Rembrandt

(1606-1669) De belangrijkste Noord-Nederlandse schilder uit de 17de eeuw. Al vroeg maakte hij naam als portretschilder; later droegen vooral zijn bijbelse taferelen bij tot zijn roem. Zijn bekendste werk, het schuttersstuk de 'Nachtwacht', betekende het hoogtepunt van zijn loopbaan; in de periode daarna kreeg hij veel persoonlijke tegenslagen te verwerken en nam zijn bekendheid geleidelijk af, hoewel hij tot het laatst toe belangrijke opdrachten kreeg. Behalve schilder was Rembrandt ook een groot etser en tekenaar. Rembrandt Harmensz. van Rijn werd op 15 juli 1606 in Leiden geboren. Hij bezocht de Latijnse school en werd in 1620 ingeschreven aan de universiteit te Leiden. Kort daarop, in 1621, deed hij zijn intrede op het atelier van de schilder Jacob Isaacsz. van Swanenburgh (ca. 1571-1638), waar hij drie jaar bleef. Van beslissende betekenis voor zijn artistieke vorming was echter het verblijf gedurende een half jaar bij de historieschilder Pieter Pietersz. Lastman (1583-1633) in Amsterdam. Terug in Leiden (1625) vestigde hij zich als zelfstandig schilder en betrok met Jan Lievens (1607-1674), eveneens een leerling van Lastman, een atelier. In Rembrandts Leidse werk (1625-1631) komt de invloed van Lastman het duidelijkst naar voren. Het is tamelijk klein van formaat en kenmerkt zich door een zorgvuldige detaillering en een helder contrasterende lichtinval; blauwgroene en gele tinten overheersen. Hij schilderde voornamelijk religieuze en allegorische thema's, waarvan op effect berekende elementen, zoals de weergave van rijke stoffen en flonkerende sieraden, hem tot buiten Leiden bekend maakten. In 1631 kreeg hij zijn eerste portretopdracht uit Amsterdam; een serie volgende opdrachten, waaronder die voor de 'Anatomische les van dr. Nicolaas Tulp' (1632, Mauritshuis, Den Haag), deed hem naar deze stad verhuizen. Tussen 1632 en 1636 kwam zijn kunst volledig tot ontplooiing. Zijn werk uit deze meest 'barokke' periode van zijn loopbaan wordt gekenmerkt door grote formaten, een brede losse toets en een voorkeur voor dramatische taferelen met een sterke licht/donker verdeling. Naast de vele portretten (o.a. 'De scheepsbouwer en zijn vrouw', 1633, Buckingham Palace, Londen), schilderde hij dramatische bijbelse voorstellingen ('Het offer van Abraham', 1635, Hermitage, Leningrad) en mythologische onderwerpen ('Danaë', 1636, Hermitage, Leningrad; zijn eerste grote vrouwelijk naakt). Aan het eind van de jaren dertig schilderde hij veel landschappen en maakte talloze etsen van de natuur. Inmiddels verliep zijn privéleven even voorspoedig als zijn artistieke loopbaan. Zijn huwelijk in 1634 met de welgestelde Saskia van Uylenburgh versterkte zijn maatschappelijke positie aanzienlijk. De jaren erna werden echter verduisterd door het verlies van drie kinderen kort na de geboorte. Op het hoogtepunt van zijn succes, ca. 1640, begon zijn kunst zich te versoberen. De kleuren werden warmer, de barokke, uiterlijke bewogenheid maakte plaats voor een meer verstilde uitbeelding van diep doorvoelde emotie, het licht kreeg een gouden, diep gloeiende tint. Ook de formaten werden kleiner. Als een laatste uitbarsting van barok effectbejag schilderde hij 'Het korporaalschap van kapitein Frans Banning Cocq' (1642, Rijksmuseum, Amsterdam), dat later ten onrechte als de 'Nachtwacht' bekend is geworden. Dit voor de nieuwe zaal van de Kloveniersdoelen bedoelde schuttersstuk was totaal verschillend van andere schilderijen in dit genre. Rembrandt doorbrak hier het schema van de gelijkwaardige portretten en gaf juist een handeling weer: het uitrukken van de schutters. In hetzelfde jaar 1642 stierf Saskia, die een jaar tevoren het leven had geschonken aan hun zoontje Titus (1641-1668). Het aantal opdrachten verminderde, waardoor Rembrandt meer tijd kreeg voor zijn tweede ambacht, het etsen. Beroemd is een prent uit 1649, waarop Christus is afgebeeld predikend te midden van zijn volgelingen; deze staat bekend als de 'Honderdguldenprent', omdat in het begin van de 18de eeuw een verzamelaar er dit - toen ongekend hoge - bedrag voor neertelde. Omstreeks 1645 moet zijn tweede vrouw Hendrickje Stoffels (gest. 1663) zijn komen wonen in het huis aan de Jodenbreestraat, het tegenwoordige Rembrandthuis. Rembrandts stijl wijzigde zich: de formaten werden ca. 1650 groter, de kleur werd rijker en zijn penseelstreek breder, zonder echter de uitbundigheid die zijn werk uit de jaren dertig kenmerkte. Hij kreeg weer grote opdrachten: 'De anatomische les van dr. Deyman' (1656, Rijksmuseum, Amsterdam), terwijl daarnaast vele boeiende portretten ontstonden, bijv. dat van Nicolaas Bruyningh (1652) en van de koopman-burgemeester Jan Six (1654, part. collectie). Hierin benadrukte Rembrandt vooral de psychologische kant, waarbij het representatieve element naar de tweede plaats werd gedrongen. Onbezonnen aankopen (kunst en rariteiten) leidden in 1656 tot een faillissement. Na de verkoop van het grote huis aan de Jodenbreestraat vestigde het gezin zich aan de Rozengracht, waar Hendrickje en Titus in 1660 een kunsthandel dreven, waarin Rembrandt als 'werknemer' opgenomen was. In deze laatste jaren kreeg hij nog twee belangrijke opdrachten: 'Het eedverbond van de Batavieren onder Claudius Civilis' (1661/62; bestemd voor het nieuwe Amsterdamse stadhuis) en het groepsportret der keurmeesters van de lakennijverheid ('De staalmeesters', 1662, Rijksmuseum, Amsterdam). Het eerste doek, dat enorme afmetingen had (5,50 x 5,50 m), is door onbekende oorzaken bij Rembrandt teruggekomen en versneden. Het middendeel is bewaard gebleven en bevindt zich thans in het Nationalmuseum te Stockholm. De jaren zestig leverden talloze portretten op, zowel zelfportretten (vanaf zijn Leidse tijd heeft hij er ca. honderd vervaardigd) als opdrachten, met het dubbelportret 'Het joodse bruidje' (1664, Rijksmuseum, Amsterdam) als hoogtepunt. In deze tijd schilderde Rembrandt ook zijn laatste bijbelse tafereel, 'De terugkeer van de verloren zoon' (ca. 1669, Hermitage, Leningrad). Geleidelijk aan waren de gezinsleden hem ontvallen: eerst Hendrickje (1663), daarna Titus (1668). Alleen het in 1654 geboren dochtertje Cornelia woonde nog bij hem, toen hij op 4 oktober 1669 stierf. Rembrandt heeft veel invloed uitgeoefend, zowel op de kunst van zijn eigen tijd, als op die van volgende eeuwen. Hij had talloze leerlingen, van wie Gerard Dou (1613-1675), Ferdinand Bol (1616-1680), Govert Flinck (1615-1660) en Carel Fabritius (1622-1654) het bekendst zijn.