Monumentbeschrijving

De overblijfselen strekken zich uit over de gehele top van de rotsachtige heuvel. Ze verdelen zich in twee belangrijke zones met een zeer verschillende omvang.

1. Aan de ene kant, op de noordelijke uiterste grens van de heuveluitloper, de ruïnes van hetgeen de toren van Nicolas de Logne lijt te zijn geweest.

2. Aan de andere kant, bijna de hele rest van de heuvelkam beslaand, de versterkte burcht zelf.

Tussen deze twee delen lijkt, een redlijk uitgestrekt, laag en afgeplat gedeelte, met opzet te zijn ingericht.

De toren van Nicolas de Logne bestaat alleen nog maar in de stata van zijn fundamenten. De toekenning ervan is nog niet geheel verzekerd, omdat een gedeelte van de onderbouw nog ontdekt moet worden. Zonder een al te groot risico zich te vergissen, kan men toch het bestaan van een grote donjon op dee plek veronderstellen.

De zuidwestelijke muur, over de gehele lengte zichtbaar, laat nog de basis van enkele fundamenten van kleine perfect gerangschikte bouwstenen zien. Dichtbij de westelijke hoek, lijkt een richel in de buitenbekleding van de muur het bestaan van een afvoer van de latrines te indiceren, vergelijkbaar met die, die we kunnen zien in het fort zelf.

Gebouwd op een rotsachtige van de burcht geïsoleerde bult, had de toren van Nicolas zonder twijfel, twee functies: aan de ene zijde zoals de teksten het zeggen, het bieden van onderdak aan een trouwe dienaar van de abt Wibald, die zeer waarschijnlijk belast was met het houden van toezicht op de gedragingen van de dubieuze kasteelheren; aan de andere kant, het verstreken van de verdedigingsvoorzieningen door het gedeelte van de heuveluitloper,verontachtzaamd door de feodale burcht, te bestaan.

We weten niet wanneer deze toren in onbruik is geraakt of vernietigd werd.

Het fort in eigenlijke zin beheerst zo'n zestigtal meters de centrale en zuidelijke zones van de heuvel. In zijn grootste afmetingen bereikt het een lengte van 190 meter met een maximale breedte van 55 meter.

Het is gebouwd om een centraal binnenplein (10) bgrensd door bouwwerken. Het meest indrukwekkende was het verblijf van de leenheer (40x11m) (11-12-13-14). Het hele gebouw was ideaal en hoog gelegen op een kleine rotswand die de vallei van de Ourthe domineerde, hetgeen de verdediging vergemakkelijkte.

Net ernaast vormde een vierkante toren van 9 meter breed een uitsteeksel in de lijn van de hoofdmuur (16). Dichtbij de keuken van de leenheer (12) gelegen, bevatte ze de put voor het drinkwater en was op de helling ongeveer 15 meter lager dan de muren gebouwd. Deze bijzondere positie maakte het mogelijk om meer dan 15 meter graven in de rots te besparen. Het was een te waarderen voordeel als we weten dat de put een diameter van 2 meter 70 had en dat er meer dan 65 meter hoogteverschil was om het niveau van het water, dat wil zeggen de Ourthe, te bereiken.

Om de binnenplaats verschijnen nog andere overblijfselen. Tegen de noordwestelijke vleugel, zeer aangetast, rees een aanzienlijke halfcylindrische toren op. Het portaal van de hoofdingang (24) was er ondergebracht achter een met opzet onevenwichtige geplaatste gang. Iets verderop was een gewelfde kelder (21) verder uitgegraven in een ruimte dat een voormalige deur van het hoofdplein zou hebben kunnen zijn.

De noordoostelijke verstingmuur (8-9) was aan zijn kant versterkt met drie flankerende torens (5), de eerste op de noordelijke hoek, de tweede op het centrum van de vestingmuur, de laatste, van geringer belang, aan het tegenovergestelde uiterste.

Aan de zuidoostelijke kant gingen de kelders (17) en de regenwaterreservoirs (15), uitgehouwen in de rots, vooraf aan een terreplein (18) bestemd om de heuvelkam op één van zijn meest blootgestelde zijden af te grendelen.

Om de centrale kern beschermden aanvullende versterkingen de meest kwetsbare zijden.

In het zuidoosten, lager gelegen dan het terreplein, verhinderen twee trapsgewijs geplaatste murenlinies, voorafgegaan door een in de rots uitgehouwen slotgracht, de toegang tot de top. De lange redelijk toegankelijke noordooster helling (het is aan deze kant dat een pad van Logne naar boven naar het fort ging), was achtereenvolgens verdedigd met een gemetselde contrescarp (6), een droge slotgracht (2), een eerste verdedigingslinie (7), waarin een grot (34) die de hele heuvel van oost naar west doorloopt is inbegrepen en, tenslotte, de flankerende toresn (5) en de hoofdmuren (8-9).

De noordwestkant, die van de belangrijkste toegang, was het meest bedreigd daar hij het minst steil was. Hij plaatste dus de meest uitgewerkte verdedigingen achterelkaar.

Een eerste kleine slotgracht (32) en een reeks dikke terrepleinen waarvan het bolwerk (27-29-31) vormen rondom een doorgang van de ingang, beschermden de verlenging van de noordoostelijke slotgracht (2). Echter aan deze kant, bereikte de slotgracht enorme afmetingen: twintig meter breed en twaalf meter diep. Zonder twijfel was hij dieper gegraven om in de materialen voor de bouw te voorzien, maar hij herbergde ook een paardenstal (33) en een tweede toegang (3-4) naar het hoofdplein, via een tweede versterkte grot.

We merken de bijzondere architectuur op van het bolwerk, van binnen beschermd door een halfronde toren (28) doorboord met talrijke schietgaten, die de aanvaller dwong gevaarlijke risico's te nemen, als hij de brug over de grote slotgracht wilde bereiken. De eigenaardige bocht van de ingang, de twee slotgrachten, de talrijke schietgaten en de sporen van de deurkozijnen in de wanden getuigen van de noodzaak dit bijzonder gevoelige gedeelte te beveiligen.

De zuidwestkant was de enige die over geen enkele andere bescherming beschikte dan de muren van de hoofdmuur, maar zijn natuurlijke bereikbaarheid was, zoals reed vermeld, zeer gering.

Merken we tenslotte op dat men nauwelijks ziet waar een donjon, eigen aan het fort zelf, zich zou hebben kunnen bevinden; als het misschien niet, op de plek van een bijna vierkante kelder, geplaatst in het midden van de binnenplaats (20), is.