Anthonie van Dyck

(1599-1641) Belangrijk 17de-eeuws hofschilder. Hij werd geboren in de Zuidelijke Nederlanden, maar werkte behalve daar, ook in Italië en in Engeland. Hij werd vooral beroemd om zijn elegante portretten, die tot in de 18de eeuw het grote voorbeeld bleven voor veel jongere kunstenaars, speciaal in Engeland. Anthonie van Dyck werd op 22 maart 1599 geboren als zoon van een koopman. Van 1609 tot 1612 was hij leerling van de Antwerpse schilder Hendrik van Baalen (1575-1632). Daarna werkte hij achtereenvolgens op de ateliers van Jacob Jordaens (1593-1678) en Peter Paul Rubens (1577-1640). In 1620 was hij hoofdassistent van de laatste bij het decoreren van de St.-Carolus Borromeus, een barokkerk in Antwerpen. Zijn vroege werk stond zo sterk onder invloed van Rubens, dat het vaak moeilijk is om uit te maken, wie wat schilderde. Zo wordt de beroemde olieverfstudie van vier negerhoofden (Brussel, Musées Royaux des Beaux Arts) nu eens aan de een, dan weer aan de ander toegeschreven. Vervolgens kwam hij, tijdens een verblijf in Italië (1622-1627), in aanraking met werk van Italiaanse meesters: vooral de grote Venetiaanse schilder Titiaan (ca. 1487-1576) was van veel belang voor de verdere ontwikkeling van Van Dyck. Voor het eerst is Titiaans invloed te zien in de portretten die Van Dyck van de Genuese adel schilderde, zoals dat van Paola Adorno en de prinses van Balbi. In Genua maakte hij ook het schitterende dubbelportret van zijn landgenoten en collega's Lucas de Wael (1591-1661) en Cornelis de Wael (1592-1667), bij wie hij logeerde. Terug in de Zuidelijke Nederlanden werd hij in 1630 tot hofschilder benoemd van het aartshertogelijk paar, Ferdinand en Isabella. Op uitnodiging van de Engelse koning Karel I reisde hij in 1632 naar Londen, waar hij tot zijn dood op 9 december 1641 is gebleven. In Engeland, dat zelf geen grote schilders had in die jaren, werd hij met gunsten overladen. Hij kreeg van de koning een vast jaargeld, exclusief betaling voor hofopdrachten, en werd tot ridder geslagen. Hij schilderde vele portretten van de Engelse koninklijke familie, zoals 'Karel I in jachtkostuum' (Parijs, Louvre), de kinderen van Karel I (Turijn, Galleria Sabauda) en het huwelijksportret van Willem II van Oranje en Maria Stuart, dochter van Karel I (Amsterdam, Rijksmuseum). Als portretschilder had hij ook enorm succes bij de Engelse adel, hetgeen tot talrijke opdrachten leidde. Beroemd is het portret van James Stuart, hertog van Richmond en Lennox (New York, Metropolitan Museum). Een aparte vermelding verdient zijn 'Iconografia', een reeks geëtste en gegraveerde portretten van tijdgenoten, waaronder veel kunstenaars, begonnen in 1645. Hoewel Van Dyck ook religieuze motieven en mythologische scènes schilderde, bleef hij het bekendst om zijn portretten. De compositie, waarin hij de af te beelden persoon in elegante houding tegen een achtergrond van stukken architectuur (bijvoorbeeld een zuil) opstelde met daarachter een landschap, had in de 17de eeuw grote invloed in de Nederlanden en vooral in Engeland. Daar kan Peter de Lely (1618-1680) tot zijn navolgers gerekend worden, evenals de 18de-eeuwse schilder Thomas Gainsborough (1727-1788). Werk van Van Dyck is in vele musea te zien, zoals in Brussel (Musées Royaux des Beaux-Arts), in Antwerpen (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten), in Amsterdam (Rijksmuseum) en in Rotterdam (Museum Boymans-van Beuningen).