1. De moed
Voordat we onszelf kunnen gaan opvoeden is het belangrijk vast te stellen hoe groot onze moed is. Meestal hebben we daar een verkeerd beeld van, omdat we vaak tegenover onszelf, niet alleen tegenover anderen, niet toe willen geven, dat we bang zijn. Ook mensen, die voor zeer moedig doorgaan, bepaalde sportmensen bijvoorbeeld, kunnen tegenwoordig niet leven zonder de een of andere angst. We leven in het tijdperk van de angst, we zijn een bang gemaakte en bang geworden generatie.
Vaak horen daar juist ook mensen bij, die in hun eigen omgeving als zeer moedig beschouwd worden. Zij moeten zichzelf en anderen hun moed bewijzen, omdat ze vol angsten zitten. Het hoeft echter niet te betekenen dat menszijn hetzelfde inhoudt als bang zijn. Nu al kunnen we onze angsten overwinnen, weliswaar niet helemaal, maar dan toch wel voor het grootste deel.
Op de eerste plaats moeten we moedig genoeg zijn, om onze eigen angsten onder ogen te zien. Om vast te stellen hoeveel angsten, of positiever uitgedrukt: hoeveel moed iemand heeft, moet het begrip moed ons duidelijk zijn.
Moed is niet de heldenpose van mensen, die halsbrekende toeren verrichten; het is een eigenschap, waarover ieder mens kan beschikken en niet alleen mannen.
Onder moed kun je het volgende verstaan:
Je plaats vinden in het leven met zijn afwisseling van vreugde en verdriet.
Standhouden, ook in de grootste moeilijkheden, deze proberen te begrijpen en te overwinnen. Deze overwinning is een van de voornaamste taken van ons leven.
Je eigen daden erkennen en de consequenties op je nemen. Dit alles valt onder de zogenaamde "burgerlijke moed" en heeft niets te maken met man- of vrouwzijn
Kritiek verdragen. Dat is iets, wat helemaal niet zo gemakkelijk is, omdat we gewend zijn meteen in de verdediging te gaan.
Vergissingen en fouten toegeven, zonder dat als ontmoedigend te ervaren. Er zijn mensen genoeg, die hun fouten en vergissingen willen toegeven, ook voor anderen, maar meestal voelen ze zich daarbij toch vernederd. Pas als we dit gevoel van vernedering kunnen overwinnen, omdat we ervan uitgaan, dat ieder mens fouten heeft en fouten maakt, kunnen we zeggen, dat we al tamelijk moedig zijn.
Aanpassingsvermogen. Daarmee bedoelen we, dat je niet star bent, maar dat je goed kunt reageren op gegeven omstandigheden. Dat is een van de belangrijkste opvoedingmethoden.
Bereid zijn je, als het nodig is, ook eens een keer on-populair te tonen. Je moet dus niet stomweg meedoen en je aan een bepaalde groep conformeren, maar je medewerking moet ook een hoger aspect bevatten. Als de groep, waar je bij hoort de verkeerde richting inslaat, dan moet je het risico nemen jezelf on-populair te maken door te proberen weer een goede draai te geven aan de verdere ontwikkeling.
Met jezelf in het reine proberen te komen, zonder steeds anderen te belasten met jouw persoonlijke problemen.
Je verantwoordelijk voelen tegenover de gemeenschap in alles wat je doet.
Hiermee is het moedig-zijn natuurlijk nog niet uitputtend behandeld, maar wel kunnen we, op deze punten letten en vaststellen hoe het met onze eigen moed gesteld is.
2. Het gemeenschapsgevoel
Evenals onze moed, is ons gemeenschapsgevoel een belangrijke graadmeter van de situatie waarin wij ons bevinden. Gemeenschapszin betekent medemenselijkheid,nuchter, logisch denken, prestatiebereidheid, bereidheid tot overgave aan de beleving van kunst en natuur, maar voor alles:verantwoording af durven leggen. Volgens Adler is dit gemeenschapsgevoel het belangrijkste uitrustingsstuk, dat de mens al bij zijn geboorte meebrengt. Maar dit gevoel moet verder ontwikkeld worden. Aan het begin van het kinderleven is het voornamelijk de moeder, die daarvoor verantwoordelijk is.
Gemeenschapszin is dus de grondslag voor een normale aanpassing en het is nodig, dat het kind dit van zijn moeder leert. Als je gemeenschapszin hebt, betekent dat, dat je je aan de nuttige kant van het leven beweegt. Je volgt je eigen interessen, maar hebt toch aandacht voor de ander en voor zijn belangen. Hoe meer gemeenschapsgevoel men heeft, hoe kleiner het minderwaardigheidsgevoel wordt. Moed, optimisme, het gevoel, dat je het leven aankunt, worden evenredig groter. Door niets wordt ons bestaan zozeer gerechtvaardigd en waardevol, als door het weten, dat je anderen van dienst kan zijn. Gemeenschapszin hebben betekent vertrouwen hebben, de zin van het leven inzien en niet steeds alleen maar zekerheden najagen. We zijn niet op de wereld om zeker te zijn. Dat wil ook weer niet zeggen, dat je je tot elke prijs aan moet passen. Er is meer, dan het eenvoudig meedraaien in een bestaande groep. Het betekent, dat wij een verlangen naar volmaaktheid in ons dragen en ook anderen willen helpen bij hun voortgang, hun verdere ontwikkeling. Naarmate je je meer gelijkwaardig voelt, heb je meer gemeenschapsgevoel. Ik durf zelfs te stellen, dat het gemeenschapsgevoel de maatstaf is voor ons zogenaamd "normaal zijn".
De staat van de harmonische betrekkingen met onze medemensen hangt af van ons gemeenschapsgevoel. Voor de ontwikkeling van dit gevoel moeten we onszelf positief in kunnen schatten. Zoals we nog zullen zien, is deze positieve zelfwaardering afhankelijk van onze bereidheid om ook in onszelf iets goeds te ontdekken. Dat kan een zakelijke constatering zijn en hoeft niet aangeduid te worden met "eigen roem". Er bestaat geen mens, die niet ook zijn positieve kanten heeft.
Gemeenschapszin verhoogt het tolerantieniveau. Bekwaamheid om samen te werken is hiervoor de maatstaf.. Hoe minder iemand bereid is tot samenwerking, des te meer verraadt hij, dat zijn gemeenschapsgevoel niet voldoende ontwikkeld is.
3. De gezinssamenstelling
Kennis van de gezinconstellatie en de gevolgen daarvan is van grote betekenis of voor onze zelfkennis. Al naargelang we, als enig kind, als middelste of jongste van het gezin opgroeien, werken verschillende invloeden binnen het gezin op ons in. Deze invloeden bepalen niet onze bestemming, maar zijn er wel de oorzaak van, dat we al heel jong een bepaalde bewegingrichting kiezen. De mogelijkheden en hindernissen, de uitdagingen, die op ons afkomen, de verwachtingen en teleurstellingen, het succes of de mislukking, dit alles wordt sterk bepaald door de plaats van het kind in de kinderrij.
Uit de indrukken en ervaringen, die het binnen het gezin opdoet, vormt het kind zich een referentiekader, dat het nodig heeft om ook de wereld buiten het gezin te kunnen begrijpen. Gelooft een kind, dat het zijn thuis verworven bekwaamheden om kan zetten in vaardigheden, dan zal dat zeker zijn vaardigheid om met situaties buitenshuis klaar.te komen, beïnvloeden.
Als gevolg hiervan kan men het karakter beschouwen als uitdrukking van de beweging, die binnen de groep van het gezin plaatsheeft. Men hoeft dus karaktervorming niet meer hoofdzakelijk toe te schrijven aan erfelijkheid, de psychisch-seksuele ontwikkeling of prikkels vanuit de omgeving. De gezinconstellatie moet gezien worden als iets dynamisch. Dat betekent, dat het niet alleen de factoren zijn die op het kind inwerken, maar dat het aankomt op de eigen duiding van het kind en de wederzijdse beïnvloeding binnen het sociale veld, dat wij gezin noemen. Het kind oefent net zo goed invloed uit op zijn omgeving, dus op de andere gezinsleden, als zij het op hem doen. In zijn pogingen erbij te horen, zijn eigen plaats in de groep, het gezin, te vinden, ontwikkelt het kind bij zijn vroegste betrekkingen met andere gezinsleden zijn eigen methodes en brengt de anderen ertoe hem zo te behandelen als hij dat van hen verwacht.
Kinderen reageren heel verschillend op dezelfde situatie, zodat in geen enkel gezin, ook niet als het om een Eeneiige tweeling gaat, twee kinderen in precies dezelfde omstandigheden opgroeien. De gezinomgeving is voor ieder afzonderlijk kind anders. Dat de geboorte van ieder volgend kind de situatie verandert hoeft geen betoog. Daarbij mag men ook niet vergeten, dat de ouders bij iedere nieuwe geboorte ouder en ervarener geworden zijn. Zij kunnen in de tussentijd rijker geworden zijn en een eigen huis bezitten. Of ze kunnen door een of ander ongeluk armer zijn geworden. Misschien zijn ze ook verhuisd, waardoor de buurt veranderd is.
Andere mogelijkheden voor een veranderde situatie vinden we in het optreden van stiefouders, wanneer de eigen ouders door dood of scheiding wegvallen. Belangrijk is ook of een van de broertjes of zusjes ziek of lichamelijk gehandicapt is, of dat een kind vlak voor of na de dood van een ander kind geboren werd. De plaats die een enige jongen tussen enkel meisjes inneemt vormt een heel bijzondere omstandigheid, net zo goed als die van een meisje tussen louter jongens.
Ook duidelijk zichtbare lichamelijke kenmerken, bijvoorbeeld het knappe uiterlijk van een kind, kan een grote invloed uitoefenen. Verder moet ook nog vastgesteld worden of behalve de eigenlijke gezinsleden, de ouders en hun kinderen, ook nog andere personen bij hen hebben gewoond. Dit kunnen grootouders, tantes, kostgangers, personeel e.d. zijn geweest.
Van bijzonder belang is de vaststelling, dat een kind op een of andere manier door de ouders werd voorgetrokken. Er is niets, dat ons in onze eerste kinderjaren zozeer kan ontmoedigen als het idee, dat broertjes of zusjes voorgetrokken worden. Ook nu nog komt het vaak voor, dat jongens een bijzondere en superieure rol kunnen spelen die aanleiding kan geven tot een minderwaardigheidsgevoel bij meisjes.
Kinderen nemen zeer goed waar. Ze kunnen echter datgene wat ze gezien hebben niet altijd goed duiden, zodat alleen al de verdenking dat anderen voorgetrokken worden een kind er toe kan brengen een heel verkeerde weg in te slaan.
We zullen hier enkele typerende familieconstellaties belichten:
Het enig kind
Het enig kind brengt heel zijn kinderleven door tussen mensen, die volwassen zijn en daarom van het begin af aan meer kunnen als hijzelf. Daardoor kan het voor hem belangrijk zijn door deze volwassenen gewaardeerd te worden. Dit kind kan een uitblinker zijn en dienovereenkomstig bepaalde vaardigheden ontwikkelen, maar het kan hem er ook om te doen zijn het medelijden van de volwassenen op te wekken. In dat geval ontwikkelt het zich in de richting van schuwheid, vreesachtigheid en hulpeloosheid.
Het is gebruikelijk, dat enige kinderen verwende kinderen zijn. Als het een jongen is, dan zal hij vaak een moedercomplex hebben, dat wil zeggen, dat hij opgroeit in een sterke afhankelijkheid van zijn moeder. Zijn leven als volwassene kan daardoor in zoverre beïnvloed worden, dat hij bij zijn partnerkeuze zal zoeken naar een vrouw, die zijn moeder kan vervangen.
Een jongen kan ook het gevoel hebben, dat zijn vader een rivaal is, maar dit hoeft niet meteen met seksualiteit in verband gebracht te worden. Het kan net zo goed voorkomen, dat de vader, die al tijden de moeder voor zich alleen gehad heeft, jaloers wordt op het eerste kind. Dat vergt immers zoveel tijd van de vrouw, die vroeger al haar tijd aan hem kon besteden.
Het enig kind vormt vaak het middelpunt van de belangstelling van een kleinere of een grotere groep van volwassenen en is meestal hevig geïnteresseerd in zijn eigen persoontje. Een andere omstandigheid is, dat de ouders over het algemeen nogal angstvallig reageren op zo'n eerste kind, meer in ieder geval als bij de volgende. Het komt dan ook vaak voor, dat bij een enig kind een bepaald gevoel van onzekerheid kan worden vastgesteld.
Enige kinderen hebben vaak niet geleerd iets te bereiken door hun eigen moeite. Zij stellen alles en iedereen in hun dienst en verwachten, dat zij iets krijgen zodra zij erom vragen. Het kind kan zich onrechtvaardig behandeld voelen als zijn wensen niet vervuld worden en het kan weigeren verder mee te werken.
Wij willen er nog eens op wijzen, dat de hier beschreven waarnemingen niet noodzakelijk onze ontwikkeling beïnvloeden. Zij geven echter wel weer wat in de praktijk vaak zal gebeuren.
Het eerste kind
Het eerste kind heeft vaak een bevoorrechte plaats; op z'n minst was het een tijd lang enig kind en daardoor middelpunt van de belangstelling. Deze kinderen kunnen het idee ontwikkelen, dat zij altijd en overal de eerste moeten zijn. Tegenover de volgende kinderen zullen zij steeds een soort superioriteit willen handhaven. Bij de geboorte van een tweede kind voelt het eerste kind zich vaak "onttroond". Het laat zich ontmoedigen en weigert enige verantwoording op zich te nemen. Het is ervan overtuigd, dat zijn ouders niet van hem houden, dat hij verwaarloosd wordt, en zal alle moeite doen om door positieve prestaties de aandacht en hulp van zijn moeder terug te verdienen. Lukt dit niet, dan gaat het kind over tot een onzakelijke oplossing en wordt lastig. Als de moeder zich dan laat verleiden tot een (machts)strijd kan dit doodgewone kind tot een probleemkind uitgroeien.
Het eerste kind kan een bijzonder sterk, goed gedragspatroon ontwikkelen, maar het kan ook erg ontmoedigd worden. In de strijd om de overhand te houden, kan het soms veel moeite doen om de andere kinderen te beschermen en te helpen. Maar niet zelden komt het voor, dat haatgevoelens, zelfs verwensingen, gericht worden tegen het tweede kind.
Is het eerste kind een jongen en volgt daar in korte tijd een meisje op, dan kan een persoonlijk conflict tussen die beiden uitgroeien tot de grondslag van een latere ontevredenheid met betrekking tot het eigen geslacht. Tussen de 1 en 17 jaar ontwikkelen meisjes zich over het algemeen sneller als jongens. Daarom kan de eerstgeboren jongen ingehaald worden door het zusje dat op hem volgt. Gewoonlijk zal hij dan, met gebruikmaking van de nog steeds bestaande sociale bevoorrechting van jongens, proberen zich te doen gelden en zo voordeel halen uit zijn mannelijke rol. Daarentegen kunnen meisjes vanuit hun meisjesrol een minderwaardigheidscomplex ontwikkelen, maar als een soort overcompensatie toch naar voren dringen.
Het tweede kind
Dit kind heeft geen gemakkelijke plaats. Het neemt vaak de houding van een locomotief aan; het staat voortdurend onder druk en probeert het oudere kind in te halen om aan deze druk te ontkomen. Een tweede kind krijgt nooit de onverdeelde aandacht van de ouders, maar ziet steeds een ander kind voor zich, dat over het algemeen ook nog verder is in zijn ontwikkeling. Als blijkt, dat het tweede kind niet kan winnen van het eerste, komt zijn aanspraak op gelijkwaardigheid aan de orde. Deze kinderen gedragen zich vaak alsof ze bezig zijn met een wedren: subtractief en eerzuchtig.
Concurrentie tussen de twee eerste kinderen, die zich uit in een tegengestelde karakterontwikkeling, zien we bijna altijd optreden. Is het ene kind betrouwbaar en goed, dan kan het andere onbetrouwbaar en slecht worden. Heeft de een succes, dan kan de ander zich onzeker gaan voelen en zijn eigen mogelijkheden in twijfel trekken. Als dan nog een derde kind wordt geboren, raakt het tussen twee partijen "ingeklemd", een zogenaamd "sandwichkind".
Het middelste van de drie
Dit kind heeft een onveilige plaats binnen de als gezin aangeduide groep en zal zich vaak verwaarloosd voelen. Het zal namelijk ontdekken, dat het noch de voorrechten van de jongste noch de privileges van de oudste krijgt. Daardoor kan het gaan denken, dat zijn ouders niet van hem houden, het kan zich misbruik voelen en langzamerhand tot de overtuiging komen, dat de wereld onrechtvaardig is ten opzichte van hem. Het is mogelijk, dat dit kind niet in staat is zijn plaats in de groep te vinden. Dit werkt bijzonder ontmoedigend en we zullen dan ook een moeilijk kind, een probleemkind tevoorschijn zien komen.
Middelste kinderen uit een groter gezin ontwikkelen meestal een stabieler karakter. Ook de machtsstrijd tussen de kinderen onderling is daar gewoonlijk minder uitgesproken. Je zou kunnen stellen: hoe groter het gezin is, hoe minder strijd en rivaliteit er tussen de kinderen voorkomt.
Het jongste kind
Al naargelang het leeftijdsverschil met de oudere kinderen wordt dit kind vaak behandeld als enigste kind. Vaak wordt alles voor hem gedaan; er wordt voor hem beslist en ook de verantwoording wordt overgenomen. Gewoonlijk verwend door het hele gezin, worden deze kinderen superbabies, die meerdere vaders en moeders hebben, omdat ook de oudere kinderen deze rol op zich nemen.
Als kleinste en zwakste zit het kind in een pijnlijke situatie. Vaak wordt het door de oudere broers en zussen niet ernstig genomen. Maar het kan ook de "baas" van het gezin worden, als het zich tot hardloper ontwikkelt, omdat het zich duidelijk ver achtergesteld heeft gevoeld. Hij zal proberen alle oudere kinderen voorbij te streven en het meest succesvol te worden.
Aan de andere kant kan het ook een minderwaardigheidsgevoel ontwikkelen en de directe strijd om superioriteit vermijden. Misschien houdt het zijn babyrol aan, stelt daardoor anderen in zijn dienst en vormt uit zijn zwakke kant een punt in zijn voordeel. Vaak ziet men een band met het oudste kind, omdat beiden aan het eind van de, rij, dus aan de buitenkant staan.
In principe kun je stellen, dat broers en zussen, die grote verschillen vertonen in karakter, temperament, interessen, vaardigheden etc., waarschijnlijk opgegroeid zijn als concurrenten, omdat overeenkomst in karaktertrekken wijst op een hechtere band.
Wel is er een verschil tussen concurrentie en rivaliteit. Concurrentie is een wezenlijk, diepgaand iets, dat leidt tot verschillen in karakter. Rivaliteit zoekt alleen maar de directe, openlijke vergelijking in de vorm van een gevecht. Rivalen, dus kinderen, die veel met elkaar vechten, hoeven niet altijd concurrenten te zijn.
Anderzijds kunnen ook concurrenten afzien van elke rivaliteit. In dat geval heeft er één de leiding; hij is actief en beschermt de ander, die zich dat laat aanleunen en zodoende in zijn zwakte en minderwaardigheid wordt ondersteund.
Als er tussen de kinderen een erg groot leeftijdsverschil bestaat, dan kan elk afzonderlijk kind de kenmerken van een enig kind vertonen. Grote leeftijdsverschillen kunnen ook leiden tot groepsvorming binnen het gezin, zodat al naargelang het aantal kinderen twee of meer groepen kunnen ontstaan.
Het onderkennen van al deze mogelijkheden, die ons als kind kunnen beïnvloeden is belangrijk voor de zelfopvoeding. Het kind benut zijn eigen situatie en de indrukken die het daaruit krijgt, om zijn eigen levensstijl, zijn eigen manier van vooruitgang en zijn eigen karakter te ontwikkelen. Als we overigens bij kinderen uit eenzelfde gezin grote gelijkenissen ontdekken, dan is dat waarschijnlijk terug te voeren op de sfeer van het gezin. In tegenstelling tot de gezinconstellatie is de sfeer meestal meer afhankelijk van de ouders, hun instelling, hun opvoedingdoelen en hun waardesysteem.
Het is een kwestie van zelfkennis, wanneer je vast kunt stellen met wie je opgegroeid bent in een sfeer van concurrentie. Vroeger dacht men, dat een leeftijdsverschil van 6‑7 jaar voldoende was om concurrentie tussen twee kinderen uit te schakelen. De oudere voelde zich bij voorbaat zo superieur, dat hij de jongere niet eens meer als concurrent beschouwde. De tegenwoordig steeds toenemende concurrentie en angst zorgt er echter voor, dat een leeftijdsverschil van 10 jaar kinderen er niet van afhoudt elkaar als concurrenten te zien.
4. De vroegste jeugdherinneringen
Schrijf eens, voordat je verder leest, je vroegste jeugdherinneringen op.
De inhoud is niet zo belangrijk, maar hoe verder ze terug liggen hoe beter. De vijf vroegste herinneringen, herinneringen dus aan de tijd voordat je naar school ging, zijn voldoende. Tot drie zou je minstens moeten kunnen komen.
Bij het optekenen is het van belang herinnering en verslag te onderscheiden. Als je je herinnert, dat je 's zondags altijd met opa ging wandelen, dan is dat geen herinnering. Je moet dat van horen zeggen hebben, omdat het iets is dat steeds herhaald werd. Als je echter nog weet, dat er op een van die wandelingen iets gebeurd is, dan mag je wel aannemen, dat dat een echte herinnering is.
Je vroegste herinneringen vormen het beste middel om vast te stellen, waar je eigen levensstijl vandaan komt. Ze zijn de uitdrukking van de grondhouding van het kleine kind. Als we bedenken, dat van de duizenden belevenissen van onze vroegste kindertijd alleen dit beetje is blijven hangen, dan moet het duidelijk zijn, dat dit van bijzondere betekenis is geweest en beantwoordt aan het beeld, dat het kind zich gevormd heeft van de wereld, van de mens, van het leven en van zichzelf.
Deze vroegste herinneringen maken het ons mogelijk om onze eigen verafgelegen doelen, waarvan we ons meestal onbewust zijn, enigszins te herkennen. Uit ervaring weten we, dat onze vroegste herinneringen elkaar aanvullen. Tegenstellingen bestaan alleen maar in schijn.
Iemand, die geen herinneringen heeft, is meestal iemand, die helemaal geen (zelf)kritiek kan verdragen. Hebben we alleen maar mooie herinneringen, waar geen andere mensen aan te pas, komen, dan hebben we waarschijnlijk onze omgeving als onaangenaam ervaren en ons een heel eigen wereld opgebouwd. Het is echter ook mogelijk, dat je alleen maar mooie herinneringen hebt, omdat je ze plaatst tegenover het feitelijke leven, waarin nooit meer zoiets voorgekomen is. Daarmee bevestig je je negatieve kijk op het leven.
Belangrijk is de rol, die je zelf speelt in de herinneringen uit je kinderjaren. Was je indertijd al actief, dan zul je ook later in je leven eerder een actieve rol spelen. Was je daarentegen alleen maar waarnemer en deed je zelf niets, dan zul je waarschijnlijk ook nu eerder de rol van toeschouwer spelen. Als je de herinnering bewaard hebt aan iets, dat gelukt is, dan zal je levenshouding moediger zijn als wanneer alles mislukt of net niet gelukt is. Sta je alleen in je herinneringen en horen er geen andere mensen bij, dan kan dat betekenen, dat je als kind slechte ervaringen hebt opgedaan met anderen en uit die situatie een angst hebt overgehouden om met anderen in contact te treden. Ben je daarentegen opgegroeid in een wij-situatie, dan zul je later ook contactvaardiger zijn. Wordt aan de moeder eerder een positieve rol toegedacht, dan heeft zij haar kinderen waarschijnlijk verwend.
Ook van andere personen moet je vaststellen of je ze positief ervaren hebt. Dat zou dan kunnen wijzen op een goed ontwikkeld gemeenschapsgevoel. Een negatieve herinnering zou kunnen duiden op een als vijandig ervaren "ümwelt" wat ook nu nog iemand kan verleiden zich op te winden over de slechtheid van de wereld. Staat je nog een helpende figuur bij, dan steekt daar waarschijnlijk een gevoel achter van eigen hulpeloosheid. Je gelooft, dat je altijd aangewezen bent op de hulp van anderen. Wordt de moeder überhaupt niet vernoemd, dan heeft het kind waarschijnlijk het gevoel gehad, dat het verwaarloosd werd. Als je in je vroegste herinneringen altijd samen bent met een broertje of zusje, dan betekent dat waarschijnlijk, dat je je op een of andere manier onttroond hebt gevoeld. Maar het is ook goed mogelijk, dat je je alleen goed voelt in de omgang met zwakkeren. De herinnering aan de geboorte van een jonger broertje of zusje is praktisch altijd een aanwijzing voor het gevoel onttroond te zijn.
Een veel voorkomende herinnering is die aan een verblijf op het land, met de moeder bijvoorbeeld. Ook worden ouders of grootouders vaak geplaatst in een vriendelijke sfeer. Dat betekent, dat je deze personen voortrekt en daarmee anderen uitsluit. De herinnering aan bedreiging, ongeluk en straf beklemtoont meestal het vijandige in je leven.
De herinnering aan wandaden, diefstallen, seksuele ervaringen kan tot gevolg hebben, dat je probeert deze dingen voorgoed uit je leven te bannen. De herinnering aan ziekte en dood toont je angst daarvoor en is vaak verbonden met de wens dokter of verpleegkundige te worden om beter gewapend te zijn tegen deze dingen. Vaak herinnert men zich ook de eerste dag op de peuter- of basisschool. Daaraan kunnen we zien, dat nieuwe situaties vaak veel indruk maken.
Interessant is ook de symboliek van de herinnering. Staat het kind boven of onder? Het ervaart zichzelf als klein, wanneer het beschrijft hoe groot, hoe reusachtig, de anderen of de voorwerpen waren. De graad van deze symboliek kan overigens ook op artistieke begaafdheid wijzen. In onze vroegste herinneringen kunnen we ook visuele, akoestische of motorische tendensen terugvinden. Dat toont dan aan of we ons verlaten op onze ogen, onze oren of onze spieren.
Kinderdromen, de herinnering aan dromen, die we al voordat we naar school gingen droomden, betekenen overigens hetzelfde als jeugdherinneringen.
Het is belangrijk voor onze zelfopvoeding, wanneer we kunnen vaststellen welke verafgelegen doelen voor ons een rol spelen. Herinneren we onszelf steeds als de eerste, als iemand die de eerste viool speelt, dan is ons einddoel waarschijnlijk: altijd de eerste zijn. Lukt dat niet in goede zin, dan maar in de slechte betekenis van het woord. je werkt anderen "op de zenuwen" en wordt als lastig en storend ervaren.
Een ander doel is: goedkeuring weg kunnen dragen van de ander.
Bij meisjes, die als eerste of tweede kind in het gezin werden geboren en opgegroeid zijn in een sfeer van concurrentie met een broer, zie je vaak het verlangen om goed te zijn. Weer anderen is het voornamelijk om erkenning te doen. Het opwekken van medelijden is ook geen zeldzaam einddoel.
Vaak komt het ook voor, dat iemand ervan overtuigd is iets uitzonderlijks te zijn. Hij kan daarbij putten uit de herinneringen aan zijn kinderjaren en het bijzondere karakter van zijn belevenissen en zijn eigen rol daarin extra belichten. "Ik mag geen fouten maken","ik moet gelijk hebben", "ik moet alles onder controle houden" geven kenmerkende kanten weer van een levensstijl, die in jeugdherinneringen duidelijk zichtbaar kan worden.
Met het hierboven gestelde moet het mogelijk zijn, dat iedereen minstens één of een paar kanten van zijn persoonlijke levensstijl kan ontdekken. Natuurlijk is het onmogelijk de inhoud van je levensstijl zonder hulp van buitenaf bloot te leggen. Het kan echter al veel helpen, als een paar kanten wat duidelijker zijn.
Dit is het ogenblik om het begrip "levensstijl" nog wat nader toe te lichten: onder levensstijl wordt verstaan de mening, die kleine kinderen zich, onbewust en op grond van hun ervaringen, vormen over het leven, over de mens, over de wereld, over zichzelf en de eigen krachten en mogelijkheden. Deze mening hoeft niet juist te zijn. Kleine kinderen kunnen wel buitengewoon goed waarnemen, maar ze hebben nog niet genoeg inzicht, kennis en ervaring om hun belevenissen goed te kunnen interpreteren, zodat de levensstijl altijd fouten insluit.
Normaal gesproken heb je bij je dood nog de levensstijl, die je als klein kind opgebouwd hebt. Een verkeerde levensstijl kunnen wij niet veranderen, zelfs niet als we volwassen zijn, omdat we hem immers niet kennen. Een werkelijke verandering is alleen te bereiken met een therapeutische behandeling of door therapeutische gesprekken.
We dragen dus allemaal nog het kleine kind in ons. Toch is er nog een andere mogelijkheid om de levensstijl te veranderen, maar daarop kun je in het algemeen niet rekenen: je kunt namelijk op grond van bijzonder indringende ervaringen, meestal van religieuze aard, zo in beroering gebracht, zo door elkaar geschud worden, dat verschillende kanten van je levensstijl kunnen veranderen.
Wat we in het kader van de zelfopvoeding bereiken willen en kunnen, is het onderkennen van afzonderlijke kanten van je levensstijl en het veranderen daarvan met behulp van nog te behandelen methodes.
5. Dromen
Ook dromen bieden je de mogelijkheid om tot zelfkennis te komen, maar ze zijn, net zoals je vroegste herinneringen, alleen gedeeltelijk zonder hulp van buitenaf te achterhalen. In principe zou niet de droom, maar de dromer geduid moeten worden. Er zijn echter typische dromen, meestal herhalingdromen, waaruit veel karakteristieks afgelezen kan worden. Dat zijn onder andere de volgende:
Angstdromen duiden er vaak op, dat men de vijandigheid van de wereld, van andere mensen, van het leven, van de werkelijkheid of van het noodlot principieel overschat. Omdat dromen voor de dromer meestal een voorbereiding op de volgende dag betekenen, kan men concluderen, dat hij met behulp van zijn droom zichzelf ergens voor waarschuwt. Hiermee kweekt hij angstgevoelens aan, die hem beletten te doen wat hij moet doen. Natuurlijk is dit maar een van de vele interpretatiemogelijkheden.
Vliegdromen betekenen dikwijls, dat men veel wil bereiken; het zijn vaak dromen, die getuigen van eerzucht. Men wil boven de ander uitkomen, hem voorbij streven, iets kunnen wat hij niet kan enz. Niet zelden zijn deze vliegdromen gekoppeld aan
Valdromen. Het naar beneden vallen, zweven of storten wordt meestal gezien als een compensatie; in de droom kun je je laten vallen, iets wat je jezelf in werkelijkheid niet toestaat, omdat je natuurlijk vermogen tot overgave geremd is. Mensen, die voelen dat ze nergens bijhoren, die geloven dat ze geen eigen plaats hebben, dromen deze droom zeer vaak.
Achtervolgingdromen zijn een soort angstdromen. Je moet alleen maar vaststellen door wie je achtervolgt wordt. Zijn het mensen, dan beschouw je die als vijanden die je niet goedgezind zijn. Droomt een vrouw, dat ze achtervolgd wordt door mannen, dan kan dit duiden op het zogenaamde "mannelijke protest". Die vrouw is waarschijnlijk bang, dat ze geslachtelijk een. ondergeschikte rol moet spelen. Een achtervolging door dieren kan over het algemeen gesproken een angst voor het leven uitdrukken. Vaak kun je de dieren (bijvoorbeeld leeuw, tijger, hond e.d.) symbolisch opvatten. Wordt je achtervolgd door iets on-definieerbaars of door een levenloos voorwerp, dan kan dat wijzen op een algehele levensangst. Achtervolgingdromen zijn vaak verbonden met
Hindernisdromen. Je kunt bijvoorbeeld niet rennen als je weg wilt; het is net of je lood aan je voeten hebt. Of je kunt niet schreeuwen of roepen. Deze dromen laten zien, dat de dromer zich in het leven gehandicapt voelt. Hij gelooft te weinig in zichzelf en in zijn eigen mogelijkheden.
Verlegenheidstromen. In deze dromen sta je meestal half gekleed, soms ook helemaal naakt, opeens tussen de mensen, bijvoorbeeld op straat. Ook komt het vaak voor, dat je in je droom naar het toilet gaat en vaststelt dat je daar niet alleen bent. Je wordt dus in verlegenheid gebracht. Uit deze dromen zou je de conclusie kunnen trekken, dat je bang bent je bloot te geven. Je stelt je niet al te veel voor van jezelf en richt je alleen op de pogingen om je vermeende of feitelijke minderwaardigheid te verheimelijken, opdat anderen maar niet merken hoe weinig er van je uit gaat.
Stationsdromen zijn dromen, waarin je een trein en de bus, een schip, het vliegtuig of een ander openbaar vervoermiddel wilt halen en het niet of net niet meer redt. Deze dromers zijn bang, dat ze in het leven tijd te kort zullen komen. Haal je de trein net wel, dan wijst dat op een iets moediger instelling als wanneer je het nakijken hebt, omdat je te laat kwam. Elke rit met zo'n vervoermiddel, ook het door een straat lopen of rijden, kan vergeleken worden met de levensreis. Verloopt het leven glad of met hindernissen ? Ben je alleen in de coupé of zijn er ook andere mensen ? Wordt je onderweg opgehouden door hindernissen of ongelukken ?
School- en examendromen Als iemand na zijn schooltijd nog over school droomt, dan zal dat vaak iemand zijn, die niet gemakkelijk kan afrekenen met zijn verleden. Omdat dromen in principe de voorbereiding zijn voor wat er gaat komen, is het ook hier weer belangrijk of iemand het examen haalt of niet; of hij succes heeft op school of niet. Is hij geslaagd, dan kan dat een "fiat" betekenen dat wil zeggen, dat het dan ook in werkelijkheid zo toe kan gaan. Maar het kan ook andersom, ontmoedigend, werken, wanneer hij zich voorhoudt, dat het niet zo'n prestatie is om voor een gedroomd examen te slagen; in werkelijkheid is het immers allemaal veel moeilijker.
Seksuele dromen. Hebben getrouwde mensen zulke dromen, dan kan dat een verzet tegen de levenspartner betekenen. Seksuele dromen bij niet gebonden personen kunnen wijzen op een aversie tegen het huwelijk in het algemeen. Over het geheel genomen komen zulke dromen niet voor bij mensen met een normaal seksleven.
Dag- of waakdromen zijn de uitdrukking van ontmoediging. De rol, die je in je dagdroom speelt, die je met open ogen droomt, is er een, die je, in het gewone leven niet durft te spelen. Het vaste geloof, dat je je idealen kunt verwezenlijken maakt dagdromen overbodig.
De inhoud van een droom is over het algemeen niet zo belangrijk als de stemming, de gevoelens en de emoties, die door de droom worden opgeroepen. Als een man droomt, dat zijn vrouw dood is en bij het wakker worden opgelucht constateert dat ze nog rustig naast hem slaapt, betekent dat wel even iets anders als wanneer hij betreurt dat ze nog steeds leeft. Droom je van iets, dat je de vorige dag hebt meegemaakt, dan spreekt men van "dagresten" Over het algemeen betekenen die niet zoveel als gewoonlijk wordt aangenomen. De invloed, die deze dagresten op de droom hebben is echter wel belangrijk. Ze zijn de bouwstenen, waarmee de dromer een gebouw optrekt, dat in zijn eigen, vrije opstelling niet afhankelijk is van de inhoud van de dagresten. Zo gaat het op de bouw ook toe; aan het soort stenen dat aangevoerd wordt is nog niet te zien hoe het huis zal worden. Dus komt het niet zozeer aan op de bouwstenen, de dagresten, als op hetgeen daarvan gemaakt wordt.
6. Problemen en wensen
Als je al je problemen en moeilijkheden op papier zou zetten met daarnaast alle tot nu toe verworven zelfkennis, dan zou je tot zeer wezenlijke inzichten moeten komen. Eerst schrijf je zomaar alles op wat je te binnen schiet. Bijvoorbeeld:
nervositeit
concentratiestoornis
maagpijn
ongelukkige liefde
vermoeidheid
opvoedingsproblemen
afgunst
slapeloosheid
depressies
geen zin in werken
angst voor haaruitval
zie geen zin in het leven
teveel roken
drinken
besluiteloosheid
woedeaanvallen
wilszwakte
contactarmoede
angst
schuldgevoelens
kan ik niet
erger me over anderen
wind me te snel op
kan niet "nee" zeggen
tijdgebrek
eerzucht
minderwaardigheidscomplex
kan niet leren
zie alles zo somber in
ongeduldig
zou liefst weglopen
kom niet uit mijn woorden in gezelschap
stotteren
blozen
agressie
remmingen
voel me eenzaam
verlegenheid
slecht humeur
stemmingen
traagheid
wanordelijk
seksueel niet in orde
nors
gesloten
het huishouden zit me tot hier
onzekerheid
het zweet breekt me uit
onverschilligheid
niemand begrijpt me
innerlijke leegte
slecht geheugen
nalatigheid
vraatzucht
geen trek
passief
onevenwichtig
weet niet door te zetten
laat alles op het laatst staan
kan niet wachten
onrustig
gespannen
verstopping
super gevoelig
financiële problemen
verveel het gezelschap
ontevredenheid
te weinig planning
onzakelijk
geen initiatief
idealen te hoog gegrepen
nachtmerries
vervelende dromen
masturbatie
heb geen eigen mening
teveel twijfels
innerlijk onvrij
kan mijn mond niet houden
egoïsme
ben nooit op tijd
fantasieloos
geen uithoudingsvermogen
hoogtevrees
eigenzinnig
klungel
hartkloppingen
angst voor ziekte
bevooroordeeld
prikkelbaar
haatgevoelens
impulsiviteit
nagelbijten
bang voor het donker
veel te langzaam
kan me niet goed uiten
zeg altijd iets verkeerds
verkrampt
beïnvloedbaar
starheid
hoofdpijn
kan slecht opstaan
nogal weergevoelig
zelfmedelijden
kan niet geloven
gauw afgeleid
te weinig doelbewust
angst voor het andere geslacht
Deze keuze uit doodgewone problemen moet aantonen wat ik met behulp van de in het volgende hoofdstuk te bespreken methoden tot zelfopvoeding allemaal kan bereiken. De volgorde, waarin ik mijn persoonlijke problemen spontaan opgeschreven heb geeft tot op zekere hoogte aan hoe urgent de afzonderlijke problemen voor mij zijn. Met andere woorden: de eerstgenoemde moeilijkheid zou wel eens dringender kunnen zijn als de laatstgenoemde. In tweede instantie breng ik een verdere ordening aan; ik ga de uiterlijke, lichamelijke problemen scheiden van de innerlijke, psychische. De laatste ordenende stap bestaat in het onderscheiden van problemen, waarvan ik de oplossing als "moeilijk" beschouw en problemen, die ik eenvoudiger denk op te lossen. Het is namelijk raadzaam om met de "lichtere" problemen te beginnen om de methode te testen. Succes is dan waarschijnlijker en dat is dan meteen een aanmoediging om verder te gaan.
Wat hierboven werd aangevoerd geldt logischerwijs ook voor mijn wensen. Ook die kunnen mijn zelfkennis vergroten, omdat ik daarin de richting die ik, onbewust , wil volgen, kan herkennen. Mijn wensen zijn bewust gekozen doelen zij zullen vaak inhoud geven aan de oplossing van mijn problemen. Ook mijn wensen kan ik op de hierboven beschreven manier ordenen. De laatste stap is: plannen maken om verder te gaan. Zonder planmatig werken kun je nooit veel bereiken.