Het ontstaan van de Zweethond: Een persoonlijk verhaal
We gaan terug naar de jaren '90. Tijdens een diner werd ik gebeld met de onverwachte mededeling: “Je krijgt een hond.” Ik had al eerder een hond gehad, een St. Bernard van maar liefst 85 kilo – geen kleintje, inderdaad. Na mijn verhuizing naar een bovenwoning bleef hij echter bij mijn ouders, waar hij gelukkig volop de ruimte had om vrij rond te lopen en zo een mooie oude dag te genieten.
Vol verwachting reed ik naar huis. Daar aangekomen, bleek “de hond” een teckel te zijn, een ruwharige, dacht ik. Maar al snel werd duidelijk dat er van ruwharig of langharig geen sprake was: het was een kortharige teckel. Zijn naam werd Thomas. Thomas genoot van alles, ging graag mee in de auto, lag ontspannen op de hoedenplank, en was ieders beste vriend.
Toch begon ik me al snel af te vragen hoe ik hem thuis kon laten op dagen dat ik weg was. Alleen zijn is immers niets voor een hond – het zijn echte roedeldieren. Dus besloten wij er een tweede hond bij te nemen, voor gezelschap. Het zoeken begon, en uiteindelijk vond ik Bram in Zuid-Holland, de overgebleven pup uit een nest.
Bram bleek een uitdaging. Hij was nergens bang voor – behalve voor alleen zijn – en was een echte Pietje Bell. We hebben samen veel meegemaakt, en al snel werd duidelijk dat Bram maar ook Thomas meer nodig hadden dan alleen de standaard wandelingen. Maar wat kun je doen met een teckel?
Hier ligt de oorsprong van de Zweethond. Via anderen kwam ik in aanraking met speuren en zweetwerk. Samen met twee gelijkgestemde mensen, Nel de Jong en Bertus Langemaat begonnen we te experimenteren, fouten te maken, en te leren. In die tijd was zweetwerk nog nauwelijks bekend. Toestemming krijgen om ergens te trainen was vaak moeilijk; terreinen bleven gesloten, waarschijnlijk uit onbekendheid en angst voor het onbekende.
Die uitdaging is er nog steeds. Voor wie wil trainen, is het verkrijgen van toestemming van een terreinbeheerder vaak de grootste hobbel. Maar als men eenmaal begrijpt wat zweetwerk inhoudt, verloopt het meestal soepeler. Zweethondenteams werken immers in stilte en met respect, gericht op hun belangrijke taak.
Na jaren van experimenteren en het verzorgen van demonstraties op evenementen, zoals de Game Fair, groeide de vraag naar hulp en training. Hier kwam het idee van de Zweethond echt tot leven. Mijn Helma gaf me het laatste zetje: “Als je ja zegt, moet je ook doen wat je belooft.”
Met de hulp van een bevriende boswachter van Staatsbosbeheer kreeg ik uiteindelijk toestemming om hun terreinen te gebruiken. Ze wilden zien wat het precies inhield en zagen direct de waarde ervan. Die goede relatie bestaat nog steeds, en ik ben hen dankbaar dat aspirant-teams onder mijn begeleiding kunnen trainen.
De praktijk is wat anders. In een wedstrijd mis je essentiële onderdelen, zoals het zoeken naar schottekens, het interviewen over wat er gebeurd kan zijn, of de voorbereiding van jezelf en je hond. Ook praktische vragen blijven vaak achterwege: welk materiaal heb je nodig? Welke lijnen, tuigjes of halsbanden zijn geschikt? Veiligheid – voor jezelf en je hond – hoort voorop te staan.
Zweetwerk is veel meer dan achter je hond aanlopen. Het is een eenheid worden en samen een vakteam vormen en dit kost je al gauw drie tot vijf jaar. Het is een specialisatie na de jachtopleiding, vergelijkbaar met hoe een arts zich specialiseert als chirurg.
Zweetwerk is een eindeloze reis. Als reisleider geef ik trainees richting, maar hun succes en groei bepalen ze zelf. Mijn reis begon in de jaren ’90, en nog steeds leer ik elke dag bij. Mijn doel is om de kennis die ik heb opgebouwd over te dragen aan iedereen die ervoor openstaat.
Uiteindelijk hoop ik zo bij te dragen aan verantwoord wildbeheer en het onnodig lijden van dieren tot een minimum te beperken.