manieren van bestaan! BB3: Ik hoorde daarnet in die vragen die men zich stelt in het Papiermoleken, vragen zoals: doe je er goed aan om L. om vijf voor één te ontvangen en eten te geven, enz. Of te zeggen: "Betalen, op tijd komen." 'Doe je daar goed mee' roept de vraag op: wat maakt dat je daar goed mee doet of niet? P1: Maar in de eerste plaats dienen we ervoor te zorgen dat die vraag "Wat kom ik hier eigenlijk doen?" nog gesteld kan worden. Daar begint het. "Is het vanzelfsprekend of niet?" Je merkt nu eenmaal heel snel dat dingen die zich beginnen te installeren, in de evidentie vallen: het is nu, het is eens, en het is voor altijd. Men moet dat in de gaten houden en telkens opnieuw kunnen bevragen. In het voorbeeld van L. laat men het liever passeren, dat is gemakkelijker; je moet er dan niet over spreken. Ofwel giet men het in een algemene regel en dan hoef je er ook niet meer over te spreken. P3: Ook in de Club wordt bijvoorbeeld steeds opnieuw over het vervoer gepraat. En de reactie is telkens opnieuw: "Oh nee, niet opnieuw daarover!" Toch komt het terug, als probleem, altijd opnieuw. En je ziet hoe die oplossingen veranderen, dat er creatief gezocht wordt en dat er plots gezegd wordt: nu zal het zo zijn. Om het een tijd later terug in vraag te stellen en te herbeginnen. Dat is, me dunkt, een belangrijk gegeven dat door de Institutionele Psychotherapie wordt benadrukt: je oplossingen bewegen, veranderen voortdurend. Wat vandaag een evidentie is, is dat morgen niet.Wat vandaag ade297 quaat is, is dat morgen niet meer. Dat heeft ook te maken met je personeel, met wie er is, met wie er op een vergadering is, wie er spreekt.Welke "coup" er al dan niet gepleegd wordt. P4: Ik vind dat vanzelfsprekend als dat over algemene onderwerpen gaat als vervoer. Maar ik vind dat veel moeilijker als dat persoonlijk wordt, over die of die... P1: En is er 'overdracht'. Noem het niet overdracht maar sympathie/ antipathie. Bijvoorbeeld: "Ik ben ook coördinator dus ik moet eraan denken dat ik ook verantwoordelijk ben voor hem, ik moet hem als vriend houden, dus L. mag komen en de restjes gratis opeten." Zelfs dat soort belangen spelen daarin mee, in die 'overdracht': hoe sta ik tegenover die man en wat doet mij zeggen: "Het is goed voor hem", of: "Het is slecht voor hem." Dat brengt me trouwens bij nog zo'n essentieel iets: "groupe de controle", controlegroep. In plaats van dat alleen te beslissen (het zit goed met dat contact) is het niet nodig dat we met een aantal mensen ons verzamelen om ons af te vragen: waarom zeg ik dat, waarom vind ik dat goed of niet? Dan zit je terug met een soort institutie die je maakt. De teamvergadering, je moet lef hebben om erover te praten. G1: Ik herken dat gebrek aan moed, noem het weerstand, om heikele problemen aan te pakken ook bij ons op de personeelsvergadering. Misschien wordt één keer op tien echt een hangend en storend probleem uitgesproken en doorgesproken. Personeelsvergadering bij ons zou moeten gaan over wrevel die vaak oprijst in het werk met elkaar. Dat in het samenwerken rond bepaalde problemen, dingen lopen en niet lopen. En vaak wordt dat vrij persoonlijk; dat moet ook persoonlijk worden. Dan heb je een soort controlegroep. Personeelsgroep is au fond die controlegroep. P1: Maar ik ga mijn ziel niet blootleggen aan heel ons team! Er zijn mensen die me kiezen en die me niet kiezen. G1: Daarom gaat het over concrete problemen, en ga je niet op de bal spelen, op de mensen gaan spelen. LT1: Maar als iets obstructie maakt in het werk, moet dat kunnen besproken worden. P1: En wie beslist of dat obstructie maakt? G1: Iedereen kan dat beslissen op een personeelsvergadering. Die vergadering is onder ons (enkel teamleden), zonder stagiairs. BB2: Er is iemand die de vergadering leidt? G1:Wie het probleem aanbrengt, leidt dikwijls de vergadering. BB2:Wij hebben dat maandelijks, met een beurtrol. P1: Dat is niet evident. Maar dat zijn structuurelementen waarvan wij onlangs gezegd hebben: dit is een vergadering die we zo belangrijk achten, dat je daar niet binnen en buiten kunt lopen of op dat moment boodschappen kunt gaan doen.Vanaf nu gaat de voorzitter de agenda samenstellen en wordt dat wat strikter bekeken. Dat is net structuur! Dat helpt. 298 G1: En hoe zien jullie deze vergadering? Waarover gaat ze? P1: Over van alles: praktische dingen, personeelsproblemen, vakanties. Maar toch ook politieke dingen: hoe komt het dat de halfjaarlijkse vergadering van de Club niet tot stand komt? Iets anders is dat er op die vergadering altijd een korte lezing gegeven wordt van wat er op de Clubvergadering beslist is. Minstens dat punt is er altijd op de personeelsvergadering. LT1: Bij ons wordt dat de institutionele vergadering genoemd, ze is wekelijks en dit soort thema's kunnen aan bod komen. Bij ons kunnen de stagiairs aanwezig zijn. P1: Bij ons ook, iedereen. BB3: Natuurlijk, hen niet laten komen is een "acte de violence", zoals ouders die beslissingen nemen voor de kinderen zonder dat ze erbij zijn. De stagiairs weten meestal veel meer dan we denken. Die worden dikwijls als getuige erbij gehaald. Overweldigd soms door geweld of verbijsterd door splitsingen in het team... Hen niet op personeelsvergaderingen laten komen is voor mij van dezelfde orde als wat vele volwassenen doen met kinderen: de grote mensen spreken over de problemen en ze verliezen uit het oog dat de kinderen erbij zijn. En als ze beslissen, moeten de kinderen zich niet bemoeien. Maar, in die oortjes, dat tuit daar nogal! Die weten heel veel, maar waar moeten ze ermee naartoe? G1: Er zijn verschillende plaatsen denkbaar. Ik herinner me dat Felix (Guattari) in de tijd wekelijks en alleen met de stagairs een vergadering had waar dat soort overweldigd of verbijsterd zijn kon aan bod komen. Maar je hebt waarschijnlijk gelijk dat ze ook op personeelsvergaderingen hun plaats hebben. LT1: Er zijn soms vergaderingen waar je misschien beter geen stagiairs bijhaalt, omdat je denkt dat het te moeilijk is. Nu hebben we beslist: ze zijn er per definitie bij, en we houden er allemaal rekening mee dat er ook stagiairs rondlopen die gevoeliger zijn, meer open staan voor wat gebeurt. Die kunnen in een conflict terechtkomen, gemanipuleerd worden.We houden daar dus rekening mee. Ook op de vergadering, maar ook op andere momenten; bijna een soort van politieke act. Zoals je uiteraard ook een hele boel ontmoetingen en vergaderingen met patiënten erbij doet. Je gaat niet splitsen, want het betreft hen ook. BB3: Niet omdat ze meer gevoelig zijn, maar waarom ze uitsluiten? G1: Ik zou denken vanuit een zekere discretie: het is niet hun zaak. G2: Veel hangt af van hoe een personeelsvergadering gezien wordt. Jij hebt dat altijd gezien als een moment om aan wrevel tegenover de gang van zaken uiting te geven, dat mag zelfs persoonlijk worden. Terwijl ik dat minder confronterend zie. G1: Er is steeds het risico dat er mensen zijn die nooit spreken.
2. DE THERAPEUTISCHE CLUB
Oury zal altijd beklemtonen hoe belangrijk het wel is om een ontvreemdend 'milieu' te behouden. D.w.z. een
299 dicht en compact weefsel van sociale relaties dat niet (te veel) gehinderd wordt door kunstmatig gecreëerde ongelijkheden en ingrepen zoals beperking van bewegings- en beslissingsvrijheid, uniforme groepen. Het kwam ruim aan bod tijdens de discussie over de "accueil". De club is de instantie met eerste taak een zo breed mogelijke tablatuur aan kansen te geven om één of meerdere punten van hechting te vinden: in ateliers, activiteiten (wassen en strijken kan van belang zijn voor de oudere dames), maar uiteraard ook met andere personen (personeelsleden of medepatiënten), met dieren, enz. Maar de club is meer dan dat, want dat sociale weefsel van 'complementaire relaties' wordt therapeutisch omdat de club dit voortdurend organiseert in een systeem van ruimte en tijd. Zo wordt het zichtbaar als goed georganiseerd of slecht georganiseerd. In het eerste geval verloopt alles zeer efficiënt, bureaucratisch, met zijn specialiteiten en onvermijdelijke rivaliteiten. In het andere geval is de organisatie compleet chaotisch: een activiteit verandert wekelijks van dag of uur, men weet niet meer wie verantwoordelijk is voor wat... Maar de structuur is niet de organisatie. De structuur is datgene wat alles, het geheel, draagt. De club zelf is die structuur: die permanente en aandachtige waakzaamheid voor de systemen van uitwisselen die voor elke samenleving fundamenteel zijn: het uitwisselingssysteem van goederen, de seksuele uitwisselingen en de talige uitwisselingen. Het is op dit structurele niveau dat een besef van Wet zijn intrede doet. De club geeft ons dus een therapeutische "maitrise" van dat geheel. Tenslotte is de club, in tijden dat alle informatie objectief moet zijn, de vluchtheuvel voor de psychische realiteit, voor het fantasme. Op een punt gekomen dat alles in de psychiatrie laat vermoeden dat het ergste nog moet komen, kunnen we teruggrijpen naar dat instrument van collectieve zorg en zorg voor het Collectief. Zij die er daadwerkelijk mee werken, verzekeren ons dat het over één van de belangrijkste middelen gaat om patiënten te benaderen, ook voor hen die zware pathologie vertonen. Op het niveau van therapeutische effectiviteit vergemakkelijken therapeutische clubs de genezing door aan patiënten voor te stellen actief deel te nemen aan hun eigen zorg. Bovendien zal iedereen ermee instemmen dat een patiënt, zo gestoord als hij ook moge zijn, een verzorgende functie kan uitoefenen voor andere patiënten. Maar het concreet uitwerken van deze erkenning stuit op veel weerstand.We zijn het volledig eens met Danielle Roulot1: "Un club, un vrai, est la mise en place des conditions de possibilité pour que s'exprime le potentiel thérapeutique des patients. 1 Danielle Roulot. Comment Dominique, schizophrène, soigne Claude, schizophrène... In: Institutions, n° 25, sept. 1999, p. 22-25.
300 C'est Tosquelles qui disait: "C'est en soignant les autres qu'on se soigne.."". LT1: Een tijd terug nam een collega het heuglijke initiatief om een vakantie te organiseren. Hij nam de tijd om er informeel over te spreken, en op een clubvergadering. Vele mensen waren geïnteresseerd en ook andere collega's zagen het wel zitten om deel te nemen, en het project te dragen. Het project kreeg vorm, en die collega zocht via brochures enkele mogelijke plaatsen op. Uiteindelijk vond hij iets, maar hij hoorde dat hij snel moest zijn om te reserveren. Het was een tijdje stil rond die vakantie maar op een bepaald ogenblik werd er toch rondverteld dat de uiteindelijke plaats reeds gekozen was, alles reeds gereserveerd was en het voorschot reeds betaald.Toch was hierover niets meer gezegd tijdens één of andere clubvergadering. De clubwerking was gepasseerd: in een achteraf-constructie begrepen enkele mensen dat die collega op zijn eentje naar de secretaresse was gegaan en dat ze samen via de computer het geld hadden overgeschreven. De Clubschatbewaarders waren van niets op de hoogte. Het argument was dat alles snel moest gaan. Het werd een gedroomde aanleiding om het op de verschillende niveaus nog eens over het functioneren van de club te hebben. In La Traversière is er strikt genomen geen groter geheel en dus ook geen hiërarchische instantie boven de Club. Dit lijkt het gemakkelijker of minstens doorzichtiger te maken om geld te hanteren, maar toch blijkt het ook hier steeds om een gevecht te gaan. Het is de essentie van de Club dat geldzaken gedecentraliseerd worden, en niet bij één persoon terechtkomen: iedereen is erbij betrokken. De keerzijde is dat er meer dingen fout (kunnen) lopen en dat er meer onduidelijkheid en meer vragen zijn. Het voorbeeld toont aan dat de persoon die het initiatief neemt of de kas beheert vaak alleen beslissingen dreigt te nemen, los van de clubbijeenkomsten.Wat dan bij de anderen kan leiden tot verontwaardiging, zowel bij personeelsleden als bij patiënten. P1: In Papiermoleken worden beslissingen vaak voor ons eigen gemak overgenomen. Een concreet voorbeeld ook inzake de keuze van de vakantiewoning. Er kwam hierop reactie vanuit de patiëntengroep aangezien dit niet was besproken op groepsbijeenkomsten. De situatie werd rechtgetrokken door het inhoudelijke aspect van de vakantie gezamenlijk in te vullen. Als het over organiseren van vakanties gaat, is de inzet wel veel groter: Hieromtrent nemen patiënten wel een standpunt in. "Espace de dire" BB1: dat laatste is momenteel zeer actueel en problematisch in Bierbeek. De lethargie in de patiëntengroep is dermate dat beslissingen niet meer collectief genomen worden. Alles wordt gedragen door het personeel." Wij overdragen" de groep. G2: Dat probleem is op de Klip zeer herkenbaar: patiënten gaan altijd
301 akkoord met de voorstellen van personeelsleden. Je zit bijna te wachten tot patiënten eens in oppositie komen tegen voorstellen van de aanwezige personeelsleden op clubvergaderingen. Die betrokkenheid is er evenwel enkel als het onderwerp 'koffiepauzes' wordt aangesneden. Dan zijn patiënten betrokken en solidair. BB2: Maar misschien is de club in de eerste plaats het scheppen van een ruimte waar de psychotische mensen vooral kunnen komen en er even zijn en het opgevangen hebben. Het is in de eerste plaats een orgaan dat de ruimte schept en waar die getourmenteerde mensen op de ene of andere manier kunnen deelnemen. De bijeenkomsten bieden de mogelijkheid om er even te zijn, al is het maar om er te kunnen naartoe komen en iets te deponeren. Als je gaat verwachten dat ze democratisch en discussiërend deelnemen aan een besluitvorming en hierin hun stem naar voor brengen, dan stel je te hoge verwachtingen en dan ben je meer met democratie bezig dan met psychiatrie. De club is niet te reduceren tot een democratisch georganiseerde jeugdclub waar van iedereen hetzelfde kan verwacht worden. Men moet er wel voor zorgen dat elkeen kan participeren en de mogelijkheid krijgt iets te vragen of gehoord te worden. Het feit dat je een reünie maakt is belangrijk, misschien ga je 4 jaar later van iemand horen "Ja maar, toen is gezegd dat we gingen...". Dus de tijd is in onze verwachtingen iets anders. Het komt er eerder op aan dat ze de woorden hebben gehoord, de controverses. Maar we mogen binnen de psychiatrie niet verwachten dat we met een democratisch orgaan als de club eindelijk aan de verzuchtingen van die onmondig gemaakte mensen tegemoetkomen. Een aantal communistisch geëngageerde pioniers van het institutionele denken (zoals Le Guillant) dacht dat de vervreemding van de psychotische mens zou zijn opgelost als hij terug zijn stemrecht kreeg. Dit was ook het failliet van de Italiaanse anti-psychiatrie, zoals de ervaring van Basaglia in de jaren '70 ons heeft geleerd. Het is niet omdat je patiënten het recht op participatie en op spreken geeft, dat ze die positie per definitie opnemen. Oury maakt uitdrukkelijk onderscheid tussen de psychotische vervreemding en een sociale vervreemding: het is niet door ze terug in de reële condities van de samenleving te integreren, wat dat dan ook moge zijn, dat er aan die fundamentele vervreemding van de psychotische mens wordt geraakt. G1: Sommigen springen natuurlijk wel op die geboden mogelijkheid en willen de club dan tot een soort 'patiëntenvakbond' omvormen. In die zin is het bijna een diagnostisch criterium om een extreme psychotische vervreemding uit te sluiten. Bij ons is het dankzij dergelijke mensen dat de club is mogelijk geworden. Dit raakt inderdaad aan de kern van de verstrengeling tussen geestesziekte en asiel in die 'totale instituties'. Het is in 302 bepaalde periodes zo frustrerend om mee te maken dat het enige onderwerp van inzet is "meer koffiepauzes". Wat ons dan wakker schudt: "Is dat nu het enige wat hen bezig houdt?" Vandaar ook het belang te spreken van een therapeutische club: het is therapeutisch in de betekenis van een "espace de dire": hetgeen waaraan ze zich kunnen voeden... P1: Of simpelweg de mogelijkheid om een vraag te stellen. Ik herinner me dat we ooit naar Portugal zijn geweest en dat is gestart in mijn bureau, met een vraag van een patiënt. Hij vertelde dat Portugal de enige plek was, waar hij in zijn leven was geweest. Hij wilde er terugkeren. Ik heb die vraag op de clubvergadering ondersteund: Zou Portugal niet één van de mogelijkheden zijn om op reis te gaan dit jaar? Dat was natuurlijk geen neutrale vraag, maar als je spreekt van Clubwerking en autonomie van de Club dan denk ik dat die heel groot is: de directie had bezwaren omtrent de onkosten die dit voor de begeleidende personeelsleden meebracht. Ik citeer hier graag uit de notities die in die tijd van de clubvergaderingen werden genomen: "Voor de reis naar Portugal zijn er 7 kandidaten. Vanuit het directiecomité zijn er evenwel bezwaren. Met name onze nieuwe directeur maakt bezwaren. Omdat hij niet akkoord gaat met het feit dat de kliniek de kosten van het personeel betaalt.Wat kunnen we daaraan doen als Club? Argumenten volgen en ik laat ze voor wat ze zijn: vakanties worden altijd zo georganiseerd; kunnen we niet naar een sponsor gaan zoeken?; kent onze nieuwe directeur wel de Clubwerking? We dragen toch ook wel een beetje zelf de lasten van het huis, denk maar aan de bakkerij. Het kan toch een beetje therapeutisch zijn... Als strategie gaan we proberen het directiecomité aan te spreken." Dat was de eerste stap om dat verbod van de directie tegen die reis aan te pakken. Een week later: "De depressie is opgelost: Portugal gaat wel door maar is geen precedent voor de toekomst. Het zou goed zijn het directiecomité uit te nodigen om met hen te spreken want we voelen ons een beetje bedreigd in het bestaan van onze Club.We moeten hen overtuigen van het belang van onze Club." Voor alle duidelijkheid: dit is geen bijeenkomst van het personeel maar van de Club. De discussie gaat niet meer over de reis maar over de directeur en het bestaan van de Club. En het gaat verder: "We moeten misschien de historiek van de Club beschrijven en hem het huis laten zien, of het al dan niet draait.We moeten vertrekken vanuit het idee dat hij ervoor open staat." Uiteindelijk zijn we vertrokken naar Portugal en het mocht geen precedent zijn. Maar het punt is vooral: je ziet hoe men van een bepaald punt begint en uitkomt op bijvoorbeeld in dit geval het statuut van de directeur. Dat is niet vanzelfsprekend in een instelling. Bovendien illustreert dit citaat uit ons clubboek ook dat patiënten vaak zeggen "het is niet juist". P1: Ik wil graag nog een concreet probleem aanbrengen. Op een bepaald moment is bij ons iemand zeer psychotisch in ons huis en die man
303 doet de bar.We stellen vast dat hij naar de Aldi gaat, in de bar alle reguliere producten weghaalt en zijn Aldi-producten aan dumpingprijzen verkoopt in de bar. Op het niveau van de Club, bijeenkomst van het financieel comité: "Deze extra vergadering wordt georganiseerd naar aanleiding van onduidelijkheid vorige week in verband met de inkopen van G. (de patiënt die die "coup" heeft gepleegd). Spijtig dat hij er niet is.Vooral stellen we ons vragen omtrent het gerucht, en we vragen ons af of dat klopt, dat hij de baten voor zichzelf uitkeerde en dus de winsten in zijn zak stak. Dit zou gebeurd zijn omdat er geen inkopen gedaan worden. A. stelt voor elke donderdag zelf inkopen te doen. R. weet niet meer welke prijzen hij moet vragen." Kortom: anarchie in de kantine. Er worden een aantal voorstellen gedaan om er uit te geraken: "We rekenen af met G. maar dat kunnen we pas als we met hem gesproken hebben. Ander voorstel: we doen verder tot alles op is. Dan de discussie: waarom doen we eigenlijk kantine: alleen voor de 'commerce', of voor het gemak, of zit er nog iets meer achter onze kantine? Welk is de context van onze kantine? Waarom heeft G. dat gedaan, zijn motieven? We moeten hem er in elk geval over spreken." Dit om te illustreren dat er met die 'democratie' een soort controle, een therapeutisch mechanisme geïnstalleerd is op het niveau van de Club. Het is niet het personeel dat G. interpelleert over wat hij doet. Het zijn ook de gasten die gezegd hebben: wat daar gebeurt in de kantine dat kan toch niet. En bovendien toont dit dat de Club niet alleen maar bedreigend is, maar dat er toch ook van binnenuit mechanismen beginnen te spelen die de conflicten hanteren die binnen het huis leven en binnen een bepaalde instantie van de club, de kantine, worden opgelost. Het is ook op de Clubvergadering zelf even geweest, er is met G. gesproken, die affaire is geregeld. De Club is therapeutisch naar mijn aanvoelen omdat elkeen wordt geïnterpelleerd op het niveau van verantwoordelijkheden in het dagelijks leven, niet door een hiërarchisch geinstalleerde personeelsgroep, maar door hun vrienden en medepatiënten die zich afvragen: "Wat heb je daar gedaan, waarom?" Het heeft misschien ook met de historiciteit van onze Club te maken dat dat mogelijk is, maar het is niet heel de tijd vechten, in de zin van: "We mogen of we mogen niet van de directie". Het zijn twee voorbeelden die toch tonen dat er iets gebeurt op het heel basale niveau van de mensen waar we voor zorgen en die illustreren hoe we die zorg invullen. Je moet de Club niet altijd in grote verwezenlijkingen gaan zoeken, veeleer in de hantering van kleine conflicten. "Comité Hospitalier" G2: Veel problemen waarmee wij in de Klip dagelijks geconfronteerd worden starten vanuit de onduidelijkheid omtrent de bevoegdheden die de club heeft.We mogen dan wel elke keer opnieuw stellen dat alle niet-medische kwesties de club aan
304 belangen, er blijft een schemerzone. Over wat kan de club beslissen? Ik hoor toch wel dat dit probleem overal terugkomt waar er een club is. G1: Bovendien maak je als afdeling deel uit van een groter geheel.We kunnen niet autonoom beslissen wat nu het veld van de club is. Bijvoorbeeld: Als personeelsgroep van de afdeling kun je ervan overtuigd zijn dat beslissingen en verantwoordelijkheden voor een aantal ruimtes worden overgedragen aan de club, maar er is uiteraard een massieve regelgeving in de instelling die tot in elke afdeling doordringt.Wat als de club beslist dat ze de eigen ruimtes zelf gaan opkuisen? Daar bots je op het Comité Veiligheid en Hygiëne, op de huishoudelijke dienst die normen vooropstelt en die poetsvrouwen controleert.Wat als die worden geïnterpelleerd omdat op hun afdeling bepaalde ruimtes niet proper (genoeg) zijn? Ander voorbeeld: als de club beslist dat in hun ruimtes kan gerookt worden? Daar stuit je terug op een centrale regelgeving en algemeen rookverbod. Enzovoort. In heel wat vragen aan de Klip gericht voel je dat je op elk moment kunt teruggefloten worden en het recht ontzegd worden om op die manier het dagelijks leven te structureren. We zijn niet onafhankelijk, we hebben niet het statuut van een vzw en dit beperkt gevoelig de bewegingsen beslissingsvrijheid. Ook al krijgen we veel respect vanwege de directie, in tijden van institutionele malaise, zoals enkele maanden terug, duikt er toch een zenuwachtigheid op en dan is het pijnlijk duidelijk dat je afhankelijk bent in je bestaan van de ('arbitraire') goede wil van hogerhand, want in zulke periodes wordt de club gepasseerd en richt de directie zich rechtstreeks tot het afdelingshoofd. G3: Zo gebeurde het eind vorig jaar rond de budgetten, terwijl men zeer goed weet dat onze budgetten (ergo de afdeling) worden beheerd door de club. Op het moment dat we dit in een clubvergadering brachten hebben de patiënten er wel categorisch op gereageerd "Ja maar dat is ons geld". G1: Het was zuiverder geweest indien de vraag rechtstreeks aan de Club was gericht en inderdaad werd dit ook en vooral door nogal wat patiënten als zeer indringend, als een aanslag op de eigendom beleefd. Dus dachten we: eigenlijk zou het clubbestuur een eigen e-mailadres moeten hebben, zodat die vraag rechtstreeks aan de juiste eigenaar kan worden gericht. G3:Allemaal niet slecht bedoeld, maar je voelt constant de dreiging van beslissingen die genomen worden op andere hiërarchische niveaus van de instelling en die fundamenteel ingrijpen in ons dagelijkse leven en diametraal tegenover de clublogica staan. Ze gaan nooit met zoveel woorden of officieel de club afschaffen, maar ze gaan de club in de feiten niet erkennen. Als het echt op daden aankomt, passeren ze de Club. G1: Vandaar dat voor onze erkenning een instantie als het "Comité Hospitalier" van levensbelang is. Het is een regelmatig overleg tussen de club,
305 de psychiater, de directie en alle facilitaire diensten die rechtstreeks in ons leven betrokken zijn: de voedingsdienst, technische dienst, huishoudelijke dienst. Zeg maar tussen de kliniek met haar belangen en de club met de zijne. Dit lijkt mij echt wel een essentieel orgaan voor dat soort grote instellingen. Het heeft iets onwezenlijks, dergelijke maandelijkse vergadering: al die hiërarchische en dus belangrijke, figuren waar patiënten anders enkel over horen spreken, zitten daar met hen samen in ons parlement te discussiëren over belangrijke zaken van de instelling. Elk clublid is daar welkom. Dat wordt ook zeer ernstig genomen door de clubleden. Zo verwelkomde onlangs onze nieuwe voorzitster in perfect Nederlands en enigszins nerveus de genodigden met een voorbereide speech. Dat zijn mooie momenten. G4: Meestal komen de vragen van ons en zijn ze in de stijl van "mogen we..", maar de laatste bijeenkomst hebben we dit kunnen opentrekken door de directie uit te nodigen om zelf ook knelpunten aan te brengen: die dingen waarvan zij vinden dat wij ze niet goed opnemen. Het zijn niet altijd wij die moeten vragen. G2:Waarop ze repliceerden dat we dan regelmatiger moeten samen komen. En dat was heel goed want nu gaan we maandelijks samenkomen. Vroeger was dat een drietal keer per jaar. Dus dat is een goede stap van de directie.We maken het vaak mee dat de directie erop wijst dat we vanuit de club met projecten komen, die opstarten, maar niet afwerken. Het is inderdaad dikwijls zo dat activiteiten minder aantrekken en zodoende verwateren. Bijvoorbeeld onze moestuin, dat is soms een sleur en als je dat te lang laat liggen... Vooral de technische dienst ervaart dit niet standhouden van onzentwege als een probleem en teneinde die situaties voor eens en altijd op te lossen zeggen ze dan dat het niet toegestaan is omdat... we het toch nooit volhouden. Het zou al een hele stap zijn, als ze konden erkennen dat "het altijd opnieuw beginnen" juist het eigene is van het werk. Of nog: de club heeft eigen ruimtes. Gemakkelijk gezegd, maar betekent dat ook dat wij die zelf kunnen poetsen? En dat we onze eigen normen kunnen hanteren omtrent proper en vuil zijn? Men gaat ons niet laten doen als het op een bepaald moment te vuil wordt. Omwille van de ziekenhuisreglementering, het imago en dat soort externe criteria die strikt genomen niets met de zorg voor patiënten te maken hebben. G1: Maar het is van groot belang dat dergelijke argumenten rechtstreeks in het Comité kunnen verduidelijkt worden. G2: Als we bijvoorbeeld iets willen veranderen in onze tuin, zeggen ze: "O.K., teken een plannetje, we leggen dat voor aan een architect, we brengen dat op de directieraad en als zij ermee klaar zijn komt dat terug." Maar zo werkt dat niet, zo wordt elk initiatief in de kiem gesmoord. Op het moment dat het in een clubvergadering goedge-
306 keurd is moet er onmiddellijk kunnen mee begonnen worden. BB3: Op onze afdeling zijn er mensen die niet echt tegenwerken, maar zich niet kunnen neerleggen bij beslissingen die de Club neemt, en dan vragen wij ons af:wat betekent die Club? P1: In Papiermoleken is het in de cultuur ingeschreven en worden beslissingen van de Club gerespecteerd. BB3: In Frankrijk is er een moment sprake van geweest om de wettelijke basisstructuur, die clubs mogelijk maken, bij gouvernementeel besluit op te heffen. P1: De stijl kunnen ze niet meer kapot maken; misschien de structuren wel. Van vandaag op morgen zeggen: "de club wordt opgeheven", dat gaat niet: die stijl gaat niet zo vlug kapot. LT1: De discussie dreigt een politieke discussie te worden: Gaan we de steun krijgen, de officiële erkenning? En dat is belangrijk, maar dat is niet het enige. In de Franse psychiatrie zijn er plaatsen waar die structuren en erkenning bestaan, maar die hebben daarom nog geen Club. Het is bij jullie misschien precair omdat het van buitenaf bedreigd wordt, maar bij ons is die bedreiging even groot. Maar ze is minder identificeerbaar, omdat ze van binnenuit komt.Vanwaar komt ze en waarrond draait het? Wat is de inzet? Respect voor de Club? Elke dag opnieuw moeten wij ook de vraag stellen: hoe zit het vandaag met onze Club? De clubvergadering Eén van de dingen die in La Traversière niet goed liepen, was de opsplitsing tussen de club en de rest. We hebben lange tijd twee vergaderingen gehad. Er was de clubvergadering en op vrijdag was er dan een 'patiëntenvergadering', dat was iets anders. De patiëntenvergadering is ontstaan vanuit een psychologische benadering: als je met een groep zit, dan vraagt dat ook een groepsmoment, waar mensen kunnen spreken over hun gevoelens, belevingen van het dagelijkse groepsleven. De Clubvergadering daarentegen heeft te maken met activiteiten. Die opdeling hadden wij gemaakt en we hebben heel veel jaren gedacht dat dit differentiëren noodzakelijk was. Maar we ondervonden dat we steeds moesten terugkomen op dat onderscheid: "Nee, dat is niet hier aan bod, dat moet je op die vergadering bespreken", enzovoort. Op een bepaald moment kwam de discussie: kun je dat niet in elkaar laten lopen? Zo komt onvermijdelijk de vraag aan bod wat daar zo verschillend aan is en wat dat nu juist is, een clubwerking? Want als je het alleen technisch bekijkt dan gaat het in de club over activiteiten, geld, beslissingsrecht... Uiteindelijk hebben we er toch werk van gemaakt om in de clubvergadering alles te laten aan bod komen. Met andere woorden, nu kunnen op een patiëntenvergadering beslissingen genomen worden rond het financiële of kan op een clubvergadering gezegd worden dat de toiletten verstopt zitten. G1: In jouw inleiding zei je terloops: "Le club, c'est un coffre", de club is
307 een schatkist. Ik heb dat opgeschreven want ik vind dat een mooie uitdrukking. Maar gaat het bij de Club alleen om zelfbeheer van geldzaken? P1:Wat komt er de laatste tijd zo allemaal op de clubvergadering in Papiermoleken? Het feit dat iemand zijn secretariaat niet doet, dat er een uitstap is, dat het eten niet lekker is... Het banale van het dagelijks leven dus. En hier en daar een activiteit, een atelier: gaan we fietsen maken of niet? Gaan we op reis of niet? Wat gaan we doen deze namiddag? Maar ook opmerkingen zoals: "De koffie moet meer 'deca' zijn 's morgens..." De twee niveaus worden niet opgesplitst. De club is niet geassocieerd met ateliers; dat is bij ons nooit zo geweest. De club is ook het dagelijks leven van volle asbakken, smerige toiletten en verloren gelegde of verdwenen kranten... BB3: Maar tegelijk is het ook meer dan dat. Au fond zit het ergens anders. In het elkaar nodig hebben. Een club moet duidelijk maken dat wij hen nodig hebben, in plaats van zij ons. Als we te veel onze plan trekken en te veel organiseren, is er geen 'nodig hebben' meer. Neem de vakantiemaanden: Er is weinig personeel en toch zouden we iets willen organiseren, dan is die altijd terugkerende opmerking "we krijgen dat niet georganiseerd!", maar mits goede bespreking in de club loopt dat eigenlijk altijd van een leien dakje. Als iedereen bijdraagt, gaat dat en daardoor is er vaak terug leven in huis. Het wordt iets van hen en van ons allen. Op dit moment zitten we met zo weinig dynamiek, zowel op de dagopeningen als op de clubvergaderingen, bij de voorbereiding van een kooksessie... Altijd stilte, stilte, stilte... Hebben we mekaar nog wel nodig op dit moment, vraag ik me af? Bijvoorbeeld, toen I. van het balkon gesprongen is, voelde ik dat goed: ik heb die nodig. En het deed goed dat te voelen dat ik die nodig heb. En dan waren de andere mensen er ook, dan was die dynamiek er wel. G1: Heeft het inderdaad niet meer met die solidariteit te maken dan met dat concreet organiseren? Op een bepaald moment ben je uitgeorganiseerd en dan valt de dynamiek terug weg. P1: Maar doorheen clubvergaderingen worden problemen verzameld waarbij er altijd conflicten naar boven komen. Altijd. Conflicten tussen gasten, tussen gasten en personeelsleden, tussen personeelsleden en directie. Dat soort conflicten wil je doorheen de club iets minder vervreemd oplossen, samen sporen trekken: "We gaan het zo doen!" Dat is het verschil. En inderdaad, zoals we reeds opmerkten, negen van de tien keer komen initiatieven of voorstellen van personeelsleden, maar die ene keer op de tien gebeurt er iets waarbij je iets hebt van: wat ze daar doen...En het is daarvoor dat je toch gaat. G1: Het is 90 procent transpiratie en 10 procent inspiratie. Hoe gek het vaak ook kan zijn, maar dankzij die negen onbeduidende vergaderingen 308 kan er die ene keer iets 'vallen', iets beklijven waarvan bijna unaniem aangevoeld wordt: "dit moeten we pakken." Zoals onlangs, toen R., een psychotische jongeman die zichzelf en ons permanent in verlegenheid brengt met de meest onhaalbare studieprojecten, het voorstel lanceerde om een fietstocht door Zeeland te doen. Dit maakte de gelegenheid om een week lang met hem op stap te zijn en een ander soort uitwisselingen rond zijn toekomst te openen. P1: In een periode dat bij ons heel sterk de discussie woedde over het feit dat vele gasten niet naar de vergadering kwamen, dat het hen niet interesseerde, werd de kas van de Club gestolen. 30.000 frank! En bovendien net veertien dagen voor het vertrek op reis. Er zat geld in clubkas voor die reis naar de Ardennen. Het was de eerste keer dat het gehele huis gemobiliseerd was, ook die mensen die nergens van wisten. Uit de verslagen van toen: "Het is een ramp.Wat gaan we doen? Moeten we de politie roepen of niet? De gasten: het is evident dat we de flikken roepen. Personeel: verdomme, de flikken... Men steelt geen geld, zeker niet uit de kas van de Club. Men roept de politie, en zij gaan zeggen wat we moeten doen. Enkel de vaststellingen doen is geen oplossing. De daders vinden zal moeilijk zijn, maar we gaan toch helpen. Er is veel kans dat er onschuldigen in de gevangenis gaan. We moeten toch iets vinden om potentiële daders af te schrikken. Dat gaat onschuldigen niet bang maken. In elk geval gaat de politie een onderzoek doen; dat zal niet aangenaam zijn. Stelen mag hier geen gewoonte worden. We besluiten dus dat de politie gaat komen." Op de volgende personeelsvergadering zegt het personeel: "Nee, geen politie in het huis." Dat komt dus terug op de clubvergadering. "Geen sprake van! Het is ons geld.We willen dat de politie komt." Dat heeft drie weken geduurd. Dan heeft de directie gezegd: "Als je zo aandringt, dan vragen we de politie." Tegen de richting in van wat een directie en een personeelsgroep goed achtte en wetende dat er een pak paranoïde mensen tussen zitten die schrik hebben van de politie, heeft de groep beslist dat de politie moest komen. Het gaat tegen een stroom in en het is een autonome beslissing van psychotische mensen. Het geld is nooit teruggevonden. Maar weet je wat het staartje van dit verhaal is? Ze gingen dus op vakantie gaan naar de Ardennen en hadden behoefte aan 30.000 frank. Het is de eerste keer dat de Club zich gericht heeft tot de ouders en de vrienden van de gasten. Er is een brief geschreven... Op één week tijd hadden we 30.000 frank verzameld. Er is solidariteit... Sindsdien hebben we een solidariteitskas in de Club. Met de mensen van de ergotherapie, hebben we in een creatief atelier kerstkaartjes gemaakt om de mensen die geld gestort hadden te bedanken. Dat geld was iets zeer concreets, maar dat heeft effecten op onze club. G2:Wat doe je met de solidariteitskas?
309 P1: Bijvoorbeeld: we gingen op vakantie naar Rome. En één van onze gasten had geen geld maar wilde wel mee. Iemand lanceerde het voorstel om het solidariteitsfonds zijn reis te laten sponsoren. Er zat toen 10.000 frank in het solidariteitsfonds, maar hij had 17.000 fr. nodig. Toch gaven ze 17.000 frank. In eerste instantie werd dat vanzelfsprekend afgekeurd op de personeelsvergadering en er ontstond hevige discussie: Laten we dat besluit herroepen of niet? Het is uiteindelijk niet herroepen.Wel is er een extra solidariteitsactie geweest om de kas te spijzen. G2:Werd dat bedrag voorgeschoten of kreeg hij dat? P1: Hij kreeg dat! Dat is solidariteit. Ook al leek dat op dat moment verre van vanzelfsprekend voor ons. G1: Bij ons zou je snel de reactie krijgen van andere patiënten: "Voor die doe je dat, en voor mij?" P1: Ja, maar dan is het antwoord: "Alors, c'est pas toi!". "Jij bent iemand anders." Het is een andere situatie, een andere persoon, een andere context. Die reactie is trouwens ook nooit gekomen. Maar het personeel heeft daar onder elkaar ruzie over gemaakt. Ook met de gasten is er over gesproken, dat het strikt genomen, administratief/financieel, niet correct was. Maar ongelooflijk toch, dat soort conflictjes, concreet rond geld? Dat is toch democratie? G2: Betalen de deelnemers normaal gezien hun vakantie volledig zelf? P1: Deels is dat door de club gesubsidieerd, deels is er een eigen bijdrage. P3: De mensen die mee op vakantie gaan zorgen zelf dat ze aan geld geraken: door eens wafels te bakken, door auto's te wassen en dergelijke initiatieven. En dan is er een subsidiëring door de club in ruil waarvoor cadeautjes worden meegebracht, een verslagje wordt gemaakt, of een reisboek... P1: En die subsidie moet goedgekeurd worden. Zo kregen de deelnemers aan die reis naar Portugal 25.000 frank van de club. Dan is er een begrotingscontrole gebeurd en ze kregen nog 5.000 frank erbij. Dat is veel, maar het was ook een dure reis: 12.000 frank per persoon. LT1: Ik stel me voor dat de vraag kan rijzen: waarom doe je dat toch? Dat is toch verschrikkelijk ingewikkeld... P1: Omdat je daar toch heel wat "accrochages" creeërt: er ontstaan conflicten, overeenkomsten, coalities en solidariteit, vriendschappen, afsplitsingen; kortom: contactpunten. Je doet daar van alles bewegen. Je stelt je eigen logica in vraag. Daarom doe je dat. G3: Er ontstaat leven! P1: Ja voilà, het is leven. Verwijzend naar Tosquelles: het collectief is één groot lichaam, de club is de structuur en de clubvergadering is de nier: ze filtert alles. 't Is een dialyse, en er blijft altijd wel wat vuil achter. De voorbeelden stellen het idealer voor dan dat het in werkelijkheid is, maar je moet het daar gaan zoeken. Dat soort schijnbaar kleine faits-divers is mijn motivatie voor het werk ook.
310 G2: Omdat het allemaal dingen zijn die consistentie geven aan die gasten en hun leven.Waar men kan blijven over spreken,waar men van leeft. P1: Twee diefstallen, dat zijn historische merkpunten in het leven van de club. Het zijn misschien tegenslagen of drama's, maar tegelijk merkpunten. Er zijn er zo nog een aantal. Zo ontstaan structuren. 3. PERSOONLIJK GELD G1: Ik zou het nog willen hebben over het persoonlijke geld van patiënten. Vele mensen hebben financieel brokken gemaakt voor ze bij ons toekomen, en zijn onder bewindvoering geplaatst. Het weinige geld waar ze zelf over beschikken, wordt beheerd door het ziekenhuis. Bij ons staat onze sociaal assistente in voor de financiële bemiddeling tussen het ziekenhuis en de patiënten.Voor de patiënten wordt zij vaak de schietschijf, want in hun ogen staat zij in de positie van diegene die het geld 'ophoudt' en 'loslaat'. De vragen kunnen dan ook zeer dwingend zijn: "Geef mij zoveel", "Het is toch mijn geld", ...Ten gevolge van dit opeisen van geld, dreigt dikwijls een belangrijk therapeutisch werk te worden opgeblazen. Zo maakten we het onlangs mee dat een patiënt, L., telefonisch aan zijn bewindvoerder had gevraagd om bovenop zijn wekelijks zakgeld 150 euro extra te krijgen, teneinde de volgende maand in de solden kleren te kunnen kopen. Niets op aan te merken, natuurlijk. Op het moment echter dat zijn bewindvoerder akkoord gaat met die som, begint het probleem. L. wenst niet te wachten tot de volgende maand, hij wil zijn geld vroeger, en wel onmiddellijk nadat zijn bewindvoerder de toestemming heeft gegeven.We herinneren L. aan zijn oorspronkelijke vraag: het geld is voor de solden, en die zijn pas de volgende maand, niet nu. Enkele dagen kunnen we het been stijf houden, maar de spanning stijgt. Tot L. fulmineert en dreigt om werkelijk alles op te blazen: "Het is mijn geld, de bewindvoerder heeft het mij toegestaan en jullie moeten mij dat geven wanneer ik dat wil!" Met L. is een hele weg afgelegd. Hij draagt bijna op zijn eentje de (tweedehands) winkel van de Club, waar hij alles verzamelt en verkoopt wat wordt binnengebracht. Voordien verzamelde hij alles op zijn studio of op zijn kamer, wat tot on(ver)draaglijke toestanden leidde. In het winkeltje van de Klip heeft de verzamelkoorts van L. een aangrijpingspunt gevonden. Zijn symptoom is daarmee voor een stuk gekaderd binnen een dialectiek van uitwisseling. Er is iets van overdracht in het spel. Hij wordt gewaardeerd voor zijn werk in het winkeltje, er is een vooruitzicht. Maar dit alles dreigt hij op te blazen voor die 150 euro. Als wij ze niet geven is hij weg; dat is nog gebeurd. Dus we geven toe. Diezelfde dag nog krijgt hij 150 euro. Maar het hebben van dat geld, die vrijheid is zo ondraaglijk voor hem, dat hij niet in staat is het bij te houden. De dag nadien zit hij ostentatief misnoegd in het salon, wellicht teleurgesteld omdat hij die 150 euro ineens heeft uitgegeven. Er vliegt een glas naar het hoofd van 311 een andere patiënt. L.wordt er op aangesproken en verdwijnt. Pas tegen de avond van de volgende dag verschijnt hij terug, maar nog steeds misnoegd. BB3: Misschien vraagt hij om het hem te weigeren! LT2: Bij ons in La Traversière houden wij het financiële strikt gescheiden van het institutionele: we zijn geen bank. Patiënten hebben vaak een bewindvoerder, maar ze hebben steeds een eigen rekening. De enige tussenkomst van onzentwege is dat we het samen helpen beheren, indien het gewenst is. Maar in principe is het niet onze taak om uit te maken hoe de patiënt zijn geld besteedt. Het is aan de patiënt om rekenschap af te leggen aan zijn bewindvoerder. G2: Maar brengt dat geen andere problemen met zich mee? Als een patiënt bijvoorbeeld op 10 dagen tijd al zijn maandgeld erdoor draait, dan zit hij toch 20 dagen zonder? LT2: Dat gebeurt, maar de ervaring leert dat iets dergelijks elke inwoner maar een paar keer overkomt. In het vervolg zijn ze voorzichtiger, stellen ze een plan op, enzovoort. Patiënten kunnen bovendien ook gebruik maken van onze 'caisse de dépôt': ze geven bij ons hun geld in bewaring maar kunnen het naar eigen believen terug opvragen. Zo is er bijvoorbeeld P., die zijn geld op de bank afhaalt, maar er nooit mee op de afdeling geraakt: onderweg is alles al op. Tot hij op een bepaald moment vraagt om 10 euro opzij te zetten, zonder dat onmiddellijk terug te eisen. Hij had begrepen dat andere mensen in het huis dat ook deden. Door middel van het collectief van de bewoners wordt hij dus uit die onbemiddelde positie tegenover het geld getrokken. Het maakt dat hij het kan verdragen dat hij zijn geld niet op zak heeft, dat het elders wordt bewaard. BB3:Wat ik in uw voorbeeld hoor doorklinken, is de logica van het transitionele: het kindje dat iets komt deponeren bij iemand, het terug komt halen, het terug komt deponeren, enzovoort. Dat als een ouverture om later tot een authentieke uitwisseling te komen. P1: Inderdaad. Het anale, het "ophouden en loslaten", zoals een kind op een potje, moet plaats ruimen voor een "geven en krijgen". BB3: Eigenlijk werken patiëntengelden op een neurotische, legalistische wijze, die totaal niet is aangepast aan de psyche van de psychoticus. G1: Zeer zeker. Vele heikele kwesties rond patiëntengelden draaien rond bindende afspraken: "Je hebt gisteren met mij afgesproken dat je het geld in bewaring zou geven, en nu wil je het terug!" Dat is een typisch neurotische dynamiek. Voor psychotici hebben afspraken een heel ander statuut. BB3: Neem bijvoorbeeld de vastenacties: patiënten van een bepaalde afdeling worden per tien ingeschreven en naar een mosselsouper begeleid. Achteraf worden de namen van de deelnemers aan de dienst patiëntengelden doorgegeven, die dat factureert op de respectieve rekeningen van de mensen. Het wordt rechtstreeks van de patiëntengelden betaald, buiten elke interactie met de patiënten om.
312 LT2: Als men het geld aanraakt... Dat is zeer delicaat. LT1: En men weet niet goed wàt men er juist mee aanraakt... BB3: Het geld is een probleem van jouissance, van genot. Genot in de zin van ongelimiteerd uw zin doen met de ander, met iets van de ander, met iets van elkaar. En Institutionele Psychotherapie probeert dat genot te couperen. We kunnen in dit verband spreken over geld, maar eigenlijk over alles wat voorwerp van genot kan uitmaken. En dat is een interessant vraagstuk: wat is er van het genot in de instelling? Hoe wordt het geregeld? Wat zijn de objecten en de strategieën? En welke limieten zijn er aan het genieten van de ander als object? Institutionele Psychotherapie is een manier om een dergelijk genot uit die onmiddellijkheid trachten te trekken en te bekritiseren. Het is een wijze om zich af te vragen: waarmee zijn we hier bezig? We gaan bijvoorbeeld niet zeggen wat deze of gene patiënt met zijn geld moet doen. Als wij gaan zeggen wat hij met zijn geld moet doen, hebben we een verwarring van de persoonlijke voornaamwoorden. Dan komen we terecht in de gedragstherapie die streeft naar een bepaald "gewenst gedrag" - een instrumentalisering van het genot - en daarbij helemaal voorbijgaat aan het subject. De therapeutische winst wordt becijferd, een grafiek erbij om het geheel transparant en duidelijk te maken. Maar er is geen particulariteit meer. Het particuliere van elke patiënt is iets waarmee men altijd rekening moet houden. Afspraken rond geld kunnen worden gemaakt, maar mogen niet absoluut dwingend zijn. Een regel of een afspraak mag geen algemeen bindende wet worden. En om terug te komen op het voorval met L.: 150 euro is niet te duur om iets geleerd te hebben... G5: Het is heel wat complexer dan dat, omdat er veel frustratie aan vooraf ging. En dat geld was meer een middel om die frustratie te verzachten. Op het moment dat hij kwam, was hij al heel geïrriteerd en eisend, en hadden we eigenlijk al niets van onderhandelingsruimte meer. Het ging uiteindelijk niet meer om dat geld, maar om de opgehoopte frustratie van zijn gehele leven. BB3: Ja, natuurlijk. Hij heeft die frustratie op jou geprojecteerd. Op dat ogenblik kun je je misschien afvragen: is het wel goed dat ik die frustratie in mij laat uitstoten? Want op dat moment ben je de gegijzelde van die patiënt. Wat we hier tegenkomen is een geval van acting out, iets dat op scène wordt gezet. Iets dat misschien de mogelijkheid van een interpretatie zal toelaten. En in zo'n geval moeten we een ruimte scheppen waarbinnen die scène kan plaatsgrijpen. Dat is de enige soort zinvolle arbeid die ik daar mogelijk zie: werken met patiëntengelden, maar in de zin van een soort scène opbouwen. Zoiets is echter maar mogelijk binnen de ruimte van een collectief. Je mag het niet op jou nemen. G5: Maar vaak zet ook de bewindvoerder je in die geïsoleerde positie! Er zijn er bijvoorbeeld die weigeren met de patiënt zelf te spreken of te onder313 handelen. Als een patiënt dan geld nodig heeft om bijvoorbeeld kleren te kopen, zegt de bewindvoerder: je sociaal assistent moet maar bellen. En dan komen de patiënten bij mij terecht en schakelen ze mij te pas en te onpas in om naar hun bewindvoerder te bellen. Je kunt op dat moment niet zeggen: bel zelf, want de bewindvoerder wil niet met de patiënt spreken. Dat is heel vervelend. BB3: Ik denk dat de bewindvoerder daar zijn bevoegdheden te buiten gaat. De patiënt kan ook vragen een andere bewindvoerder te krijgen. G5: Ik heb dat eenmaal mee gestimuleerd, maar meestal is dat vriendjespolitiek. De vrederechter duidt de bewindvoerders aan, en dat zijn altijd dezelfden. BB1: Vroeger was het nog erger: toen was er één bewindvoerder voor alle patiënten. LT2: Het is goed om minstens eenmaal per jaar de bewindvoerder te ontmoeten samen met de patiënt. Er zijn er die naar La Traversière komen om hem te ontmoeten. Maar het is niet de meerderheid. G5: Onlangs had een patiënte een financieel overzicht gekregen waarin ook de kosten van de bewindvoerder stonden.We berekenden dat het om meer dan 3% van het beheerde bedrag moest gaan, maar volledige duidelijkheid kregen we daar niet rond. Samen hebben we dan een brief geschreven naar de vrederechter om dat te bevragen. We hebben een heel verslag gekregen met de bedragen die bewindvoeders mogen aanrekenen per fax, brief, telefoon, enzovoort, bovenop die 3%. Met als gevolg dat de bewindvoerder niet gelukkig was dat we die informatie hadden opgevraagd, wat dan weer een stempel op die relatie drukte. De patiënte was intussen aan het rekenen geslagen hoeveel jaar ze nog moest sparen om ook de bewindvoerder af te betalen... BB3: Het komt van pas dat je de wet kent, dat je de bewindvoerder kunt aanspreken op zijn wettelijkheid, maar hem daarin ook in zekere zin eerbiedigt. Het kan boeiend zijn om met de patiënt dit terrein te verkennen, niet alleen de financiële transactie, maar ook de confrontatie met die mens, met het stuk realiteit dat achter die verrichting zit. Eén functie kan oneindig veel perspectieven hebben, veel meer dan in de formele taakbeschrijving ligt besloten. De functie van de sociaal assistente, op de keper genomen zou dat haast een loketfunctie zijn. Maar daar kun je het niet bij laten. Je kunt dat transformeren tot iets therapeutisch, maar dan moet het gedragen worden door het collectief. LT2: Het is inderdaad belangrijk dat je gesteund wordt door een team. Zoniet beland je in een duele relatie. Einde.
314 OMTRENT DE THERAPEUTISCHE CLUB VAN HET PAPIERMOLEKEN
Een historiserend traject Geert Adriaens, Psycholoog, Nakuurhome Papiermoleken, Leuven
Verhalen over de geschiedenis van de club van het Papiermoleken is vertellen over de geschiedenis van haar inbedding, over de grond waarin zij ontkiemd is.Laten we dit de geschiedenis van haar basis noemen. Een basis die zich doorheen de velden van de tijd uitstrekt en ons terugvoert naar de vijftiende eeuw, alwaar "in het Broek, tussen Park en Heverlee bij Leuven, een papiermolen stond die tamelijk wel ingericht was. Om zijn molen staande te houden nam het stadsbestuur op 7 november 1494 volgend besluit:'Ten eynde dat dezen Papiermolen ten Broeke, bij Perke, soude moogen onderhouden wordden, soe is overdragen in den rade van der stad...'" (Vaderlandsche geschiedenis deel 3, Gent, 1953, Uitgegeven door C.P. Serrure) Volgt een decreet van boete en belastingsheffing op de verkoop van stoffen - een basisgrondstof voor het vervaardigen van papier - aan lieden " buyten dezer stad woenende...". Wat er ook van zij, Serrure voegt er nog aan toe "dat dezer molen in de achttiende eeuw verdwenen is,zonder eenige aanduiding..." Het leen van de watermolen bevatte naast de molen een woonhuis, een bakoven en twee stallen. Huis en domein verwisselden doorheen de eeuwen verschillende keren van eigenaar. Op een verkoopsakte uit 1922 vinden we: "huis met pachthof en gemak te koop" Het Papiermoleken zou rond die tijd een kousenfabriek geweest zijn en later nog, na de tweede wereldoorlog kreeg het een gemeenschapsfunctie en werd het een studiehuis voor novicen van de paters Redemptoristen. De congregatie van de Allerheiligste Verlosser. De geschiedenis van het domein, de grond van ons Papiermoleken met zijn veranderende functies van handenarbeidsatelier over woonhuis en pachthof tot gemeenschapshuis, van keuterboerderij over kousenfabriek tot studiehuis zal zich vanaf de late zestigerjaren hernemen in wat ik de fundamentele geschiedenis van de club zou willen noemen: de uitbouw en de groei van haar fundamenten: de psychiatrische geschiedenis. Laten we hierover eerst Tuur Danckaerts, eertijds lid van het directiecomité aan het woord: "In het verre begin en overigens statutair zo bepaald was het 'enkel bestemd voor patiënten van Bierbeek, die bij wijze van overgang een huis nodig hadden om te kunnen verblijven.' Later, omstreeks 1979 was het 'niet alleen voor mensen uit Sint-Camillus maar ondermeer om preventief te voorkomen dat ze in Sint-Camillus kwamen'. En in een latere fase, (...) is het geëvolueerd naar een therapeutische gemeenschap..." Het Ger(z)ucht nr 6, april 1997. 315 In dat verre begin werd het Papiermoleken, dat een 'nakuurhome' was, geleefd als een kleine familie. Het leven organiseerde zich rond een inwonend echtpaar, verpleegkundigen. Er waren ook Sarah en Lies, de pony's. Er was mis op zondag in de kapel. Later in de schuur. Met een uitbreiding en een formalisering van de gemeenschap en haar sociaal- juridisch-economische structuur kondigt zich ook een professionalisering aan en infiltreren verschillende therapeutische statuten. De psi-factor is eind jaren zeventig prominent aanwezig. Zo ook het concept 'therapeutische gemeenschap' met de daarmee verweven vraag hoe zo'n gemeenschap te organiseren. Het antwoord werd gedeeltelijk gevonden in het 'klassieke',want van staatswege gesubsidieerde, revalidatieaanbod van de psychiatrische kliniek: ergotherapie, bewegingstherapie, psychotherapie. Dit aanbod schreef zich voor de patiënten in in sterk geïndividualiseerde programma's. In die dagen was er in ons huis ook al sprake van een kantine en iets met foto's, en er was de tuin.Tekorten en problemen in en om het dagelijks leven werden hoofdzakelijk besproken op personeelsniveau "het ontbreken van een dierenpark:'t is hetzelfde probleem van verantwoordelijkheden: 't is meer verantwoordelijkheid voor het personeel... we stellen uit tot het voorjaar." Personeelsvergadering, november '83. En er was ook al de groepsvergadering die overigens "niet goed loopt. P. pleit voor practical jokes... de mensen missen tijd om iets te zeggen, ze kunnen niet genoeg moed opbrengen om iets te zeggen." februari '84. In dat vage jaar 1984 vragen wij, het personeel, ons herhaaldelijk af of we de groepsvergadering moeten verplichten. Of dat we dat met de gasten moeten bespreken. Of ook, wie de groepsvergadering zal leiden. P. of J., of beiden samen? Of moeten we de groepsvergadering misschien opschorten? "voorstel tot opschorting wegens gebrek aan interesse: wordt afgewezen, we doen verder" oktober '85. Ondertussen bereiken ons de eerste vragen om in huis te mogen telefoneren en telefoon te ontvangen "Telefoon in huis voor de gasten: voorstel: telefoon open tussen bepaalde uren in voor- en namiddag.Doorrekenen." februari '84. Telefoon en groepsvergadering, ze zijn lange tijd nauw met elkaar verbonden geweest: "op de groepsvergadering vraagt men of ook 's avonds kan getelefoneerd worden: neen dus. Alles blijft bij het oude.We zien wel wanneer uitzonderingen gemaakt worden... een tweede telefoonlijn zou nuttig zijn. L. bespreekt op het directiecomité ." januari '87. Ondertussen zijn we 1985, het jaar van het 'Luc-Suzanne-Karen-project' dat een aflaat moet geven aan volgende lamentatie: "wat gedaan met de ellendige voormiddagen? Het eindeloos ontbijten... een soort startvergadering, cf. de groepsvergadering? Te weinig belangstelling... we moeten smeken om iemand in de tuin te krijgen. Het personeel crost rond, de gasten liggen in bed... we hebben geen middelen om mensen tot activiteit te brengen..." juli '85. In oktober al loopt het 'LuSuKa-project' uit op een nieuw activiteitenrooster van
316 en voor het personeel, met naast het traditionele aanbod van zwemmen, tuin, sport, ergo en groepsactiviteit ook een aantal nieuwe initiatieven: lopen onder andere, maar ook foto misschien, crea wellicht, een maandelijks marktbezoek zeker, en een heel project door het LuSuKa-team gedragen, dat ADL genoemd werd, Algemeen Dagelijks Leven, en dat voorzag in een aantal elementaire huishoudelijke en huiselijke bezigheden: van hygiënetips tot kooksessies. In diezelfde periode, in de winter van 1985 lezen we in een verslag van de personeelsvergadering volgend raadselachtig zinnetje: "op de teamvergadering mogen er alleen perfect afgewerkte eieren gelegd worden" december '85. En ja, nog in de herfst van 1986 steekt de sluimerende problematiek van het dierenpark, van de kip en het ei, opnieuw, maar nu voorgoed, de kop op. "Het kippenhok stoot op financiële problemen en kan er daardoor niet komen. Er is in de eerste plaats nood aan iemand die permanent de zorg op zich neemt. In de tweede plaats kan dan overwogen worden of er een reële behoefte aan kippen is, en dán kunnen de middelen voor een kot gezocht worden. S. stelt voor dergelijke vragen concreet in te vullen en daarvoor de goedkeuring te vragen aan het directiecomité" november '86. Wat er ook van zij, eind 1986, dat jaar van de kippen, gaan we met z'n allen twee keer per maand naar de markt, geraken de foto's niet ontwikkeld, hangen de spikes aan de haak, loopt ook de groepsvergadering niet, maar, en dat is heuglijk nieuws, er is opnieuw klei weliswaar met een ovenprobleem en ADL werkt stilletjes verder... "Het gebeurde tot nu toe niet in georganiseerde sessies, wel individueel met een begeleider, en informeel." november '86. Het is over de jaarwende van '86-'87 heen, dat ik de oorsprong van de club wil situeren. Een oorsprong die in de persoon van Marc Ledoux, samen met het hele team, een zin van praktischethisch- denken-werken suggereerde die een antwoord kon zijn op de organisatie van ons leven doorheen de dag: ons, patiënten en begeleiders. "Marc Ledoux over 'La Borde', boeiend discours, helaas zonder verslag." december '86. Van december '86 tot aan de zomer van '91 zal Ledoux, trekkend en sporen zoekend in het bewegen van de Institutionele Psychotherapie, geregeld in het Papiermoleken te gast zijn. Toeval of niet, vanaf januari 1987 wordt over het steeds weer dreigend toeslibben van het leven in huis anders gesproken. Er wordt gezocht welke verantwoordelijkheden kunnen gedeeld worden. De fundering wordt in een nieuw licht bekeken en de gasten stappen zelf naar de pater-econoom om TV-distributie te bepleiten. Over de groepsvergadering lezen we: "Er is onvoldoende mogelijkheid tot inbreng van de gasten in het reilen en zeilen van het Papiermoleken...Het is teveel eenrichtingsverkeer... Bepaalde dingen worden op de groepsvergadering en de personeelsvergadering apart besproken. Dingen die we eigelijk niet hoeven op te splitsen...Tot daar de bedoeling van de groepsvergadering:dit is al iets anders dan die van vroeger." januari '87 In het jaar 1987, het jaar van de centen, vinden we het ontstaan en de eerste
317 voorlopers van ons huidige secretariaat en maken we onze eerste rekensommen, tot dan het uitsluitend werk van de pater-econoom zelf. Eén en ander hield verband met de productie van appelsap en choco in ''t sapkot', een verre uitloper van ADL, en de verkoop ervan in natuurvoedingswinkels in Leuven... "Investering:minimaal:5000 frank. Omzet verkoop:ongeveer 14000 frank. Nettowinst:6500 frank:aankoop radio." ... en mondde uit op een "opdracht aan S.: project zelfvoorziening (brood bakken) ...globale kost (schatting) 50000 frank besparing: op brood 30000fr./jaar (eigen gebruik)/diepvriesvoorraad" maart '87. Het was die lente dat we ook dachten bronwater, uit de bronnen van het Broek van het Papiermoleken te exploiteren, dat de nood aan een extra telefoon en hoe en wat en wie zal dat betalen ons aan het lijntje hield, dat de discussie over wie betaalt het personeel met vakantie hoog oplaaide. In de herfst van hetzelfde jaar wordt gedacht aan een systeem van 'portefeuilles' voor o.a. de keuken, de klussen, de ergo... "volgend jaar kan dit portefeuillesysteem uitgebreid worden (hof-portefeuille e.d.)" oktober '87. In het vroege voorjaar van 1988, het atelierjaar, leggen de kippen uiteindelijk hun eerste ei: "naast de bakkerij (helft opslagruimte, helft kippenruimte) • lopen vrij rond in den hof • kippenploeg bestaande uit twee personen • de kippen krijgen een haan • de eieren worden verkocht aan de vzw • eindverantwoordelijke: K. en E.: toezicht en boekhouding" februari '88. Het fotoatelier wordt ontmanteld en het probleem van het vervoer bij de groepsactiviteit staat aan de wieg van het fietsenatelier. "Het bezit van een fiets kan worden aanbevolen. Een fietsenatelier waar fietsen van het Papiermoleken kunnen gehuurd worden. (A. en I.maken een plan)" april '88. "Ook het PSC (psycho-sociaal centrum) heeft een fietsenatelier. Het voorstel wordt (op het directiecomité) au sérieux genomen. Er kan een plan en een begroting voorgelegd worden aan het directiecomité." mei '88. Ondertussen breidt het kippenpark aan een stevig tempo uit met kwaaie ganzen en wilde eenden en in september wordt er gedacht aan paarden en schapen zodat de vrolijke dierentuin uiteindelijk leidt tot de oprichting van een dierenploeg die voor het eerst vergadert in november 1988. "Het dierenpark wordt best omheind ter bescherming van zowel de dieren als de mensen. Concrete uitwerking: dierenploeg op 8/11." oktober '88. Ook nog in november verdwijnen de legendarische en fel gesmaakte 'paterstrappisten' uit huis en ziet de hernieuwde kantine het leven: " voorstel: • alcoholvrij • uit handen geven aan de gasten:atelier • uitbreiden niet alcoholische dranken • verantwoordelijke voor de kantine doet zelf de boekhouding • ijskast..." november '88. 1988 is voor het Papiermoleken, vzw, het 'nakuurhome', het jaar van de principiële overname door de Broeders van
318 Liefde, overname die per 1 januari 1989 een voldongen feit is. "A.s. dinsdag - 8 dagen - komen de Broeders van Liefde naar hier... Zij willen per se vanaf 1/1/89 van start gaan hier. (met terugwerkende kracht)" januari '89. "Overname door de Broeders van Liefde: is feit vanaf 1/1/89.Wat wordt behouden: • de naam • de dagelijkse affaires (= 'de autonomie')" februari '89. In die dagelijkse gang van zaken stelt de vraag zich meer en meer om de verschillende ateliers te verzamelen en zo ook de hiermee verbonden 'affaires' en geldstromen in huis zicht- en deelbaar te maken. "de ateliers draaien allemaal los van elkaar,wat gebeurt er met de winst?" november '88. "Er staan 17 kassen in de apotheek omdat er geen overkoepelend coöperatief is." 3 mei '89. "Het zijn allemaal aparte kassen en ploegjes die onderling niet circuleren, geen verband hebben.We zitten met eilandjes... Ander probleem: • kantine beslist of biljart kan gemaakt worden • bakkerij beslist of er geld kan uitbesteed worden aan een reis Er is geen onderlinge dynamiek...Verzameling van ateliers voorstellen aan de directie..." 10 mei '89. "Fietsen.V. meldt: 1 fiets is af. Wat doen we ermee? Verhuur-verkoop? We missen een clubinstantie..." juni '87. Dus stappen we in juli 1989 naar de directie om over 'de club' te spreken. We gaan toelating vragen en uitleg geven en... "het directiecomité vindt dat dat kan..." maar kiest eieren voor haar geld en geeft aan de personeelsvergadering de opdracht: "- een 'club'uitwerken -ideeën op papier zetten" augustus '89. En ook een stage in La Borde kan, "maar niet allemaal tegelijk..." september '89. En terwijl de schrijvers broeden op hun legsels wordt in oktober 1989 de oprichting van het secretariaat een feit: "vrijdag a.s. secretariaat met J.,W., L. (R., B., R., ...); voorzitter (= een gast) zou moeten kunnen wisselen. Secretariaat zou iets moeten zijn dat permanent er is (zodanig dat ateliers er terecht kunnen) en dat bv. 1 maal/week werkt aan het effectief verzamelen, ordenen, inschrijven van centen" oktober '89. Rond Sinterklaas '89 trekt een eerste personeelsgroep (J., N., G.) naar La Borde. Rond Pasen '90 een tweede ploeg (V., J., K., S.). Op het thuisfront legt het nog piepjonge secretariaat windeieren: Niet enkel de personeelsgroep ervaart een gebrek aan middelen, maar ook "de groepsvergadering spuit haar ongenoegen over de onmogelijkheid aan geld te geraken: crisis dus..." april '90. en... "elk atelier zou eigen budget moeten opmaken, zodat er een globale planning kan gemaakt worden" april '90. en... "Werkingstoelagen van de club. Bedoeling is dat met de werkingstoelagen de club beslissingen neemt of er ruimte is om bepaalde activiteiten te ondernemen of niet en of ze geld daarvoor beschikbaar stelt of niet. Dit in plaats van een geïsoleerde vraag-naar-centen van ateliers rechtstreeks aan de directie van het Papiermoleken...Vanuit globale schattingen per atelier kan voor het geheel van de 319 club een raming worden opgemaakt van nodige subsidie." mei '90. en... "Het is boekhoudkundig niet mogelijk dat het Papiermoleken de club maandelijks subsidieert zonder dat er kastickets terugkomen." september '90. Tenslotte volgt op 10 oktober 1990, binnen de structuur van het Papiermoleken de feitelijke erkenning van de 'therapeutische club'. Erkenning die gesymboliseerd wordt in een maandelijkse toekenning van werkingsgelden door de kliniek aan de club. "Het Papiermoleken zal dus elke maand 5000 frank subsidie geven aan de club. Boekhoudkundig is dit probleem opgelost. Maandelijks kan iemand het geld afhalen." oktober '90. 1990 en 1992 zijn de jaren van de eerste nieuwbouwplannen en van de grote stakingen in de welzijnssector. In het voorjaar '91 mag de club van de kliniek een "eigen telefoonlijn aanvragen bij de RTT". In de zomer komt voor het laatst een VIA-kamp in ons huis langs. En terwijl in mei '92 het kleiatelier door de kliniek met een oven bedacht wordt, zwelt de eendenpopulatie onrustbarend aan. Er is sprake van dat de eenden zullen geschoten worden. De lente en de zomer van 1993 staan, tegen de steeds sluimerende dreiging van segregatie en isolatie van ateliers in, in het teken van een feestelijk opgezet en collectief verzamelmoment van alle ateliers en van allen die ons tot dan toe doorheen de psychiatrische geschiedenis van het Papiermoleken begeleid hebben. Ze ontsluiten zich in de tuinhappening van vrijdag 10 september 1993. Dit solidair verenigend gebeuren zal zich later structureel in de club inschrijven onder het teken van de Halfjaarlijkse Vergaderingen (HJV). Ze zijn momentopnamen van het gebeuren van de club, van het werk o.a. in en tussen de ateliers. Ze zijn insnijdingen ook en ze maken de toekomst van gisteren even maar open. Ze zijn getuigenissen, gearchiveerd en bewarend van het leven doorheen de dag in de Club van het Papiermoleken. Volgt u maar even het spoor van de kippen in het dierenatelier: "dit atelier zorgde voor de legkippen en de scharreleitjes, de wonderbaarlijke vermenigvuldiging van de eenden, de schapen die nog niet lammerden, de parkieten, de poes, het konijn (dat een tijdje bij ons logeerde).We hadden daar ruim 11000 frank voor over." eerste HJV, december '94. "We hebben in het Papiermoleken 15 kippen en ook een parelhoen of pintaan. We hebben geen haan, dit om het te vroeg kraaien en het te vroeg wekken van de bewoners... Dagelijks worden de eieren geraapt en bewaard in de provisiekamer..." tweede HJV, juli '95. "We hebben zoals verleden jaar in het Moleke 15 kippen, 1 parelhoen... de eieren worden alle dagen geraapt en opgegeten... de parelhoen is veel bij de kippen. Gedurende de wintermaanden kraait de parelhoen niet..." "Voorstel om de eieren te verkopen aan de kliniek werd niet aanvaard door de groepsvergadering. Toch willen we opnieuw een poging doen om dit wel over te laten aan het dierenatelier. We willen de eieren aan 5fr./stuk verkopen..." derde HJV, maart '96 "Voor de maand mei werden 350(!) eieren geleverd aan de kliniek... de kliniek heeft de rekening geweigerd...om te verhinderen dat er 320 te veel eieren gebruikt worden,kunnen er geen eieren meer gekocht worden. Bij een eventueel overaanbod kan het personeel eieren kopen, tenzij het overaanbod een structureel probleem is." juli '96. In november 1996 ziet de 'vernieuwde' halfjaarlijkse vergadering het licht. "We zeggen wel degelijk vernieuwd want waar het debat de voorbije jaren slechts een aanhangsel was van de vergadering willen we nu het debat laten primeren..." Het Ger(z)ucht, extra editie, november '96. Er werd toentertijd veel gekakeld... "We hebben nog slechts 2 kippen.Er zijn 6 kippen verdwenen. We hebben er 8 laten slachten bij Hendrickx te Glabbeek.We hebben 4 kippen in het Papiermoleken gelaten. Er zijn er 2 verdwenen. We gaan 10 nieuwe kippen kopen te Bunsbeek.We gaan ook naar een haan zoeken voor bij de kippen te zetten.De facturen van de eieren moeten nog binnengebracht worden." " Hoe zat dat weer in elkaar met die eieren en die factuur? Hoe zit dat nu precies in elkaar met die kippen?" " Wat betreft de kippen: er zijn er 12 en misschien ook wel een vos. (op de interessante eierdiscussie zijn we niet ingegaan wegens tijdsgebrek)" HJV, november '96. ... en er werden ook eieren gelegd: "Kunnen er 's ochtends eitjes gebakken worden? Voor deze vraag werd verwezen naar A.: hoeveel eieren heeft A. per week nodig. Eigenlijk gaat het niet over de eieren maar over wie de groepsvergadering leidt en wie er aanwezig is en wat de personeelsvergadering zegt over die dingen.Wat de eieren en andere beslissingen van de groepsvergadering betreft: de personeelsvergadering moet eraan denken dat ze dat daar wat respecteert!" Groepsvergadering, februari '97. 1997 wordt voor het Papiermoleken en voor zijn club een jaar van crisis en verlies. De verhuis naar Emmaüs ligt op de loer en de onzekerheid over en het uitstel van de verhuisdatum drukken hun stempel op het werk in huis. In zijn voorwoord van het Ger(z)ucht nr.6 van april '97 schrijft D.: "De verhuis naar Emmaüs in afwachting van de nieuwbouw is nakend. Iedereen heeft het erover. Het Ger(z)ucht heeft het erover. Het huis heeft het erover.De verhuis is volop actueel." Op 18 november 1997 is het zover, de weg naar Emmaüs ligt open. Het is een weg van verlies en rouw. Het is een weg naar herstel. Herstel dat tot op de dag van vandaag zichzelf nog steeds zoekend vorm geeft. Herstel ook waarvan een paar zijsporen zich vertakken naar andere plaatsen waar aan psychiatrie gewerkt wordt. 'La Traversière' bijvoorbeeld, in het voorjaar '98, of de clubdag in Linkebeek in juni '98. Ook vandaag blijft, binnen de club zelf, het samen-werkend-zoeken een opdracht waarin we onszelf en onze club steeds opnieuw een broze gestalte geven. "Bij het eten van de kippen en indien het kan, eierschalen bijdoen, liefst klein maken. Het dient om de eierschalen van de eieren die ze leggen sterker te maken..." HJV, januari 1999.
321 EEN HISTORISCH OVERZICHT VAN DE INSTITUTIONELE THERAPIE
Dr. Jean Oury geneesheer - directeur Clinique de La Borde Cour-Cheverny, Frankrijk
"De vraag die eigenlijk primeert, is niet zozeer die van de humanisering van de ziekenhuizen, maar wel het begrip zelf van krankzinnigheid als menselijk fenomeen." F.Tosquelles "...in onze therapeutische actie ontketenen zich de fenomenen van weerstand in meetkundige reeksen zodra wij overstappen van individuele naar groepstherapie en vervolgens naar institutionele therapie." F.Tosquelles "Als de hulpverleners zuipen, dan verzuipen de zieken." H. Chaigneau
INLEIDING In elke daad van ons beroepsleven staat een geschiedenis ingeschreven. Wat iemand doet wordt voor een gedeelte bepaald door een Weten, maar in de eerste plaats door "wat er is": een machine waarvan wij de organen, de brandstof en de werkman zijn; een logische, abstracte, cybernetische machine in een "transformationeel veld" (cf. S. K. Saumjan). Er bestaat een "determinerende praktijk" (K. Marx) die niet rechtstreeks met het Weten gekoppeld kan worden. In die nederigheid wordt elke beslissing genomen door een of meer personen, een beslissing over een ontslag, over een opname, over deze of gene behandeling, om een of andere vergadering samen te roepen of op te richten, enz. Alles draagt ertoe bij om de zich steeds herhalende (wiskundige) vergelijking van de "beslissing" op te bouwen. Het is een Gestalt waarvan de inwendige dialectiek, wat de essentie betreft, vaak onvatbaar blijft. Deze machine moet aandacht hebben voor elke "zieke", met zijn persoon rekening houden, met zijn nosografische ruimte, met zijn bindingen in de wereld, met zijn mogelijkheden en met de lokale therapeutische modaliteiten. Soms is het efficiënter te "werken" aan een gestoorde zone van het "Collectief ", stil te blijven staan bij deze of gene conflictknoop dan zich druk te maken over een serieel onderzoek. Het is de meest basale regel van de intelligente werkwijze: de regel van de omweg. Maar om deze toe te passen op wat we hier een Collectief noemen, veronderstelt dat we dit Collectief als een gestructureerd geheel benaderen. Het veronderstelt ook dat onze theoretische positie, onze concrete invoeging, en het gewicht van onze mening het Collectief op een bepaalde manier structureren. Dit schept gevectoriseerde systemen, die van ongelijke waarde zijn maar een strategie mogelijk maken, zelfs als die niet meteen "klaar en duidelijk" is of on322 middellijk te bevatten. Feitelijk is deze strategie tegelijk een ontcijfering van wat zij tot stand brengt, een regeling binnen een veld, die verschilt van de klassieke voorstelling, maar die gehoorzaamt aan een topologie die nog niet goed vastligt, een cybernetisch netwerk waarvan de lineariteit betwijfeld kan worden, dat in zijn verdichtingen "zwarte dozen" bevat die raadselachtig kunnen lijken. Met dit perspectief voor ogen kunnen wij de bedoelding gissen als men van "Institutionele Psychotherapie" durft spreken. Zij bestaat juist uit het gebruik van het "er is" 1 ("il y a") aan structuur, systemen, strategieën, relaties, architectonische ruimten, machtshiërarchieën, baten, versplinterde kennis, conflicten, ideologieën, enz. (in één woord de "Psychiatrische Instelling") in een vector die essentieel psychotherapeutisch is (alle biologische en sociale technieken inbegrepen). Daarmee wordt gesteld dat de begrippen hierover veelvoudig, heterocliet en tegenstrijdig kunnen overkomen, omdat elke "institutionele promotor" dit of dat systeem naar zijn eigen karakterologie, theorieën of "idée fixe" kan ombuigen, maar hij wordt zelf ook in een netwerk gegrepen en zijn doorzicht zal op de proef gesteld worden door de reusachtige valstrikken van de sociale vervreemding.Wat hem rest is zijn vermogen om te ontcijferen, te vertalen, om waakzaam te blijven bij elke verleiding om verloren te lopen of om zelf min of meer literair bedrog te plegen. Wij beweren niet dat een absolute Institutionele Psychotherapie tot de mogelijkheden behoort. Toch moet het mogelijk zijn enkele constanten te formuleren, enkele figuren die kunnen dienen om een domein af te bakenen, en om toe te laten van zonder veel vooroordelen te bepalen of deze of gene praktijk er deel van uitmaakt. M.a.w. de speelkaarten die men in de hand houdt, onderzoeken om het spel beter te kunnen bestuderen, van hetgeen waar het om draait. Dit lijkt ons van wezenlijk belang want het gaat om het leven van veel mensen.Wij hernemen voor eigen rekening een uitspraak van Schotte over Szondi, om aan iedereen die dit domein binnentreedt de vraag te stellen "Met welke kaarten speel jij het spel van het leven?" Het is een andere manier om aan de psychiater en aan zijn medewerkers de vraag te stellen "Hoe staat het met je verlangen?". Dit voert naar de hoofdvraag van Institutionele Psychotherapie: "Wat denk je van overdracht?". Incisieve vraag die de kaarten dooreen kan schudden, koning en boer verwarren, al naargelang hoe ieder heeft leren tellen. Deze vraag moet dan ook - om methodologische redenen - opgeschort en opengehouden worden; met o.i. het voordeel van te spreken over hetgeen men doet, of over hetgeen in de loop van de geschiedenis gedaan werd, 1 "Er is (hier)". In het Duits: "Es gibt": "wat er is".
323 doorheen een lichte aporetische2 nevel die de evenementen tegen een te verzengende en steeds bedrieglijke belichting beschermt. Elke daad die we in ons dagelijks werk stellen kan over een historische, gelaagde en complexe ruimte en temporaliteit versplinterd worden. Iemand onthalen, ontslaan, voor een taak boeien die voorheen onbekend was, uit zijn affectieve boeien bevrijden, enz., dat allemaal (net als in Locus solus van Raymond Roussel) zet in onszelf, op onze scène, karikaturale figuren, kant en klare toneelstukjes in gang: de "bevrijding" volgens Pinel, de "passie" van Esquirol, het "fantasme" van Freud, de "arbeid" van Hermann Simon, enz. De daad zelf echter, is geen kopij van scenario's die in het verleden bedolven liggen, maar een werkelijke herhaling, zoals bij Kierkegaard, of Freud. Anders gezegd, elke daad is een historiaal (maakt geschiedenis). Dit is het perspectief waarin we grofweg enkele belangrijke punten willen in herinnering brengen van wat ons elke dag voorafgaat in de dingen die we doen, om de kans te geven daar de historische functie van het subject terug te vinden en er - zoals Lacan zegt - de limiet van te vatten, die "op elk ogenblik aanwezig is in wat van deze geschiedenis reeds voltooid is". Het verleden "verschijnt dan onder zijn absoluut reële vorm". Om beter de zin te vatten van al die draden die in onze daden als "therapeut" samenkomen, hadden we graag de volgende methodologische opmerking van de hedendaagse geschiedschrijver, Georges Duby, aangehaald: "Het opsporen van geledingen brengt meteen aan het licht dat alle werkzame krachten, afhankelijk zijn van de beweging van alle andere, terwijl ze toch door een heel eigen elan meegesleept worden. Hoewel ze geenszins nevengeschikt zijn maar nauw verbonden zijn binnen een systeem dat onverbrekelijk samenhangt, toch ontwikkelt elk van hen zich over een relatief autonome duur, die zelf overigens, op de verschillende verdiepingen van de temporaliteit, tegelijk geanimeerd wordt door het opborrelen van de gebeurtenissen, door brede conjuncturele bewegingen en door nog diepere golven, gespreid op veel tragere ritmen. Uit deze verscheidenheid aan vaart ontstaan gedurigaan discordanties, vertragingseffecten, zwaartekrachten, aanslepende remanenties en soms echte blokkages die ongemerkt de veer opspannen voor bruuske mutaties". F. Tosquelles OVERZICHT
Uit plaatsgebrek kunnen we de - nochtans wezenlijke - historische punten die aan de ontplooiing van Institutionele Psychotherapie in Frankrijk na 1940 voorafgaan, niet ontwikkelen. We verwijzen kort naar het begin van de XIX° eeuw, gekenmerkt door de opbloei van theorieën over het ge- 2 Aporie komt van het Grieks "a-poros": geen doorgang mogelijk: men kan niets verder, achterliggend bedenken.
324 bruik van de psychiatrische inrichting: Pinel, Esquirol,Tuke, enz. In de tweede helft van deze XIXe eeuw volgde een soort algemene versuffing die samenhing met het overheersen van organicistische theorieën in de geneeskunde, en anderzijds met een toenemende industrialisering, het begin van het imperialisme, waarbij de personen gewoon alleen nog beschouwd werden als loutere individuen die in de economische wedloop gebruikt konden worden. Tenslotte was er in het begin van de XX° eeuw Herman Simon, waarvan het werk op het gebied van de psychiatrische instellingen - het resultaat van een lage praktijkervaring - van fundamenteel belang is. Verschillende aspecten van zijn denken zijn nochtans min of meer verloren gegaan; andere hebben tengevolge van een zeker tekortschieten van de theorie tragische gevolgen gehad om, via Karl Schneider, te leiden tot de massale uitroeiing van de geesteszieken ten tijde van Hitler. Aan de overkant van de oceaan, onderstrepen we de uitermate belangrijke bijdrage geleverd door Moreno en zijn sociometrie, naast de ontwikkelingen uit de school van Kurt Lewin. In Frankrijk echter ontstond vooral na de Bevrijding een kritische herwaardering van al deze stromingen en een poging om ze op het vlak van de psychiatrische ziekenhuizen toe te passen. Maken we de laatste jaren geen nieuwe vertroebeling mee met recente theorieën die slechts als alibi dienen en een miskenning van de geschiedenis maskeren? Wat er ook van zij, het is belangrijk te wijzen op de mogelijkheid deze uiteenlopende perspectieven met elkaar in verband te brengen. Als we dit niet doen, dan lopen we het gevaar het spoor bijster te worden in een kluwen van theorieën en praktijken, die elk afzonderlijk heel interessant zijn, maar die volgens ons slechts efficiënt kunnen zijn in wat hen onderling differentieert. De meest waardevolle doctrines, zoals Tosquelles het vaak onderstreept, transcenderen de gebeurtenissen binnen de maatschappij, ook al bestaat er duidelijk een correlatie. De tweede wereldoorlog heeft bijvoorbeeld, met de massale concentratiekampervaring, en met de heterocliete hergroeperingen teweeggebracht door de Weerstand, een grote rol gespeeld in de herformulering van de psychiatrische praktijken. Hetzelfde geldt ook voor de inspanningen die gedurende dezelfde periode door de Engelsen geleverd werden om soldaten met traumatische oorlogsneurosen sneller te behandelen (werken van Bion en Rickman). Ook de invloed van bewegingen als deze van de padvinderij of van de Jeugdherbergen, deze laatste nog in wisselwerking met de gebeurtenissen van 1936, hebben hun belang gehad; en ook de Spaanse Revolutie speelde een rol voor de Institutionele Psychotherapie. Na de Bevrijding hebben culturele activiteiten zoals Travail et Culture, de methodes voor actief onderwijs (C.E.M.E.A.), het volks-
325 theater een groot aantal activiteiten beïnvloed en eveneens de concentratieruimten die vertegenwoordigd werden zowel door de psychiatrische ziekenhuizen als door de instellingen voor jonge delinquenten, nieuw leven ingeblazen. Het is interessant de convergentie op te merken tussen verschillende extrapsychiatrische stromingen zoals daar zijn: de experimenten van Makarenko, de ontwikkelingen in de Freinet-scholen en hun afgeleiden, de initiatieven van Deligny die zelf, gedeeltelijk althans, bij de school van Wallon aansloot. Ook andere cultuurgegevens zoals de opkomst van het Surrealisme met Breton, Eluard, Dali, Bunuel en vele anderen was van belang. Het leidde tot een andere belichting van het bestaan, en tot de ontdekking van nieuwe aspecten van het leven, de organisatie van activiteiten en de verwerving van een meer nauwkeurige aandacht voor het verhaal van de zieken. In Frankrijk zou verder nog een verband moeten gelegd worden met andere esthetische stromingen (ik denk hierbij voornamelijk aan Dubuffet en zijn opzoekingen omtrent de "Art Brut").We moeten ook het belang vermelden van uitzonderlijke persoonlijkheden als Antonin Artaud, en de heropleving van de mimische technieken door Decroux, Jean-Louis Barrault, enz. Doorheen deze veelheid aan gebeurtenissen uit zo uiteenlopende registers, zijn bepaalde factoren relatief pregnant gebleven. Twee namen dienen als referentie: Marx en Freud.We menen dat alle doctrines die tot ontwikkeling kwamen gedefinieerd kunnen worden in functie van de mindere of meerdere graad van al dan niet bewuste distorsie t.a.v. deze beide wetenschappelijke polen. Wij vonden het nuttig om de zaken vanuit dit oogpunt te beschouwen, aangezien de materie waaruit ons werk bestaat, wordt bepaald door een soort finaliteit die, onder de dekmantel van wat men "therapeutisch" (sociotherapie, ergotherapie, psychotherapie, e.a.) noemt, zich ontvouwt volgens een vector die we mogen karakteriseren binnen wat Freud een proces van sublimatie noemde.We kunnen de sublimatie, schematisch, samen met Lacan, definiëren als de toegang tot twee registers: dat van de arbeid en dat van de taal. Het register van de arbeid veronderstelt een onderzoek van het milieu waarbinnen de arbeid geleverd wordt en impliceert de studie van het begrip productie.We kunnen hier niet gedetailleerd op dit aspect van het probleem ingaan, al is dit van fundamenteel belang en al profileert al wat inzake institutionele therapie van belang is, zich tegen deze achtergrond. Bijvoorbeeld de "Ergologie" waarover Tosquelles spreekt, die op haar beurt gegrepen wordt door een proces van humanisering. Anderzijds wordt de taal niet louter opgevat als een instrument van communicatie maar veeleer in de zin die aan de essentie raakt van wat de analyse in zijn articulatie met het subject 326 bezighoudt. In dit perspectief komt de structurele institutionele analyse tot ontwikkeling, waarvan een aspect uit de school van Lévi-Strauss afgeleid werd. Laat ons even wijzen op een moeilijkheid, op een van de tekortkomingen in de theorie van Hermann Simon, die niet zonder belangrijke gevolgen bleef: zijn manier om het menselijk wezen en zijn milieu op te vatten. Omdat het hem aan middelen ontbrak om grondiger onderzoek te verrichten naar de aard van de natuur, zoals bijvoorbeeld Marx het wel reeds deed in de "Manuskripten van 44" en in "Die Deutsche Ideologie" over het atheïsme van Feuerbach, wordt Simon geleid tot een soort verheerlijking van het biologische model, en behandelt hij het milieu als een soort natuurlijk milieu aan hetwelk de mens zich geleidelijk aan zou moeten aanpassen. Daaruit volgt een opvatting van de psychotherapie die de richting uitgaat van een soort pedagogie met het gevaar om te degenereren naar een theorie van de conditionering zoniet tot een reflexologie; verder leidt de opvatting van het milieu alsof het louter beperkt bleef tot het zoölogische niveau van de "Umwelt", tot een ontmenselijkte kijk op de subjecten, wat logischerwijze leidt tot de uitroeiing van deze subjecten. Dat moet het belang van hetgeen Hermann Simon ons bijgebracht heeft, niet teniet doen.Van de kant van Moreno met zijn sociometrie, om een ander voorbeeld te nemen, stelt men eveneens, en dat niettegenstaande de waarde van zijn experimenten voor het organiseren van een psychiatrische instelling, een gebrekkige analyse vast die leidt tot een verlies aan efficiëntie en die zelfs een zeker gevaar inhoudt. De verglijding namelijk naar de naïeve ideologie van de "sociale sociometrische revolutie". Op dezelfde wijze zijn er veel groepspsychotherapeuten die de inschakeling van hun arbeid in het geheel van het collectief over het hoofd zien, en die op die manier afgesloten blijven van de socio-economische onderbouw die meestal prevaleert bij de ordening en in de evolutie van een concrete praktijk. ENKELE TOELICHTINGEN