De oervorm van het schaakspel is duizenden jaren oud, waardoor er niet veel bekend is over het ontstaan en de vroegste geschiedenis. Het woord schaak is afkomstig van het Perzische woord shāh, dat koning betekent. De term schaakmat is een vernederlandsing van het Perzische shāh māta, hetgeen betekent: de koning zit in een hinderlaag of de koning is verslagen.
De oudste herkenbare versie van schaken stamt waarschijnlijk uit het zesde eeuwse Oost-Perzië, nu Noord-India, en staat bekend als chaturanga, maar er zijn aanwijzingen dat dit spel gebaseerd is op een nog oudere variant voor vier personen die elk aan een zijde van het bord zaten. Verschillende versies van chaturanga verspreidden zich oostwaarts naar China en Japan en, in de vorm van Shatranj, westwaarts naar de Arabische wereld om via Italië en Spanje uiteindelijk tijdens de 11e eeuw in heel Europa door te dringen. Waarschijnlijk hebben de Vikingen hier een belangrijke rol in gespeeld, aangezien de oudste Europese vondsten van schaakstukken langs de kusten zijn.
De huidige vorm van het schaakspel ontstond aan het eind van de 15e eeuw in Frankrijk, toen de dame met de huidige machtige mogelijkheden haar intrede deed. Daarom wordt schaken ook wel een koninklijk spel genoemd. Tevoren was de dame of koningin een tamelijk beperkt en zwak stuk. Al halverwege de twintigste eeuw werd geopperd dat het schaakspel mogelijk uit China stamt en recentelijk gaan er weer stemmen op die de oorsprong van het schaakspel daar of in Oezbekistan plaatsen.
De officiële spelregels worden vastgesteld door de wereldschaakorganisatie FIDE en worden door de KNSB in het Nederlands vertaald. De huidige versie is vastgesteld in oktober 2004 en geldt vanaf 1 juli 2005 (zie Externe links). Hieronder enkel de belangrijkste punten.
Een schaakbord is vierkant met 32 lichte (witte) en 32 donkere (zwarte) velden. De horizontalen worden rijen genoemd en zijn genummerd van 1 tot en met 8; de verticalen heten lijnen en worden aangegeven met de letters a tot en met h. Zo is elk veld aan te duiden; de witte dame staat bijvoorbeeld in de beginstelling op d1. Het bord wordt zo neergelegd dat a1 en h8, de hoekvelden links van de spelers, zwart zijn.
Elke speler beschikt over zestien speelstukken. De ene speler heeft wit (de lichtgekleurde stukken), de ander heeft zwart (de donkergekleurde stukken). Bij aanvang van het spel staan de speelstukken zoals hiernaast getoond op het bord. Dit zijn voor ieder een koning, een dame, twee torens, twee lopers, twee paarden en acht pionnen. Wit begint door een stuk te verplaatsen, daarna doen beiden om beurten een zet naar keuze; het is niet mogelijk een beurt over te slaan. Het doel van het spel is het veroveren van de vijandelijke koning. Dit beëindigt onmiddellijk de partij.
Op elk veld kan niet meer dan een stuk staan. Door een eigen stuk te spelen naar een veld waarop een stuk van de tegenstander staat kan men dat stuk slaan: het vijandelijke stuk wordt van het bord genomen. Op het diagram hiernaast wordt dit geïllustreerd met de (diagonaal bewegende) witte loper: deze kan niet naar a1, f2 of g1 gespeeld worden, maar wel de zwarte toren op b2 slaan door zelf op dat veld te gaan staan. De pion is het enige speelstuk dat bij slagzetten anders beweegt dan bij gewone zetten.
De verschillende stukken hebben elk een verschillende loop. Dame, toren en loper kunnen in een enkele zet een onbeperkte afstand afleggen, maar ze kunnen niet over andere stukken springen. Gaat een stuk naar een veld waar een stuk van de tegenpartij staat, dan wordt dat stuk geslagen. Een veld waar een stuk van de eigen partij staat, is niet toegankelijk .
De koning neemt een stap tegelijk, recht of schuin, en bestrijkt dus de 3 tot 8 aangrenzende velden. Hij begint op e1 of e8. Daarnaast heeft de koning eenmaal per partij een speciale mogelijkheid, zie korte en lange rokade. Hoewel de schaakpartij om de koning draait, is hij beslist niet het sterkste stuk.
De dame mag naar keuze horizontaal of verticaal of diagonaal bewegen en beheerst 21 tot 27 velden, wat haar veruit het sterkste stuk maakt. Zij begint op d1 of 8.
De torens bestrijken 14 velden. Ze mogen naar keuze horizontaal of verticaal bewegen en zijn daardoor de enige stukken die vanaf de rand hetzelfde bereik hebben als in het centrum. Ze beginnen op a1 en h1, respectievelijk a8 en h8.
De lopers mogen diagonaal bewegen en bestrijken 7 tot 13 velden. Een loper kan nimmer op een veld van een andere kleur komen. Spreekt men van een witte of zwarte loper, dan bedoelt men vaak de loper die over de witte, respectievelijk zwarte velden beweegt. Lopers beginnen op c1 en f1, respectieveljk c8 en f8.
De paardzet is een geknikte beweging van 2 velden horizontaal of verticaal en daarna 1 veld opzij. Evenmin als andere stukken kan een paard naar een veld gaan waar al een stuk staat van de eigen partij, maar een paard kan wel over andere stukken springen. Dit is niet verrassend, want als men een rechte lijn trekt tussen het veld van vertrek en het veld van aankomst, dan gaat die lijn niet door het midden van enig ander veld. Zo mag het paard op b1 vanuit de beginstelling over de pionnen heen naar a3 of c3 springen. Een paard in het centrum beheerst een kring van 8 velden, maar vanuit de hoek slechts 2. Hoewel paarden dus weinig velden beheersen zijn ze nauwelijks zwakker dan lopers. Dit komt doordat deze stukken als enige mogen springen, en anderzijds door de 'kleurenblindheid' van de lopers. Wel heeft een paard vaak problemen als het aan de rand of zelfs in de hoek staat, wat leidt tot het gezegde: "Paard aan de rand is schakers schand." Paarden beginnen op b1 en g1, respectievelijk b8 en g8.
Pionnen
Voor alle hierboven genoemde stukken geldt dat ze in alle richtingen op dezelfde manier bewegen en dat ze slaan op dezelfde manier. De Pionnen hebben echter andere regels:
Pionnen bewegen één veld recht vooruit, in de richting van de tegenstander.
Vanuit de beginpositie op de tweede rij mogen pionnen naar keuze één of twee velden vooruit.
De pion slaat anders dan hij gaat. Hij slaat namelijk één veld schuin naar voren.
Een bijzonderheid is de en-passantregel die geldt als een pion twee velden tegelijk naar voren is gegaan, bijvoorbeeld van d2 naar d4. Zo'n pion mag door een vijandelijke pion geslagen worden alsof hij maar één veld opgeschoven is. De tegenstander kan dit alleen op de eerstvolgende beurt doen, daarna vervalt het en-passantrecht.
Een pion die de overkant bereikt, promoveert. De eigenaar mag dan de pion vervangen door een dame, paard, loper of toren. Meestal kiest hij een dame, kiest hij een ander stuk dan heet dat minorpromotie.
Hierboven is met stukken steeds bedoeld: elk speelgerei, maar binnen een schaakpartij worden de pionnen soms niet als stukken aangeduid. Zo is een paardoffer een stukoffer, maar wordt een pionoffer niet als stukoffer beschouwd.
Er is een zet waarbij in een beurt twee stukken verplaatst worden: de rokade. Hierbij wordt de koning van het beginveld twee velden zijwaarts verplaatst naar een op een hoekveld staande toren toe. Daarna wordt de toren uit die hoek verplaatst naar het veld waar de koning overheen gesprongen is. Bij de korte rokade van wit gaat de koning naar g1 en de toren van h1 naar f1; bij de lange rokade gaat de koning naar c1 en de toren van naar a1 naar d1. Voor zwart gelden de tegenoverliggende velden.
Er zijn enkele voorwaarden: de koning en de toren mogen niet eerder zijn verplaatst, en de rokade mag niet worden uitgevoerd als de koning schaak staat of over een veld moet springen dat bestreken wordt door een vijandelijk stuk. Ook kan er niet worden gerokeerd als er een stuk tussen de toren en de koning staat.
De notatie voor een korte rokade is o-o; voor een lange rokade wordt o-o-o gebruikt.
8
7
6
5
4
3
2
1
8
7
6
5
4
3
2
1
8
7
6
5
4
3
2
1
8
7
6
5
4
3
2
1
a
a
a
a
Beginstelling - onderaan van links af: toren T, paard P, Loper L, Dame D, Koning K. Op de tweede rij staan de pionnen p.
Lopervelden en in de weg staande stukken
De zetkeuzes voor paarden
De witte pion zette de dubbele stap van d2 naar d4. Op de volgende beurt mag zwart hem slaan: en passant naar d3.
b
b
b
b
c
c
c
c
d
d
d
d
e
e
e
e
Schaakmat - De mat gezette speler heeft zijn verlies erkend door de koning om te leggen.
De koning heeft in het schaakspel een centrale rol. Hij kan niet geslagen worden.
Is de opstelling der stukken zo dat een speler (als hij aan zet was geweest) de koning van de tegenstander kan slaan, dan zegt men dat de koning van de tegenstander schaak staat. Het is niet geoorloofd dat een koning schaak staat terwijl de tegenstander aan zet is en het is dan ook niet mogelijk de koning te slaan.
Dit impliceert:
Een speler mag geen zet doen waardoor de eigen koning schaak komt te staan. Dit is een onreglementaire zet.
Staat de eigen koning schaak, dan moet de speler dat pareren, dat wil zeggen dat hij een zet doet waarmee het schaak wordt opgeheven. Elke andere zet is onreglementair.
Uit de spelregels volgt dat schaak op drie manieren gepareerd kan worden:
Door de koning te verplaatsen.
Door het schaakgevende stuk te slaan. Ingeval van dubbelschaak (als twee stukken tegelijk schaak geven) is dit geen optie, uiteraard tenzij er door de koning geslagen wordt.
Door een stuk tussen de koning en het schaakgevende stuk te zetten. Indien een paard of pion schaak geeft werkt dit niet, aangezien een paard over tussenstaande stukken kan springen en een pion niet op afstand werkt. Ook bij dubbelschaak is dit geen optie, omdat gelijktijdige aanvallen uit twee richtingen afgeweerd moeten worden.
Staat de eigen koning schaak en is er geen enkele mogelijkheid om het schaak te pareren, dan staat de koning mat of schaakmat en heeft hij verloren. De partij is hiermee onmiddellijk afgelopen; de koning wordt normaliter dus niet daadwerkelijk geslagen.
Staat de eigen koning niet schaak en is er geen enkele reglementaire zet voorhanden, dan is het pat en remise.
Behalve door pat, kan een partij in remise eindigen door de vijftigzettenregel, driemaal dezelfde stelling en materiaalgebrek.
Daarnaast kan een speler ook remise aanbieden, wat door de tegenstander aangenomen of geweigerd kan worden. Het aanbod kan mondeling worden verworpen, of door een zet te doen. Onredelijke of overmatige remise-aanbiedingen kunnen worden beschouwd als het hinderen van de tegenstander en kunnen door de arbiter worden bestraft, doorgaans met een tijdstraf.
Zie verder: Einde partij (schaken)
Een digitale schaakklok
In het competitieschaak wordt het juist uitvoeren van een zet nauwkeurig beschreven. Indien er met schaakklok gespeeld wordt, heeft een speler de beurt zolang hij zijn knop op de klok niet ingedrukt heeft. Hij mag pas drukken nadat de zet op het bord voltooid is, en voor het indrukken van de klok moet hij dezelfde hand gebruiken als waarmee hij de zet deed. Bij het spel zonder klok wordt algemeen de regel gehanteerd dat de tegenstander aan de beurt is zodra men het gespeelde stuk heeft losgelaten.
Wie een eigen stuk aanraakt moet dit spelen als dat volgens de spelregels mogelijk is; evenzo moet een stuk van de tegenstander geslagen worden als men het aangeraakt heeft, tenzij dat onmogelijk is. Zie Pièce touchée.
Als een stuk is losgelaten en dit een reglementaire zet is of deel uitmaakt van een reglementaire zet, dan is er geen andere zet meer mogelijk. Ook niet als de klok nog niet is ingedrukt.