Met enkele Nobelprijzen voor Natuurkunde in 1902 (Lorentz & Zeeman), 1910 (Van der Waals) en 1913 (Kamerling Onnes) bereikte de Nederlandse natuurwetenschap 100 jaar geleden weer het hoge niveau dat sinds Huygens, 1662 en Van Leeuwenhoek, 1676 niet meer was gehaald. Kloeke lieden en doorzetters als Kamerlingh Onnes, Lorentz, Van der Waals en Zeeman zagen hun revolutionaire wetenschappelijke artikelen beloond worden met de prestigieuze Nobelprijs in de Natuurwetenschappen. Nederland verkeerde in een roes, tot de eerste wereldoorlog alle aandacht overnam, met allerlei nieuwe materialen zoals het rubber en de luchtbanden, evenals nieuwe uitvindingen zoals de auto en het vliegtuig. Zij stonden aan de wieg van een eeuw met grote technische vooruitgang. De natuurkundewinnaars, op het gebied van het zonlicht (1902), de aantrekkingskracht (1910) en de supergeleiding (1913), worden hier, in onderlinge samenhang beoordeeld en uitgelegd, nu de kwantumtheorie (1918) met de recente ontdekking van het Higgsboson-deeltje, finaal is afgerond.
Christiaan Huygens
© 2013 F.N. Heinsius