1 Eenheid in verscheidenheid
Men zou mensen alleen maar met elkaar moeten vergelijken om zakelijke kennis te vergaren. Maar welke maatstaf men daarvoor ook aanlegt en welke verschillen men ook ontdekt, uiteindelijk, in ons wezenlijke menszijn, zijn we toch gelijk, zijn we allemaal de "bladeren van één boom". Een persoonlijke vergelijking van de enkeling met anderen leidt niet tot zelfopvoeding, maar brengt grote nadelen mee, zoals we nog zullen zien. Het denkbeeld van de eenheid in verscheidenheid voert ons tot het principe van de sociale gelijkwaardigheid van alle mensen. Natuurlijk verschilt datgene wat een hoogleraar de wereld te bieden heeft van wat een schoenpoetser kan geven, om maar eens iets zeer uiteenlopends te noemen. Maar dit heeft met sociale gelijkwaardigheid niets te maken. Als mensen staan zij op hetzelfde vlak, onverschillig hoeveel "talenten" de een ook heeft. Het komt er maar op aan hoe iemand met zijn "talenten woekert". Als wij voelen voor vrede op elk gebied in de hele wereld moet de sociale gelijkwaardigheid ons eerste doel zijn. Wij leven in de overgangstijd van een autocratisch verleden naar een democratische toekomst. In het verleden was er steeds iemand, wiens woord als laatste gold; dat was de koning, de vorst, de patriarch, Ook de vader in zijn gezin. En ook nu nog proberen vaders die rol te spelen. Dat wordt echter langzaamaan onmogelijk en leidt steeds vaker tot mislukkingen. Democratie is alleen mogelijk waar sociale gelijkwaardigheid en wederzijds respect bestaan. Vroeger had men een autoriteit nodig waar die tegenwoordig niet meer op zijn plaats is.
Wij zijn geen voorstanders van de "anti-autoritaire opvoeding", temeer daar deze moderne leuze veel te onnauwkeurig aangeeft wat eigenlijk bedoeld wordt. Wij zijn tégen de autoriteit van de enkeling, bijvoorbeeld de opvoeder, maar wij zijn voor de autoriteit van de groep, van het gezin, van de gemeenschap en de staat waarin wij leven en dus zijn wij ook voor de wetten van deze staat. Wij zijn voor de autoriteit van het leven, van de werkelijkheid, en willen ook de hoogste autoriteit, namelijk die van het geestelijk beginsel (dat men over het algemeen God noemt) niet uit het oog verliezen.
In een autocratisch stelsel wordt een macht uitgeoefend, bij de democratie komt het op invloeden aan. Tegenwoordig geven we suggesties, terwijl vroeger iemand onder druk gezet werd. Straf wordt vervangen door de natuurlijke of logische gevolgen, kritiek door aanmoediging en in plaats van bevelen te geven doet men voorstellen. Waar vroeger de fouten veroordeeld werden, wordt nu de prestatie erkend. Daarbij is het niet zo belangrijk of al deze inzichten wel nieuw zijn, wezenlijk is slechts, dat zij in de praktijk worden doorgevoerd.
Als tegenwerping tegen deze beginselen hoort men vaak, dat er gevaar zou bestaan voor een zekere zelfoverschatting. Natuurlijk kan de mens alles misbruiken; hij zal echter bij het volgen van de hierna te bespreken methode in staat zijn zijn levensopgave zakelijker te vervullen zonder steeds met een scheel oog zijn succes in de gaten te houden en uit te maken wie de beste is. Tot een dergelijke vaststelling komt men immers alleen maar door zich met anderen te vergelijken. Je kunt ook zeggen, dat hij zich op de verticale lijn beweegt.
Wat daarmee bedoeld wordt, wordt duidelijk uit bovenstaand schema. De lijn van V (verleden) naar T (toekomst doel stelt de levenslijn, de bewegingrichting van de "normale" mens voor, waarbij deze zogenaamde normale mens enkel een niet in werkelijkheid bestaande constructie is. De werkelijke normale mens beweegt zich niet als een machine hardnekkig vooruit, maar zal zich bij het vervullen van zijn levenstaak waarschijnlijk meer volgens de stippellijn bewegen. De ruimte boven de V-T-lijn, aangegeven met +, stelt de superioriteit voor, de met – aangeduide ruimte eronder het minderwaardigheidsgevoel. Als we nu aannemen dat bij punt 1 in het minveld een mens staat, die niet genoeg in zichzelf gelooft, die dus een gevoel van ongenoegen, van minderwaardigheid heeft. Natuurlijk wil die mens niet altijd op dat punt blijven als mindere en hij zal dus moeite doen om zichzelf een superioriteitsgevoel te verschaffen. Hoe hij dat doet wordt in het volgende schema voorgesteld. Op dit moment is het voldoende vast te stellen, dat hij zijn evenwicht zoekt, namelijk naar boven wil komen. In werkelijkheid blijkt echter compensatie, het op de "normale" lijn komen, alleen niet genoeg. Compenseren wordt steeds overcompenseren. Dat wil zeggen: zo minderwaardig als deze mens zich onder de lijn gevoeld heeft, zo hoog wil hij er bovenuit komen. Hij zal dus punt 2 willen bereiken.
Heeft de mens zich dit gevoel van superioriteit eenmaal verschaft, dan zal hij liefst parallel aan V-T, maar wel een stuk daarboven verder willen gaan. Dat lukt echter niet, omdat hij gewend is zichzelf met anderen te vergelijken. Daardoor vindt hij vlug genoeg weer een reden om zichzelf minder te voelen. Hij zal nog eens tot onder de lijn en wel tot punt 3 afzakken en het spelletje begint weer van voren af aan. Opnieuw zal hij overcompenseren, bij punt 4 komen, terugvallen naar 5 enz. Met andere woorden: hij beweegt zich op de verticale lijn. De uitslagen naar boven en onder hangen af van zijn gevoel voor eigenwaarde. Is zijn gevoel van ongenoegen niet erg groot, dan zijn de uitslagen evenredig kleiner. Wat zijn nu de gevolgen van deze gedragwijze ? We zullen weer uitgaan van de zogenaamde "normale" mens. Hij begint bij punt A en bereikt na een bepaalde ontwikkeling punt C. Dat wil zeggen dat hij door zijn bewegen op de horizontale lijn de voor de ontwikkeling van zijn leven vereiste stappen zet, voorgesteld door de lijn A-C. Nemen we nu een mens met een uitgesproken minderwaardigheidsgevoel en laten we die gelijktijdig op punt A beginnen, dan hoeven we de afstand van A-C alleen maar te meten over de punten 2 en 3 om daarmee op punt B te komen. Vanuit punt B projecteren we op de lijn V-T punt B1 en daaraan kunnen we duidelijk aflezen, dat de mens met het minderwaardigheidsgevoel evenveel tijd nodig heeft om tot B1 te komen als de normale mens om tot C te komen. In vergelijking met de ander heeft hij zich dus zeer weinig ontwikkeld., De verticale beweging belemmert dus de vooruitgang, de ontwikkeling. Wie niet op de horizontale lijn zit, geen "zakelijke" oplossingen heeft voor de problemen die het leven meebrengt, die bewandelt een verticale, onpraktische levensweg. Hij functioneert als een slecht geconstrueerde motor, die al zijn energie voor innerlijke botsingen verbruikt en dus geen kracht en beweging voort kan brengen. Met andere woorden: de energie wordt verspild aan onbelangrijke zaken, waardoor niet genoeg overblijft voor wezenlijke levensproblemen. De mens die zichzelf steeds wil bewijzen hoe goed of slecht hij wel is, schept namelijk een tweede probleem. Zolang hij onderzoekt welke reacties hij bij anderen oproept, zolang het belangrijk schijnt te bewijzen hoe goed of slecht hij is, presteert hij nooit datgene waartoe hij eigenlijk in staat is, omdat het grootste deel van zijn energie verspild wordt. Een klein voorbeeld: Een jonge professor hield een lezing, waarover studenten en toehoorders zeer enthousiast waren. Een oude studievriend sprak zijn waardering uit voor die prestatie en vroeg: "Hoe heb je toch zo meeslepend leren spreken ? Vroeger kwamen je voordrachten, vergeef me dat ik het zeg, nauwelijks boven het gemiddelde uit en ze waren zeker niet zo bezielend." Daarop antwoordde de professor: "Ja, dat is waar. Vroeger kwam na iedere voordracht de duivel naar me toe. De ene keer gaf hij me een schouderklopje en prees me, maar een andere keer zei hij, dat wat ik die dag gezegd had niet veel zaaks was. Op een goede dag kreeg ik echter genoeg van hem en joeg hem terug naar de hel. Mijn lezingen zijn sindsdien blijkbaar veel beter geworden." Met andere woorden: op het moment dat hij zich niet meer zo interesseerde voor het probleem hoe goed of slecht hij zou overkomen kon hij zich helemaal concentreren op het praktische doel zijn toehoorders iets goeds te bieden. Vanaf die tijd was hij een veel beter spreker. Als men instemt met het principe van de sociale gelijkwaardigheid van alle mensen, dan is een persoonlijke vergelijking met anderen niet nodig. Weigeren we de oeroude autocratische maatstaf "superieur -minderwaardig" te gebruiken, dan kunnen we ons ook onttrekken aan het concurrentiestreven, dat deze tijd zo kenmerkt. Het is intussen waarschijnlijk wel duidelijk dat zo'n persoonlijke vergelijking met iemand anders niet goed kan zijn. Blijft nog de vraag hoe men op slinkse manier een superioriteitsgevoel kan verwerven. Het volgende schema probeert dat duidelijk te maken:
A vergelijkt zichzelf met B en denkt dat hij minder waard is; hij ziet dus B boven zich. Nu kan hij moeite doen om B te bereiken of voorbij te streven. Daardoor komt hij op punt Al en ziet B onder zich. De poging van A om B voorbij te streven moeten we negatief waarderen, terwijl de moeite die hij doet om iets te presteren positief is. Is A nog meer ontmoedigd, dan gelooft hij niet eens meer, dat hij op eigen kracht iets bereiken kan, maar hij zal het proberen met een kunstgreep: hij zal zich tegen B afzetten, hem bekritiseren en kleineren en hem daardoor terugduwen naar punt B1. Zelf heeft hij niets gepresteerd. Hij bevindt zich op zijn oude plaats (A), maar toch staat hij door deze kunstgreep hoger als B(1). Kortom: hij heeft zich op de goedkoopste manier een gevoel van superioriteit verschaft.
Geen mens zou op het idee komen een appel en een piano met elkaar te vergelijken en toch zou dit niet zo zinloos zijn als het vergelijken van het ene individu met het anders, De appel en de piano bevinden zich namelijk allebei op de materiële trap. Op dat niveau kunnen wij wel onze lichaamskrachten, in de sport bijvoorbeeld, meten. De persoonlijke, menselijke, waarde vergelijken heeft echter absoluut geen zin. Het verschil in innerlijke en geestelijke krachten tussen mensen is zo groot, dat we weten dat ieder individu volstrekt uniek is; iets dat er in het verleden nooit geweest is en dat er in de toekomst nooit meer zal zijn. De onzinnigheid van een vergelijking wordt nog duidelijker als men bedenkt, dat de sociale gelijkwaardigheid van een mens alleen al door zijn bestaan een feit is en dat die waarde niet principieel van die van andere mensen verschilt.
2 Denken in trappen
Er zijn veel verschillende "trappen van bestaan", waarvan we er hier drie nader zullen bekijken, namelijk de dierlijke, de menselijke en de geestelijke trap. Alleen al met behulp van deze drie kunnen wij veel dingen beter begrijpen. Iedere trap heeft haar eigen wetten, ofschoon zij ook afhankelijk is van de trap eronder; zij wordt daardoor echter nooit bepaald.
Een kenmerkende functie op dierlijk niveau is het voelen. Vanwege zijn lichaam heeft de mens daarin een aandeel, maar zijn typische functie is het denken. De geestelijke trap wordt gekenmerkt door het geloven, waarbij geloven meer omvat dan een zuiver religieus gevoel. Geloven als menselijke functie is een geestelijke kracht, waarvan de betekenis op het moment nog niet genoeg erkend wordt door de wetenschap. Toch weten wij allang wat voor een kracht geloof in kan houden.
Een ander voorbeeld is het begrip vrijheid. Op dierlijk niveau bestaat er geen vrijheid, omdat een dier bepaald wordt door instincten en driften. Voor de mens is de uiterlijke vrijheid belangrijk. Die moet echter in de menselijke samenleving weer beperkt worden, omdat een mens nu eenmaal alleen vrij kan zijn voorzover hij de vrijheid van zijn medemensen niet aantast. Op de geestelijke trap, tot waar de mens zich op kan werken, is innerlijke vrijheid het wezenlijke en die vrijheid is onbegrensd. Met een voorbeeld uit het verkeer wordt dit duidelijk: Iemand die alleen op zijn instinkt afgaande aan het verkeer zou deelnemen, zou erg snel het slachtoffer worden. De verkeerssituatie eist nu eenmaal regels en komt daarin overeen met de beperking van de uiterlijke vrijheid. Iemand die zich in een straat met eenrichtingverkeer bevindt, kan dus niet zonder meer besluiten tegen het verkeer in te gaan rijden. Een mens maakt echter gebruik van zijn innerlijke vrijheid, als hij de regels niet meer als een "moeten" ervaart, maar bewust kan beslissen dat hij datgene wat hij moet doen ook wil doen. In dit geval zal hij zich dus houden aan de verkeersregels, die goed zijn voor iedereen.
Een ander voorbeeld is het seksueel verkeer. Afgezien van de voortplanting van de soort gaat het bij het dier ook om de bevrediging van een drift. Op menselijk niveau kan men echter spreken van interesse voor elkaar. Beide partners kunnen dus genieten. Op het geestelijk vlak wordt de volkomen vereniging en het volledig in elkaar opgaan, de echte liefde, verwezenlijkt.
Nog een voorbeeld: lichamelijk gezien is de wet van oorzaak en gevolg belangrijk. Men onderzoekt met natuurwetenschappelijke middelen als tellen, meten en wegen de oorzaken en redenen van iets. Op de menselijke trap gaat het daarentegen om doelgerichtheid, men zoekt minder naar de oorzaak en reden als naar het doel van de betreffende zaak.
De wezenlijke vraag op geestelijk niveau is die naar de zin van iets.
Verder zijn bij het dier de vijf uiterlijke zintuigen, die het met de mens gemeen heeft, van het grootste belang. Voor de mens zijn het belangrijkst de vijf innerlijke zinnen (fantasie, denkvermogen, begrip, geheugen en gemeenschapszin), terwijl men op geestelijk niveau de intuïtie kan beschouwen als instrument om waar te nemen. Overigens bestaat er, ook als we hetzelfde woord gebruiken, toch een verschil tussen iedere trap. Ook dieren hebben een geheugen. Zij kunnen daar echter niet willekeurig over beschikken, maar zijn aangewezen op bepaalde prikkels. Het menselijk geheugen kan werken zonder dat het prikkels van buiten nodig heeft.
Een laatste voorbeeld: Het dier wordt door angst beheerst; de mens kan zich daarvan grotendeels bevrijden, zoals we later nog zullen zien. Op de trap tussen mens en God komt het juist aan op Godsvrees, (Wij noemen dat meestal Godsvrucht, een vernederlandste vorm van Gottesfurcht (letterverwisseling) die niet meer zo duidelijk de betekenis heeft van Godsvrees) en die heeft niets met angst te maken. God vrezen betekent namelijk, dat je Hem erkent, dat je van Hem houdt en Hem gehoorzaamt, maar niet dat je bang bent voor Hem. Zoals de al eerder benoemde autoriteit op de verschillende niveaus een andere betekenis had, zo zijn ook angst, vrijheid en gehoorzaamheid op iedere trap anders.
Er zijn natuurlijk nog veel meer voorbeelden van dierlijk instinkt, menselijke intelligentie en de erkenning, dat het geestelijk principe het zuiver intellectuele te boven gaat.
Een andere stap is die van het individu naar de groep; ook daar bestaan weer andere wetten voor iedere trap. De mens op zich kan niet gedetermineerd worden, maar men moet de groep bepalen. In Duitsland was er tot voor kort een vrouwenoverschot van twee tot drie miljoen. Een groep van twee tot drie miljoen vrouwen mocht er dus niet op rekenen aan de man te komen. Toch was er in deze groep geen enkele vrouw gedoemd om nooit te trouwen. Als ze dat wil kan elke vrouw een man vinden, ook al zou ze daarvoor naar Canada of Australië moeten emigreren. Datzelfde principe is van toepassing in tijden van werkeloosheid. Een grote groep kan geen werk vinden, maar binnen deze groep is er niemand tot werkeloosheid veroordeeld. Want een enkeling kan altijd, zelfs in de zwartste tijden, aan werk komen. Het smijten met leuzen bevredigt niet, we moeten onze stellingen aan de hand van voorbeelden verduidelijken. Als we over autoriteit spreken, kunnen we stellen, dat de anti-autoritaire houding in de opvoeding alleen gerechtvaardigd is voor de enkeling ten opzichte van een ander individu. In de groep werkt dit principe niet, omdat, zoals al eerder werd gesteld, mensen niet op die manier kunnen samenleven.
De boven beschreven gevallen zijn maar voorbeelden en daarom onvolledig. Dit is echter niet de plaats om de zo wezenlijke mogelijkheid tot het verwerven van kennis, die het denken in trappen biedt, uit te diepen. Datzelfde geldt voor het volgende schema:
3. Zelfstandig onderzoek naar de waarheid
De tegenwoordige mens, op welke sociale trap hij zich ook bevindt en welke opleiding hij ook heeft, kan in vergelijking met mensen uit vroeger tijden veel meer zelfstandig denken en logische conclusies trekken. Tweeduizend jaar geleden waren het er maar enkelen die dit konden en drieduizend jaar geleden is deze ontwikkeling zelfs pas begonnen. Jean Gebser beschrijft in zijn werk "Ursprung und Gegenwart" aan de hand van voorbeelden uit alle gebieden van wetenschap en kunst, hoe het menselijk bewustzijn zich ontwikkeld heeft. Met dit werk oefende hij een enorme invloed uit op wetenschapsmensen en kunstenaars van deze tijd. Hij wijst erop, dat wij ons bevinden in een overgangstijdperk, waarin het menselijk bewustzijn van de mentale naar de integrale trap evolueert. Misschien is het denkvermogen net zo snel en sterk gegroeid als de hele massa van onze kennis. Ik heb eens ergens gelezen, dat het totaal van deze kennis in de periode vanaf het begin van onze jaartelling tot 1750 werd verdubbeld. Dit totaal werd in de eeuwen van 1750 tot 1900 nog eens verdubbeld en nog eens in de tijd van 1900 tot 1950. De tijdruimte werd steeds kleiner: de periode 1950-1960 en verdubbeling van het totaal te zien, ook die van 1960-1965 en van 1966‑1969. Volgens deze berekening zou in 1975 de totale kennismassa van de mensheid elke drie maanden verdubbeld worden. Een goed voorbeeld van deze ontwikkeling is het feit, dat er 5000 vaktijdschriften bestaan op medisch gebied, waarvan er 4000 pas de laatste vier jaar zijn ontstaan. Wij willen hier echter niet speculeren op de ontwikkeling van het menselijk denken in het algemeen, tenslotte heeft de mens weer werktuigen, computers, gemaakt, die het niet-creatieve denken van hem over kunnen nemen, maar wij zouden ieder mens duidelijk willen maken, dat hij zelfstandig kan denken.
Op dit ogenblik geloven de meeste mensen nog niet dat zij zélf deze vaardigheid bezitten en zij maken hun mening- en oordeelsvorming teveel afhankelijk van de informatie, die ze vanuit hun omgeving krijgen. Die informatie komt van ouders, familie, kennissen, vrienden, opvoeders; uit literatuur, kranten en tijdschriften, van radio en t.v. en van de reclame. (Internet AvdH) Het is zaak deze informatie niet kritiekloos over te nemen en ons eigen te maken, want dat leidt maar al te gemakkelijk tot negatieve vooroordelen of tot het opperste geloof in de wetenschap, zo typisch voor deze tijd. Maar het is evenmin onze opgave om alles wat wij waarnemen te bekritiseren, omdat dat tot pessimisme en zelfs tot negativisme en rebellie voert. Wat wij moeten doen is veeleer de informatie, die voortdurend op ons afkomt, kritisch bekijken en dat wat wij voor goed houden voor onszelf te accepteren. Daarvoor is natuurlijk een zekere maatstaf nodig en die kan de Individualpsychologie met haar begrippen gemeenschapsgevoel en moed bieden. Een nog betere maatstaf is echter het geloof in God.
4. Het belang van de enkeling
Confucius zei al: "Ieder mens is verantwoordelijk voor de opkomst en de ondergang van de hele wereld." Einstein vond: "De mens, die zijn eigen leven en dat van zijn medeschepselen zinloos vindt is niet alleen ongelukkig, hij is eigenlijk niet waard dat hij leeft." Nog een citaat, ditmaal van Gebser: "Want alles dat een bepaalde reikwijdte moet krijgen, moet bij de individuele mens beginnen en door de individuele mens verwezenlijkt worden." Het is een feit, dat wij te weinig in onszelf geloven en ons er te weinig van bewust zijn dat ieder individu, de kleine man in de straat, voor de hele mensheid en haar toekomst van belang is. Het zijn niet alleen de politici, economen en andere "grootheden", die de wereld haar aanzien geven, maar iedere afzonderlijke persoon, man, vrouw of kind, bewust of onbewust, is nodig voor de ontwikkeling van de mensheid . Het belang van de enkeling hangt af van zijn geloof daarin. Geloof in zichzelf, daar komt het op aan. Woodrow Wilson, de Amerikaanse president, zei eens: "Staten vernieuwen zich van onderuit, nooit van bovenaf. Alles wat ik van de geschiedenis weet, al mijn belevenissen en waarnemingen,hebben in mij de vaste overtuiging doen ontstaan, dat de ware levenswijsheid voortkomt uit de ervaringen van gewone, alledaagse mensen. Nut, kracht en vruchtbaarheid van het leven gaan, zoals bij de groei van een grote boom, uit van de aarde, worden door de stam naar de, takken gevoerd en dringen van daaruit door in bladeren en vruchten. Van de omhoog strevende massa van de naamlozen, die overal de bodem vormen, gaat een dynamische kracht uit, die het niveau van afzonderlijke samenlevingslagen opheft. Een volk is slechts zo groot als haar massa breed is." Iedere mening, iedere verwachting, elke wens of handeling, alle geloof en iedere twijfel oefenen hun invloed uit op anderen, of men zich daar nu van bewust is of niet. Bijna geen enkele gedachte kan het bezit genoemd worden van één persoon.
Een klein voorbeeld: Laten we aannemen dat ik met een kennis sta te praten. Een derde hoort toevallig in het voorbijgaan enkele van mijn woorden en zinnen. Het zou nu denkbaar zijn, dat de een of andere zinsnede zo'n indruk op hem maakt, zonder dat hij overigens de samenhang kan begrijpen, dat die zijn leven volkomen veranderen kan. Daarbij zijn wij ons geen van beiden bewust van de betekenis, die deze toevallig gehoorde zin gekregen heeft.
Wat ontbreekt is steeds weer het geloof aan onszelf, aan de invloed die wij zelf uitoefenen, of we het willen of niet. Als we ons hier echter meer van bewust zijn, dan kan onze in vloed in positieve zin steeds groter worden.
Ter illustratie het volgende verhaal, dat ik eens in een krant gelezen heb:
Petertje speelt nogal lawaaierig in de kamer, waar zijn vader probeert een boek te lezen. Alle pogingen van de opvoeder om zijn spruit tot kalmte te manen halen niets uit. Vertwijfeld probeert hij het tenslotte nog een keer. Hij scheurt de helft van een wereldkaart in kleine stukjes. "Hier, nu kun je spelen zonder lawaai te maken," zegt hij, "probeer dit maar eens in elkaar te passen !" "Nu kan ik tenminste even rustig lezen," denkt de geplaagde vader en hij verdiept zich weer in zijn lectuur. Verbaasd ziet hij, hoe Peter in korte tijd de stukjes weer in elkaar gepast heeft. "Hoe heb je dat zo snel voor elkaar gekregen, Peter ?" vraagt hij verrast. "Och, dat was niet zo moeilijk" zegt Peter. "Zie je, aan de andere kant stond een plaatje van een mens. Ik paste de mens in elkaar en toen was ook de wereld in orde." Daarover moest de vader zeer lang nadenken. (Max Huber)
5. De doelgerichtheid van het menselijk handelen
Als we bovenstaand schema bekijken, dan zien we dat de horizontale lijn van het verleden naar de toekomst loopt, naar het doel, de zin, de opzet. De verticale lijn stelt het heden voor. Daar is iets aan de hand, er is iets niet in orde; we nemen ons iets voor en houden ons bezig met dingen; we zijn ongelukkig of gedeprimeerd, moe, uitgeput of ontevreden; we hebben weer eens iets verkeerd gedaan, we ergeren ons aan onszelf of aan anderen enz. Men keek, om de oorzaken van de dingen te begrijpen, altijd terug. Steeds stelde men de vraag: "Waarom?", men onderzocht beweegreden, oorzaken, kortom: men ging uit van een causale beschouwingwijze. Aanleg, datgene wat een mens meebrengt, was belangrijk, evenals erfelijkheid. Ook het milieu en de opvoeding werden erbij gehaald. Vanzelfsprekend keek men meteen uit naar verontschuldigingen en dus werden driften, hormonen, lichte hersenbeschadigingen en dergelijke verantwoordelijk gesteld. Deze zogenaamde feiten werden echter zwaar overschat. Tegenwoordig kijkt men, vooral als het om psychische zaken gaat, liever vooruit. De vraag luidt niet meer "waarom?", maar "waartoe?" of "waarheen?".
Dit noemt men finale of teleogische beschouwingwijze. Voor deze volledig veranderde benadering zijn vele redenen aan te wijzen, waarvan ik er hier enkele zal noemen: Op de eerste plaats zal alles, wat tot de nu onderzochte gedragwijzen, gevoelens en stemmingen heeft geleid eens verleden tijd zijn. Dat betekent, dat ik er, omdat het immers al gebeurd is, niets meer aan kan veranderen. Het doel dat me voor ogen stond is er echter nog steeds, ook als ik me er niet meer van bewust ben. Dat onbewuste doel kan ik, zodra het weer bij me boven komt, veranderen. Verder kan ik minstens honderd oorzaken aanwijzen voor de uitkomst van het onderzoek Sommige vakmensen zouden liefst nog in de moederschoot kijken en vaststellen wat het kleine kind er vroeger meegemaakt heeft.
Toch komt voor ons gedrag op een bepaald moment maar één doel naar voren. En één doel herkennen is gemakkelijker als uit honderden beweegredenen de juiste zoeken. Bovendien schijnt de kracht, die ons aantrekt, sterker te zijn als de kracht die ons van achteren aandrijft.
Nu is het de vraag, welke doelen de mens zich stelt. Voor diegenen, die in een geestelijk principe, in een hogere macht, die we over het algemeen aanduiden met de naam "God", geloven, geldt als hoogste en laatste doel: steeds nader tot God komen. Het komt er niet zozeer op aan of deze doelen wel te bereiken zijn Je moet ze beschouwen als richtingwijzers. De zeeman wil de sterren niet bereiken, maar wel richt hij zich op ze. Een ander, groots doel is dat van de volmaaktheid. Dit doel staat iedereen voor ogen, of hij het weet of niet en of hij het wil of niet. (Volmaaktheid is hier niet hetzelfde als perfectie, het streven ernaar is geen perfectionisme.) Volmaaktheid is de basis van iedere ontwikkeling. De mens wil zich ontwikkelen tot wat er eigenlijk met hem bedoeld is; hij wil zijn mogelijkheden, zijn kundigheden op de best mogelijke manier ontplooien. Als voorbeeld nemen we een zuigeling, die op zijn rug in de wieg ligt en begint met zijn vingertjes te spelen. Hier begint het streven naar volmaaktheid. het kind wil zijn vingers en handen goed leren gebruiken zonder het zich bewust te zijn.
Een ander doel, waarnaar ook iedereen streeft, bewust of ongewild, is het positieve "ergens bij willen horen" gevoel. Ieder mens wil weten waar hij staat, waar zijn plaats is. Kinderen worden hierdoor net zo goed geleid als volwassenen. Niemand wil altijd alleen zijn, want de mens is, zoals al eerder werd gezegd, een sociaal wezen.
In het schema worden links van dit grote doel – saamhorigheid - nog twee doelen aangegeven, die over het algemeen driften genoemd worden: namelijk zelfbehoud en instandhouding van de soort. Uitgaande van de lichamelijke, dierlijke trap kunnen we spreken van een seksuele drift, die echter op het menselijk niveau daar bovenuit gaat door het doel van het instandhouden van de soort, dat wil zeggen voortplanting van het menselijk geslacht. Zo zijn ook honger en dorst op dierlijk niveau driften, maar zij zijn ondergeschikt aan het doel van zelfbehoud.
Links van al deze doelen wordt aangegeven de levensstijl, waarmee wij ons later bezig zullen houden. In het schema is deze kolom gearceerd, omdat ze, in tegenstelling tot de bovenbeschreven doelen, ook negatieve delen bevat. Hierbij horen de veraf gelegen doelen van de mens, waarvan de volwassene zich niet bewust is, omdat ze uit zijn grondhouding voortkomen; dat wil zeggen uit de mening, die het kleine kind zich gevormd heeft over zichzelf, over zijn eigen krachten en kundigheid, over andere mensen, over het leven en de wereld. Ook de methoden, die het ontwikkeld heeft om door het bereiken van deze veraf gelegen doelen het leven zin te geven zijn vaak in de levensstijl verwerkt. Kinderen nemen zeer goed waar, maar omdat ze nog niet beschikken over voldoende ervaring en kennis duiden ze hun belevenissen vaak verkeerd. Daardoor sluipt het negatieve de levensstijl binnen. Enkele voorbeelden van veraf gelegen doelen: "Ik moet goed zijn" (dit doel is, zoals we later nog zullen zien, niet zo positief als het op het eerste gezicht lijkt) of: "Ik wil iets bijzonders zijn", of "Ik wil de eerste zijn" of "Ik wil me verzekeren van de hulp van anderen" enz. Deze levensstijl betekent zeer veel voor de zelfopvoeding.
Bijna nog belangrijker zijn echter de met de cijfers 1‑4 aangegeven zogenaamde "nabij gelegen doelen", die ons sociaal gedrag bepalen. We streven, ook weer onbewust, steeds naar één van deze vier doelen als ons sociaal gedrag niet voortkomt uit gezond verstand of uit gemeenschapsgevoel, als we klagen of ontevreden zijn of als we niet harmonisch met anderen samen kunnen leven. Mét de levensstijl wordt dit één van de belangrijkste methoden tot zelfopvoeding.
Het eerste van deze vier doelen is: een verontschuldiging te vinden voor de eigen tekortkomingen; het tweede is het trekken van aandacht; het derde bestaat in het verkrijgen van een superioriteitsgevoel en het vierde dichtbij gelegen doel is vergelding.
Nog één onverklaard symbool staat er in het schema en dat is het streepje rechts van het "heden", aangeduid met "gevolgen". Zoals we later nog zullen aantonen, hoeven we alleen maar de gevolgen van ons gedrag of van onze situatie te zien om deze dichtbij gelegen doelen te leren kennen.
6. De kracht van verwachting en geloof
Verwachten betekent: gericht zijn op wat komt. Verwachtingen vormen waarschijnlijk de sterkste krachten in een mensenleven. Angst bijvoorbeeld, is bijna altijd een verwachtingangst; men verwacht dat er iets fout zal gaan, dat iets zal mislukken, dat men geen succes zal hebben enz. Natuurlijk kennen we ook positieve verwachtingen, die we kunnen samenvatten onder het begrip optimisme.
De optimist verwacht dat het goed gaat, dat het hem lukken zal, dat hij iets kan bereiken, dat hij succes zal hebben en dat wat hij doet zin heeft. De optimist heeft gelijk om optimistisch te zijn, want in 85% van de gevallen heeft hij werkelijk succes. Wat hij zich echter niet bewust is, is dat hij met zijn instelling zelf aan dat succes bijdraagt, omdat hij namelijk zijn krachten op de goede tijd, op de goede plaats en op de goede manier gebruikt. Hij beweegt zich in de best mogelijke richting, hij zal erbij gaan zitten als dat nodig is en hij zal verder gaan als de omstandigheden het toelaten. Natuurlijk zijn soms de omstandigheden, de uiterlijke krachten, de anderen, sterker dan de mens in kwestie en het is mogelijk, dat hij ondanks dit goede gedrag pech heeft. Dat zijn dan de overige 15% van de gevallen. Wat doet hij dan ? Hij zegt dan op de eerste plaats: "Tja, je kunt niet altijd succes hebben, dat hoort bij het leven, het is niet iedere dag zondag, maar waarom zou het de volgende keer eigenlijk niet lukken ?" Verder zal hij onderzoeken of hij de volgende keer anders, beter kan handelen. Vol ijver werpt hij zich op de opgave en hij zal weer succes hebben.
Maar hoe ziet het eruit voor zijn tegenspeler, de pessimist, de pechvogel ? Die verwacht dat het scheef gaat, dat hij geen succes zal hebben, dat hij het niet kan en daardoor tekort schiet. Ook hij krijgt in 85% van de gevallen gelijk. Waarom ? Omdat hij zich van het begin af aan zo beweegt, dat hij wel op het verkeerde punt moet starten en dat hij zijn krachten niet op het juiste ogenblik kan bundelen; hij gaat verder op een ogenblik, dat het beter zou zijn te blijven zitten en hij blijft zitten wanneer beweging beter zou zijn. Hij praat waar het beter zou zijn te zwijgen en hij houdt zijn mond, wanneer hij beter iets kon zeggen. Kortom: hij beweegt zich meestal in de verkeerde richting en roept daardoor, zonder het zelf te weten, de mislukking op. Maar zelfs de grootste pessimist kan het overkomen, dat hij tegen alle verwachtingen in succes heeft. Dat is dan weer die andere 15%. Wat doet hij dan ? Dan zegt hij: "Ergens moet er iets fout gegaan zijn." En hij heeft weer bereikt wat hij wil, hij heeft namelijk gelijk gehad. (Dreikurs)
Veel mensen beschouwen het pessimisme als een, weliswaar aan het optimisme tegengestelde, maar toch in ieder geval gelijkberechtigde levenshouding. Maar dat klopt niet, want de pessimist verwacht het slechte waar de optimist het goede verwacht. En niemand zal durven beweren, dat goed en slecht op dezelfde trap staan. Het slechte wordt als min gewaardeerd, terwijl we het goede plus noemen. Plus gaat boven min uit; God en duivel, licht en duisternis, plaatsen we toch ook niet op hetzelfde niveau.
Vanuit de enkeling gezien kan pessimisme gerechtvaardigd zijn, omdat hij zelf beslissen mag wat hij wil geloven. Maar als je het resultaat bekijkt is het natuurlijk nooit goed te noemen. Natuurlijk wordt, wanneer er sprake is van optimisme, het echte optimisme bedoeld en niet het optimisme van de clown, die zijn hoofd in het zand steekt en zegt: "Ik steek eenvoudig de straat over en hoef niet naar links en rechts te kijken, want ik zal toch wel niet aangereden worden." Dat is geen optimisme, want de persoon in kwestie gelooft noch in zijn eigen kracht noch in het leven en de werkelijkheid daarvan. In deze samenhang komt vanzelf de vraag over het zogenaamde "zin-pessimisme" naar voren. Toch is dit geen goede vraag, omdat men op deze manier teleurstellingen wil vermijden en dat is een teken van zwakheid; men denkt geen teleurstellingen te kunnen verdragen. Bovendien wordt de zaak vaak gerationaliseerd door de stelling, dat een niet verwacht succes meer plezier verschaft.
In werkelijkheid hebben we echter de mogelijkheid én de kracht om met de dingen klaar te komen. Zoals we nog zullen zien is het zelfs helemaal niet nodig om bij onszelf zo'n gevoel van teleurstelling aan te kweken. In ieder geval hoeven we onszelf niets wijs te maken, zodat ook het trucje van het "zinpessimisme" zijn zin verliest. Omdat de kracht van de verwachtingen zo'n grote rol speelt in het proces van de zelfopvoeding moet hier nog vermeld worden, dat je net zo goed van de kracht van het geloof kunt spreken. Hiermee wordt bedoeld een meeromvattend geloven, dat wil zeggen: geloven als menselijke functie, waaronder vanzelfsprekend ook het religieuze geloof valt. Dat men over het algemeen veel rekening houdt met deze menselijke kracht, die ook in de wetenschap niet langer verloochend wordt, laat zich bewijzen door de bekende proefnemingen met de zogenaamde "placebo's".
Placebo's zijn schijnmedicijnen; medicamenten, die in werkelijkheid helemaal geen medicamenten zijn, maar er alleen zo uitzien, omdat ze ook uit water, meel, kleurstof en dergelijke zijn samengesteld. Medicamenten, die op zich geen enkele geneeskrachtige werking kunnen hebben. De proeven met placebo's gaven het volgende te zien: De placebo's werden uitgedeeld onder een grote groep artsen met het verzoek ze aan hun patiënten te geven. Uit een groot onderzoek, verricht onder duizenden patiënten, bleek, dat tweederde van al deze patiënten met deze placebo's beter werden. Zij verwachtten, je kunt het ook geloven noemen, namelijk, dat ze het goede middel gekregen hadden. Dit soort onderzoeken is al vaker gedaan. Eén van de experimenten werd voortgezet met een controleonderzoek. In het tweede deel van het onderzoek kreeg weer een grote groep artsen de placebo's, maar deze keer liet men hen zélf geloven, dat ze de goede medicijnen in handen hadden. Het resultaat was, dat met de door de artsen in goed vertrouwen verstrekte geneesmiddelen 90% van de patiënten gezond werd. Dit verbazingwekkende resultaat kwam tot stand, doordat behalve het geloof van de patiënt in de medicijnen in het tweede deel daar nog bijkwam het geloof van de arts in de geneesmiddelen. Verder was het geloof in de artsen duidelijk groter, omdat deze in het eerste geval de geneesmiddelen toch met een zekere scepsis hadden voorgeschreven. Natuurlijk waren de patiënten zich niet bewust van deze scepsis, maar ze merkten er toch iets van, zoals in het tweede experiment iets bespeurden van de verwachting van de artsen, dat de medicijnen zouden helpen. In het laatste geval was, om het zo maar eens te zeggen, het geloof, dat een rol speelde bij de genezing, verdrievoudigd.
Dit geloof, deze verwachtingen, zijn geestelijke krachten, die wij over het algemeen nog niet genoeg kennen. Dat ze bestaan is echter wel een ding dat zeker is. Het kennen van deze kracht van verwachting en geloof kan bij het opvoeden van onszelf een grote steun zijn. We kunnen ons een voorstelling vormen van wat we op een gegeven ogenblik verwachten. Zullen we dan geloven dat het fout gaat of dat het goed gaat, geloven we, dat we kans hebben of dat we het toch niet klaar, spelen.
Nog enkele voorbeelden: Iemand die pas heeft leren fietsen en zich nog erg onzeker voelt, zoekt een straat met weinig verkeer op om rustig te kunnen oefenen. Opeens ziet hij midden op de lege weg een grote steen liggen. Omdat hij bang is, rijdt hij er waarschijnlijk tegenaan, hoewel links en rechts plaats genoeg was om te passeren.
Er zijn natuurlijk ook bijzonder extreme voorbeelden te noemen, zoals het bekende, wetenschappelijk onderzochte verhaal van de arbeider in de koelwagen. Dit is enige tijd geleden in de USA. gebeurd: Op een goederenstation werd per ongeluk één van de laadarbeiders opgesloten in een koelwagon. Ongeveer 24 uur later, toen de wagon op een ander station geopend werd was de man dood en zijn lichaam vertoonde alle tekenen van dood door bevriezing. Het verwonderlijke was, dat men niet alleen vaststelde dat de ongelofelijke fout gemaakt werd om de man op te sluiten, maar dat men ook bij het sluiten van de wagon vergeten was het koelsysteem in te schakelen. Bij het openen van de wagon heerste er een volkomen normale temperatuur. Wat was er nu gebeurd ?
De man had beslist wel geprobeerd om aandacht te trekken, maar door het lawaai op het station en door de goede isolering van de koelwagen had blijkbaar niemand dat gehoord. De man wist echter zeker, dat bij het sluiten van de wagon het koelsysteem ingeschakeld werd. Hij wist ook, dat de wagon pas na 24 uur op een ander station geopend zou worden en dat het menselijk organisme deze onderkoeling op z'n hoogst 2 á 3 uur verdraagt. Hij was er dus van overtuigd, dat hij moest sterven en in dit geloof, met deze verwachting, was hij dan gestorven zonder dat het eigenlijk nodig was.
Dit is zeker geen alledaags geval, maar het toont wel heel duidelijk aan hoe sterk de krachten van verwachten en geloven kunnen werken. Het lichaam vertoonde zelfs tekenen van bevriezing en dat bij een normale temperatuur !
Een Indisch psychologe weet te vertellen, dat het in India heel vaak voorkomt dat mensen aan een slangenbeet sterven. Wanneer men later de slang toevallig vindt, bijvoorbeeld in huis, dan blijkt heel vaak, dat het geen gifslang is. Enkel en alleen omdat de Indiërs weten dat er in India veel giftige slangen voorkomen en omdat ze ervan overtuigd zijn,dat ze moeten sterven na een beet van zo'n slang, sterven ze ook aan de beet van een niet - giftige slang.
Hetzelfde principe geldt voor de veroordeling van een afwezige door een medicijnman of tovenaar in Australië, het Zuidzeegebied, Afrika of Zuid-Amerika. In veel gevallen is overtuigend bewezen, dat berichten, die zeggen dat zo'n veroordeelde drie dagen later stierf, kloppen.
Omdat dit zo'n belangrijk punt is wil ik nog enige voorbeelden geven, die aantonen dat wij met de kracht, die we verwachting noemen, niet alleen onszelf beïnvloeden. Bekend is het voorbeeld van de vrouw, die tijdens de zwangerschap van haar kind droomt. Na de geboorte blijkt, dat het kind er precies zo uit ziet als in de droom. Ver verbreid is ook het verhaal van twee mannen, die elkaar in het donker tegenkomen. Ze horen elkaars stappen en allebei stellen ze zich daarbij voor, dat de ander een misdadiger is, die hen iets wil doen. Beide mannen zijn eigenlijk vreedzame burgers, maar bij het naderen van de stappen ontwikkelen zij een onmetelijke angst. Als ze op gelijke hoogte zijn beginnen ze ineens te vechten, alleen maar omdat ze verwachten dat de ander zal beginnen.
Een laatste voorbeeld moet duidelijk maken, dat niet alleen mensen, maar ook dieren beïnvloed worden door deze kracht.
Enkele jaren geleden stond in de krant het bericht, dat een kleine jongen letterlijk verscheurd was door een grote hond, een Deense dog. Dat was zo gegaan: Een man wandelde met zijn hond aan de lijn en kwam een kleine jongen tegen. Plotseling rukte de hond zich los, iets wat hij nog nooit gedaan had, stortte zich op de jongen en voor de ogen van de verbijsterde man verscheurde hij hem. De jongen werd naar het ziekenhuis gebracht en bezweek daar na enkele dagen aan zijn verwondingen. Hij was nog even bij bewustzijn en meende, dat hij de hond toch niets gedaan had! Hij was alleen verschrikkelijk bang voor hem geweest. In ieder geval moet de hond deze ongerechtvaardigde angst bespeurd hebben en hij reageerde eigenlijk nauwelijks anders als een volwassene aan wie het kind zijn angst toont. Wij houden onszelf voor onschuldig en leren het kind, dat het niet bang moet zijn. Als het desondanks deze "domme" angst blijft houden, dan worden we, omdat we hem zonder succes van onze goede bedoelingen proberen te overtuigen, steeds bozer, totdat we tenslotte in zo'n toestand raken dat het kind kan zeggen: "zie je wel, ik was niet voor niets bang."
7. De mens als beslissingen nemend wezen
Het feit, dat de mens van 's morgens vroeg tot 's avonds laat beslissingen neemt, waarvan er slechts weinig doordringen tot het bewuste leven, betekent zeer veel. We bepalen niet enkel onze gedachten, maar ook onze gevoelens en stemmingen. We bepalen zelfs onze neurotische houding en onze dromen. Op materieel niveau is dit gemakkelijk duidelijk te maken: iedere autobestuurder die een kruispunt of een bocht aan ziet komen, zal automatisch terugschakelen naar de derde versnelling. Daar heb je al zo'n onbewust genomen beslissing; je zegt namelijk niet bij jezelf: "Daarginds komt een bocht, ik moet dus beslissen van de vierde naar de derde versnelling te schakelen." Zo'n mechanisme is alleen al om economische redenen noodzakelijk. Als we ons namelijk van al onze beslissingen bewust zouden zijn, kwamen we nooit meer tot handelen.
Psychisch gezien kennen we nog veel meer onbewuste beslissingen. Wat ik denk en voel, hoe ik handel, wat ik verwacht en wat ik geloof, het is steeds mijn eigen beslissing. Deze opvatting van de mens als beslissingennemend wezen lijkt zo op het eerste gezicht heel nadelig te zijn, omdat daarbij niet zoveel verontschuldigingen mogelijk zijn.
Zo bezien zijn wij zelf verantwoordelijk voor al onze daden, voor ons gedrag, ja zelfs voor onze karaktertrekken. Het op zich nemen van deze verantwoording, dat wil zeggen: geen gebruik maken van verontschuldigingen, valt de hedendaagse mens nogal zwaar. Hij streeft wel naar vrijheid, maar zou de daaraan verbonden verantwoordelijkheid liefst niet op zich nemen. Steeds meer verantwoordelijkheid wil hij afschuiven op de staat, een of andere instelling of op anderen.
Het gaat hier echter om een nadeel in schijn. Wat wij winnen bij het erkennen van onze verantwoordelijkheid is een immense innerlijke vrijheid, die ons de kracht geeft met onszelf, met anderen en met de dingen die het leven meebrengt in het reine te komen.
Dat wij allereerst het nadeel zien, komt omdat wij ons die innerlijke vrijheid nog niet voor kunnen stellen, omdat we nog nooit zoiets meegemaakt hebben. Maar het loont werkelijk de moeite dit "meer" aan verantwoording op je te nemen en je met behulp van dit gevoel van kracht en vrijheid niet alleen sterker en vrijer te voelen, maar ook om meer bewust en beter je eigen leven te leven en dat van anderen positief te beïnvloeden.
8. Het nieuwe
Hierbij gaat het om een merkwaardig probleem, voorzover de moderne mens opgewassen schijnt tegen nieuwe dingen, maar het in feite niet is. Met andere woorden: wij interesseren ons voor nieuwigheden, technische verworvenheden en spelletjes, omdat ze ons niet alleen verstrooiing, maar ook ontspanning (verlichting) beloven en onze eigen inzet overbodig is.
Het wezenlijk nieuwe is daarentegen over het algemeen niet gemakkelijk te begrijpen, omdat het een leerproces eist. Leren wordt ons echter al zeer vroeg als een "moeten" opgedrongen, zodat erg veel mensen ermee ophouden zodra ze de schoolbanken verlaten hebben. Het nieuwe betekent vaak een verandering en dat houdt in een sterven en een opnieuw ontstaan. Het oude moet sterven om plaats te maken voor het nieuwe. Maar omdat mensen over het algemeen niets over sterven willen horen, verweren zij zich ook tegen het bewust opnemen van het nieuwe. Meestal wijst het nieuwe op een fout in het oude. Niemand geeft echter graag zijn fouten toe, weinigen zijn bereid hun bestaande levenshouding te veranderen of hun richting volkomen te wijzigen. Men beschouwt het oude als een touw, waaraan men houvast heeft, als een zekerheid. Het nieuwe maakt daarentegen vaak onzeker. Men heeft zich een wereld opgebouwd en voelt zich daar thuis. Uit gemakzucht en traagheid van geest blijft alles bij het oude.
Bestaansbevrediging is direct aanwezig op lichamelijk en psychisch niveau en door lust en vreugde gemakkelijk te grijpen. Dus neigt men ertoe het geestelijke af te wijzen als een te lange en omslachtige weg. Hoe breder ons bewustzijn wordt, hoe meer bronnen van fouten we kunnen aanboren, hoe meer we de goede richting verliezen en hoe meer we tegenstellingen mogelijk maken. Het zal dan wel moeilijk zijn weer de goede draai te vinden.
Het geestelijk nieuwe eist verder een nieuw denken, zoals bijvoorbeeld het denken in trappen, dat, als je het gebruik ervan bekijkt, ook betrekkelijk nieuw is. Einstein heeft het zo uitgedrukt: "Een nieuwe manier van denken is een bittere noodzaak voor het voortbestaan van de mensheid. Dat is het meest urgente probleem van onze tijd." Heinrich Heine zei: "Ieder tijdperk krijgt, wanneer het nieuwe ideeën voortbrengt, ook nieuwe ogen."
Wij verweren ons tegen het feit, dat het oude opgeofferd moet worden voor het nieuwe met uitvluchten als: "Er is niets nieuws onder de zon". Dit spreekwoord ontkent ontwikkeling en ontdekking van nieuwe dingen en krachten. De gekleurde bril, die wij allemaal dragen, verhindert ons het nieuwe te zien en daarom hebben wij daarvoor over het algemeen te weinig ontwikkelde zintuigen W. Jensen schreef eens: "Wer etwas allen vorgedacht, wird Jahrelang erst ausgelacht; begreift man die Entdeckung endlich, so nennt sie Jeder: selbstverständlich."
(Wie jaren met zijn gedachten vooruit is, wordt de eerste tijd alleen maar uitgelachen; als zijn gedachten eindelijk begrepen worden, zegt iedereen: ‘vanzelfsprekend’.)
Het moet nu wel duidelijk zijn, dat het nieuwe er is en dat het enkel aan ons zelf ligt of we het zien. Bahá’u’lláh zei: "Wij hebben ... als teken van onze genade voor de mensheid iets nieuws geschapen." En "In elk tijdperk, in iedere cyclus, heeft God door het stralende licht van de openbaringen van zijn wonderbaarlijk wezen de dingen nieuw gemaakt." In de Bijbel heet het: "Leg af de oude mens, vernieuw de geest van uw gemoed en zie: de nieuwe mens, geschapen naar Gods beeld in rechtschapenheid en heiligheid."
9. Zowel-als-ook
Sinds mensenheugenis gold het "of-of". Men wilde de dingen alleen maar eenzijdig éénsporig, zien. Men wilde alles keurig gescheiden in vakjes stoppen en dacht daarmee gemakkelijk orde te scheppen. Een feit is echter, dat elke generalisering stamt uit onzekerheid. We zoeken richtlijnen, dogma's. We willen het absolute, maar uiteindelijk bereiken we dat toch niet. Uit deze houding zijn overigens de nog steeds populaire schoonheidswedstrijden voortgekomen en ook de tegenwoordige concurrentiesport, waar het steeds weer gaat om de sterkste of de snelste.
Wij weten echter, dat het principe van het "of‑of" verouderd is en dat als nieuwe richtingwijzer het "zowel-als-ook" erkend is. Alles heeft minstens twee kanten en meer als één verklaring.
De moderne natuurkunde heeft dit bewezen met haar stelling, dat het licht zowel golf als deeltje is. In het oude denken, dat nog vooral van het voorstellingsvermogen afhing, zou als verklaring : óf het één óf het ander mogelijk geweest zijn, maar nu weten we dat beide gezichtspunten aanvaardbaar zijn, hoewel zij niet gelijktijdig waargenomen kunnen worden.
Een voorbeeld uit de psychische sfeer: vroeger dacht men, dat enkel vrijheid zonder orde of orde zonder vrijheid mogelijk was. Maar dat is een fout uitgangspunt, want vrijheid zonder orde leidt tot bandeloosheid en orde zonder vrijheid voert naar dwang en onderdrukking. De enige mogelijkheid is: vrijheid én orde, dat wil zeggen een vrijheid om onafhankelijk te kunnen handelen voorzover men daardoor niet de vrijheid van anderen verstoort en een orde, die niet het belang van een enkel mens, maar dat van iedereen dient.
Het principe van het "zowel-als-ook" is niet alleen belangrijk bij zelfopvoeding, maar het is ook onontbeerlijk bij de opvoeding van kinderen. Een kind is niet óf ijverig óf lui, het kan allebei zijn. Het is bijvoorbeeld lui als het gaat om huiswerk of om thuis helpen. ijverig is het, wanneer het zich in eigen interessen uitleven ken, als het gaat om vrije tijd, een postzegelverzameling of buiten spelen en een hut bouwen.