KB 3 Apr 2013 (KB Delegatie)

3 APRIL 2013. - Koninklijk besluit betreffende de tussenkomst van de Ministerraad, de overdracht van bevoegdheid en de machtigingen inzake de plaatsing en de uitvoering van overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden en concessies voor openbare werken op federaal niveau

HOOFDSTUK 1. - Definities

Artikel 1. 

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

1° de wet van 15 juni 2006 : de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006;

2° de wet van 13 augustus 2011 : de wet van 13 augustus 2011 inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied;

3° het koninklijk besluit van 15 juli 2011 : het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren van 15 juli 2011;

4° het koninklijk besluit van 16 juli 2012 : het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten speciale sectoren van 16 juli 2012;

5° het koninklijk besluit van 23 januari 2012 : het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied van 23 januari 2012;

6° federale aanbestedende overheid :

a) het algemeen bestuur, dat alle federale overheidsdiensten hergroepeert, als bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat;

b) de federale administraties met beheersautonomie maar zonder rechtspersoonlijkheid en de ondernemingen met een handels-, industrieel of financieel karakter, met een vorm van autonomie maar zonder rechtspersoonlijkheid, als bedoeld in artikel 2, 2° en 4°, van dezelfde wet;

c) de federale overheidsinstellingen met rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 2, 3°, van dezelfde wet, met inbegrip van de openbare instellingen van sociale zekerheid van de categorie D van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en van de openbare instellingen bedoeld in het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid.

Art. 2. 

Elk bedrag vermeld in dit besluit is een bedrag zonder belasting over de toegevoegde waarde.

HOOFDSTUK 2. - Tussenkomst van de Ministerraad

Art. 3. 

§ 1. Vóór het opstarten van de gunningsprocedure worden de voorstellen van de in artikel 74, eerste lid, van de wet van 15 juni 2006 en artikel 45, eerste lid, van de wet van 13 augustus 2011 bedoelde overheidsopdrachten, van de federale aanbestedende overheden als bedoeld in artikel 1, 6°, a en b, van dit besluit in de volgende gevallen ter goedkeuring aan de Ministerraad voorgelegd :

1° de overheidsopdrachten die bij aanbesteding, offerteaanvraag, concurrentiedialoog of onderhandelingsprocedure met bekendmaking als bedoeld in de artikelen 26, § 2, en 53, § 1, van de wet van 15 juni 2006 en artikel 22, eerste lid, van de wet van 13 augustus 2011, worden geplaatst en waarvan het geraamde bedrag gelijk is aan of hoger dan :

a) 10.000.000 euro voor overheidsopdrachten voor werken;

b) 6.000.000 euro voor overheidsopdrachten voor leveringen;

c) 4.000.000 euro voor overheidsopdrachten voor diensten;

2° de overheidsopdrachten die bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking in de gevallen van de artikelen 26, § 1, en 53, § 2, van de wet van 15 juni 2006 en artikel 25 van de wet van 13 augustus 2011 worden geplaatst, waarvan het geraamde bedrag gelijk is aan of hoger dan :

a) 2.000.000 euro voor overheidsopdrachten voor werken;

b) 1.250.000 euro voor overheidsopdrachten voor leveringen;

c) 350.000 euro voor overheidsopdrachten voor diensten.

§ 2. Vóór het opstarten van de gunningsprocedure worden ter goedkeuring aan de Ministerraad voorgelegd :

1° de voorstellen van ontwerpenwedstrijd waarvan het geraamde bedrag gelijk is aan of hoger dan 350.000 euro;

2° de voorstellen van concessie voor openbare werken waarvan het geraamde bedrag van de werken of het bouwwerk gelijk is aan of hoger dan 3.500.000 euro.

§ 3. Elk ontwerp van overeenkomst dat tot gevolg zou kunnen hebben dat een federale aanbestedende overheid als bedoeld in artikel 1, 6°, a en b, zich zou verbinden op het gebied van overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden of concessies voor openbare werken, wordt aan de voorafgaande goedkeuring van de Ministerraad voorgelegd wanneer het geraamde bedrag van het ontwerp van overeenkomst gelijk is aan of hoger dan de toepasselijke bedragen vermeld in de paragrafen 1 en 2.

§ 4. Indien het geraamde bedrag van een overheidsopdracht, ontwerpenwedstrijd of concessie voor openbare werken lager is dan het toepasselijke bedrag vermeld in de paragrafen 1 en 2, maar het bedrag van de goed te keuren offerte het laatstgenoemde bedrag met meer dan vijftien procent overschrijdt, is vóór de gunning van de betreffende opdracht, ontwerpenwedstrijd of concessie, de goedkeuring van de Ministerraad vereist.

Art. 4. 

De goedkeuring van de Ministerraad als bedoeld in artikel 3 wordt vervangen door de goedkeuring van de Eerste Minister in de gevallen bedoeld in de artikelen 26, § 1, 1°, c, en 53, § 2, 1°, c, van de wet van 15 juni 2006 en artikel 25, 1°, e en f, van de wet van 13 augustus 2011 en voor zover het, gelet op de dringende noodzakelijkheid, niet mogelijk is vooraf de goedkeuring van de Ministerraad te verkrijgen.

In dit geval licht de bevoegde minister de Ministerraad hierover onmiddellijk in, met motivering van de ingeroepen dringende noodzakelijkheid.

Art. 5. 

In afwijking van artikel 3 is de goedkeuring van de Ministerraad niet vereist voor :

1° de overheidsopdrachten geplaatst bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking in de gevallen bedoeld in de artikelen 26, § 1, 1°, d en e, 3°, e, en 4°, en 53, § 2, 1°, d en g, 4°, d en e, en 5°, van de wet van 15 juni 2006 en artikel 25, 1°, c en d, en 3°, c, van de wet van 13 augustus 2011;

2° de overheidsopdrachten geplaatst bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking in de gevallen bedoeld in de artikelen 26, § 1, 2°, a, 3°, b en c, en 53, § 2, 2° en 4°, a en b, van de wet van 15 juni 2006 en artikel 25, 3°, a en 4°, a en b, van de wet van 13 augustus 2011, indien het gecumuleerde bedrag van de aanvullende werken, leveringen of diensten tien percent van het oorspronkelijke goedgekeurde bedrag van de hoofdopdracht niet overschrijdt;

3° de overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden of concessies voor openbare werken die in het raam van de ambtshalve maatregelen bepaald in de algemene uitvoeringsregels, met één of meerdere derden worden gesloten voor rekening van de in gebreke gebleven opdrachtnemer;

4° de overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden of concessies voor openbare werken waarvoor de controle door bijzondere wets- of reglementaire bepalingen is geregeld;

5° de opdrachten, ontwerpenwedstrijden of concessies voor openbare werken geplaatst in naam en voor rekening van een andere overheid dan die bedoeld in artikel 2, 1° tot 3°, van de wet van 15 juni 2006 en artikel 2, 1° tot 3°, van de wet van 13 augustus 2011.

Art. 6. 

De plaatsing van overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden en concessies voor openbare werken door of in naam en voor rekening van federale aanbestedende overheden als bedoeld in artikel 1, 6°, c, is onderworpen aan dezelfde regels als die bepaald in de artikelen 3 en 5, met dien verstande dat de goedkeuring van de Ministerraad wordt vervangen door de goedkeuring van de voogdijminister en van de minister die de begroting onder zijn bevoegdheid heeft.

De goedkeuring van de voogdijminister en van de minister die de begroting onder zijn bevoegdheid heeft, wordt geacht verworven te zijn bij ontstentenis van een tegengestelde beslissing, waarvan aan de betrokken federale aanbestedende overheid kennis werd gegeven binnen dertig dagen, te rekenen vanaf de datum van de ontvangstmelding van het verzoek. Dit verzoek wordt dezelfde dag gericht aan de voogdijminister en de minister die de Begroting onder zijn bevoegdheid heeft. De datum van de ontvangstmelding van het laatst ontvangen verzoek geldt als vertrekdatum voor de bedoelde termijn van dertig dagen.

HOOFDSTUK 3. - Overdracht van bevoegdheid inzake de plaatsing en de uitvoering van overheidsopdrachten, van ontwerpenwedstrijden en van concessies voor openbare werken

Art. 7. 

Onder voorbehoud van bijzondere wets- of reglementaire bepalingen kan iedere federale aanbestedende overheid, binnen de in dit hoofdstuk bepaalde grenzen, zijn bevoegdheid inzake overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden of concessies voor openbare werken overdragen aan door hem aangewezen titularissen van ambten.

Art. 8. 

§ 1. De bevoegdheid om de gunningswijze van de opdracht te bepalen, de overheidsopdracht-, wedstrijd- of concessiedocumenten vast te stellen en de procedure in te zetten, kan worden overgedragen voor zover de federale aanbestedende overheid vooraf het voorwerp van de overheidsopdracht, de ontwerpenwedstrijd of de concessie heeft goedgekeurd.

Tenzij de federale aanbestedende overheid anders beslist, is deze goedkeuring evenwel niet vereist voor de opdrachten waarvan de uitgave de bedragen bepaald in artikel 105, § 1, van het koninklijk besluit van 15 juli 2011, artikel 110, § 1, van het koninklijk besluit van 23 januari 2012 en artikel 104, § 1, van het koninklijk besluit van 16 juli 2012 niet overschrijdt.

§ 2. De besluiten of de gelijkwaardige beslissingen van de federale aanbestedende overheid beperken, naargelang het bedrag en de gunningswijze van de overheidsopdracht of het bedrag van de ontwerpenwedstrijd of de concessie voor openbare werken, de op grond van dit artikel overgedragen bevoegdheden.

Art. 9. 

De bevoegdheid om de kandidaten voor een overheidsopdracht, een ontwerpenwedstrijd of een concessie voor openbare werken te selecteren, kan worden overgedragen voor zover het geraamde bedrag van de opdracht volgende bedragen niet overschrijdt :

1° 2.000.000 euro voor de overheidsopdrachten;

2° 350.000 euro voor de ontwerpenwedstrijden;

3° 3.500.000 euro voor de concessies voor openbare werken.

Art. 10. 

§ 1. De bevoegdheid voor de gunning en de sluiting van overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden en concessies voor openbare werken kan worden overgedragen voor zover het bedrag ervan niet hoger ligt dan een grens vastgesteld door het besluit betreffende het overdragen van bevoegdheid of door een gelijkwaardige beslissing van de federale aanbestedende overheid.

Deze grens mag niet hoger liggen dan :

1° 2.000.000 euro voor de overheidsopdrachten geplaatst bij aanbesteding, offerteaanvraag, concurrentiedialoog of onderhandelingsprocedure met bekendmaking als bedoeld in de artikelen 26, § 2, en 53, § 1, van de wet van 15 juni 2006 en artikel 22, eerste lid, van de wet van 13 augustus 2011;

2° 700.000 euro voor de overheidsopdrachten geplaatst bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking in de gevallen van de artikelen 26, § 1, en 53, § 2, van de wet van 15 juni 2006 en artikel 25 van de wet van 13 augustus 2011, alsook voor de ontwerpenwedstrijden;

3° 3.500.000 euro voor de concessies voor openbare werken.

§ 2. Van paragraaf 1 kan evenwel worden afgeweken voor de opdrachten, ontwerpenwedstrijden en concessies voor openbare werken geplaatst :

1° door in het buitenland gevestigde diensten;

2° door de diensten van het Ministerie van Landsverdediging samen met een andere Staat, een bevoorradings- of herstellingsinstelling opgericht door de lidstaten van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie of een Europese openbare instantie als bedoeld in artikel 2, 4°, van de wet van 13 augustus 2011.

Art. 11. 

De hiertoe aangewezen titularissen van ambten kunnen, bij overdracht van bevoegdheid en binnen de grenzen die de federale aanbestedende overheid bepaalt, worden gemachtigd tot het nemen van elke beslissing in het kader van de uitvoering van de overheidsopdracht, de ontwerpenwedstrijd of de concessie voor openbare werken, overeenkomstig de algemene uitvoeringsregels, alsook tot het sluiten van dadingen.

HOOFDSTUK 4. - Machtiging inzake de plaatsing en de uitvoering van overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden en concessies voor openbare werken in geval van toepassing van artikel 8 van de wet van 15 juni 2006 en van artikel 9 van de wet van 13 augustus 2011

Art. 12. 

Wanneer de bevoegde minister of staatssecretaris vaststelt dat hij zich voor een bepaalde overheidsopdracht, ontwerpenwedstrijd of concessie voor openbare werken bevindt in één van de toestanden als bedoeld in artikel 8 van de wet van 15 juni 2006 of artikel 9 van de wet van 13 augustus 2011, die hem verplichten zichzelf te wraken, machtigt hij een andere minister of staatssecretaris tot het nemen van de beslissingen inzake de plaatsing en de uitvoering van deze opdracht, ontwerpenwedstrijd of concessie zolang deze toestand aanhoudt.

Deze machtiging wordt verleend :

1° door de Eerste Minister, aan de op hem volgende minister in de orde van voorrang van de regeringsleden;

2° door een minister, aan de op hem volgende minister in de orde van voorrang van de regeringsleden of bij ontstentenis, aan de Eerste Minister;

3° door een staatssecretaris, aan de minister aan wie hij is toegevoegd.

Indien wordt vastgesteld dat de gemachtigde minister zich voor deze overheidsopdracht, ontwerpenwedstrijd of concessie voor openbare werken op zijn beurt in één van de in het eerste lid bedoelde toestanden bevindt, wordt de machtiging verleend aan de op hem volgende minister in de orde van voorrang van de regeringsleden of, bij ontstentenis, aan de Eerste Minister.

HOOFDSTUK 5. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 13. 

Voor de toepassing van dit besluit wordt het bedrag van de overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden of concessies voor openbare werken geraamd volgens de regels vastgesteld, naargelang het geval, door de artikelen 24 tot 27 van het koninklijk besluit van 15 juli 2011, de artikelen 24 tot 27 van het koninklijk besluit van 16 juli 2012 en de artikelen 25 tot 28 van het koninklijk besluit van 23 januari 2012.

In geval van aanvullende werken, leveringen of diensten die worden geplaatst bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking met toepassing van de artikelen 26, § 1, 2°, a, 3°, b en c, en 53, § 2, 2° en 4°, a en b, van de wet van 15 juni 2006 en artikel 25, 3°, a, en 4°, a, van de wet van 13 augustus 2011, wordt ook het bedrag van de hoofdopdracht meegerekend, onverminderd artikel 5, 2°, van dit besluit.

HOOFDSTUK 6. - Slotbepaling

Art. 14. 

Dit besluit treedt in werking :

1° op de door Ons te bepalen datum voor de overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden en concessies voor openbare werken onderworpen aan de toepassing van de wet van 15 juni 2006;

2° vijf dagen na zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad voor de overheidsopdrachten onderworpen aan de toepassing van de wet van 13 augustus 2011 en de opdrachten geplaatst bij concurrentiedialoog onderworpen aan de toepassing van de wet van 15 juni 2006.

De overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden en concessies voor openbare werken bekendgemaakt vóór deze datum of waarvoor, bij ontstentenis van een aankondiging van opdracht, vóór deze datum uitgenodigd wordt om een aanvraag tot deelneming of een offerte in te dienen, blijven onderworpen aan de regels inzake tussenkomst van de Ministerraad, overdracht van bevoegdheid en de machtigingen die gelden op het ogenblik van de bedoelde bekendmaking of uitnodiging.

Art. 15. 

De Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 3 april 2013.

ALBERT

Van Koningswege :

De Eerste Minister,

E. DI RUPO