Jan van Eyck

(ca. 1390-1441) Vlaams schilder, grondlegger van de schilderkunst in de Nederlanden. Hij was een van de eersten die de nieuwe mogelijkheden van olieverf geheel benutten, waardoor hij rijkere kleurschakeringen en een diepere glans bereikte zijn voorgangers. Opvallend is zijn grote aandacht voor kleine realistische details, die waarschijnlijk een symbolische betekenis hadden. De hele ontwikkeling van de Vlaamse schilderkunst in de 15e eeuw zou zonder hem ondenkbaar zijn geweest. Wanneer Jan van Eyck precies geboren werd, is niet zeker, maar men neemt aan dat dit omstreeks 1390 gebeurde in het plaatsje Maaseik bij Maastricht, waaraan hij zijn naam dankt. Bekend is dat hij een oudere broer had, Hubert van Eyck, met wie hij veel heeft samengewerkt. Deze werd waarschijnlijk omstreeks 1370 geboren en overleed op 18 september 1426 in Gent. Onze kennis over Jan van Eycks leven danken we voornamelijk aan bewaard gebleven rekeningen van de twee opdrachtgevers voor wie hij werkzaam was: van 1422 tot 1425 was dat Jan van Beieren (zoon van een Beierse vorst, Albrecht van Beieren), die van 1417-1425 het gezag in Holland uitoefende. Na diens dood in 1425 trad Van Eyck in dienst bij Filips de Goede, hertog van Bourgondië. Hij werkte voor Filips als schilder en als ambassadeur. In deze laatste functie maakte hij verschillende geheime reizen, o.a. in 1428-1429 naar Portugal om het huwelijk te regelen van Filips met Isabella, de dochter van de koning van Portugal. Bij die gelegenheid schilderde hij een inmiddels verloren gegaan portret van Isabella. Na zijn terugkeer in Vlaanderen vestigde hij zich in Brugge, waar hij in 1432 een huis kocht en in 1434 trouwde met een zekere Margaretha, van wie de familienaam niet bekend is, maar van wie sommige geleerden menen dat zij een zuster was van de vrouw van de Italiaanse koopman Giovanni Arnolfini - op grond van de gelijkenis van beider portretten. Hij was toen een rijk burger en een beroemd en geliefd hofschilder. Op 9 juli 1441 werd hij begraven in de St.-Donatiuskerk in Brugge. Daar werd tot de Franse invasie van 1792 jaarlijks een requiemmis voor hem gelezen. Zijn grootste roem dankt aan het zg. Gentse altaar, een groot altaarstuk voor de St.-Baafskathedraal (Gent), dat hij in 1432 voltooide: een veelluik met beweegbare luiken, dat in geopende toestand een totale omvang heeft van ca. 3,5 x 4,5 meter en dat twintig panelen telt. De hoofdvoorstelling is de 'Aanbidding van het Lam Gods'. Het werk was bestemd voor de kapel van Jodocus Vijdt, waar het tot de Beeldenstorm van 1566 bleef en waarvan thans, na vele omzwervingen van de afzonderlijke onderdelen door Europa, weer negentien panelen hangen; het twintigste paneel is gestolen en werd vervangen door een kopie. Volgens een oude traditie neemt men aan dat Hubert, aan wie verder geen werk met zekerheid kan worden toegeschreven, het altaarstuk begon en dat Jan het na diens dood in 1426 op verzoek van Jodocus Vijdt voltooide. Het is echter tot op heden niet mogelijk gebleken met zekerheid te bepalen wie wat geschilderd heeft. Vooral in geopende toestand biedt het altaarstuk een zeer heterogene aanblik; de verschillende panelen hebben totaal verschillende, niet geheel bij elkaar passende vormen en afmetingen, terwijl met name de panelen waarop Adam en Eva voorkomen stilistisch uit de toon vallen. Men neemt wel aan dat de panelen met Adam en Eva geheel van Jan van Eyck zijn en dat de overige panelen door Hubert begonnen werden en later door Jan afgewerkt. Het verschil in formaat van de afzonderlijke panelen kan verklaard worden door aan te nemen dat er oorspronkelijk twee afzonderlijke altaren waren: de tegenwoordige bovenste helft met God de Vader in het midden en de onderste helft met de 'Aanbidding van het Lam Gods' als centraal paneel. In deze visie wordt aangenomen dat Jan de schepper was van de buitenkanten van de zijluiken, met o.a. de verkondiging van Christus' geboorte aan Maria boven en portretten van de schenkers van het altaar aan de kerk (de zg. donorportretten) onder. Beroemd is ook het dubbelportret van 'Giovanni Arnolfini en zijn vrouw' uit 1434 (National Gallery, Londen), een Italiaanse lakenkoopman die in Brugge handel dreef. Man en vrouw zijn ten voeten uit afgebeeld, hand in hand, in een kamer waarin o.a. een bed staat en een kroonluchter hangt. Het hele schilderij zit vol minutieus weergegeven details zoals twee pantoffels, een hondje, een brandende kaars in de kroonluchter en een ronde spiegel op de achterwand waarin het paar op de rug te zien is, met nog twee figuren in een deuropening onder wie waarschijnlijk de schilder. Sommigen menen dat Van Eyck gewoon erg exact was in het weergeven van details; anderen zoeken symbolische betekenissen achter deze vaak zo huiselijke details; in dit geval bijvoorbeeld symbolen van huwelijk en trouw. Vooral uit de beginperiode zijn veel werken verloren gegaan, zoals blijkt uit kopieën en beschrijvingen die wel bewaard bleven. Ongeveer 30 schilderijen, waarvan een aantal gesigneerd en gedateerd en voorzien van het devies 'Als ick kan', zijn overgebleven. Een groot deel van de bewaarde werken is religieus van karakter, zoals de 'Madonna van kanselier Rolin' uit 1434/1435 (Louvre, Parijs). Een ander deel bestaat uit portretten, bijvoorbeeld 'De man met de rode tulband' - vermoedelijk een zelfportret - uit 1433 (National Gallery, Londen). Op grond van mededelingen van de 16e-eeuwse kunstenaarsbiograaf Giorgio Vasari (1511-1574) nam men vroeger algemeen aan dat Jan van Eyck de eerste schilder was die met olieverf werkte. Tegenwoordig weet men dat olie al eerder gebruikt werd als bindmiddel van verfstoffen, maar waarschijnlijk was Van Eyck wel een van de eersten die het medium op een nieuwe manier gebruikten. Terwijl zijn voorgangers iedere verflaag die zij aanbrachten eerst in de zon lieten drogen alvorens aan een tweede laag te beginnen, werkte hij gewoon door terwijl de verf langzaam opdroogde. Zodoende kon hij in de nog natte onderlaag de verf van de volgende laag mengen. Met dit procédé bereikte hij rijkere kleurschakeringen en een diepere gloed. Bovendien wist hij door over een witte onderlaag dunne lagen van de gewenste kleur aan te brengen een transparant (doorzichtig) effect te bereiken. Nieuw was ook dat hij diepte in een schilderij suggereerde door schaduwpartijen aan te brengen. Ditzelfde bereikte hij ook door kleuren geleidelijk in elkaar te laten overgaan (atmosferisch perspectief). De invloed van Jan van Eyck op de verdere ontwikkeling van de Vlaamse schilderkunst was bijzonder groot. Niet alleen zijn leerling Petrus Christus (overleden 1472/1473), die veel werk van hem kopieerde, maar ook andere kunstenaars zoals Hugo van der Goes (werkzaam van omstreeks 1467 tot 1482), een bekend schilder uit Gent, en Rogier van der Weyden (1399/1400-1464), de invloedrijke stadsschilder van Brussel, hebben veel van hem geleerd. Bovendien had hij grote invloed in andere Europese landen zoals Spanje, Portugal en ook in Italië, waar Vasari hem uitvoerig beschreef als een belangrijke schakel in de ontwikkeling van de Europese schilderkunst.