Over wetenschapsfilosofie en wetenschapsgeschiedenis: hoofdstuk 1, 2
Gerdien de Jong
15 december 2010
Summary:
Methodological naturalism is the method of all science, including evolutionary biology. The first chapter in Junker & Scherer 'Evolution – ein kritisches Lehrbuch' tries however to argue that evolutionary biology starts from philosophical naturalism rather than methodological naturalism. If so, one can try to put evolutionary biology on the same level as creationism: a known creationist canard. The strangest sentence in the book appears in this chapter, at the start of the paragraph: 'Grundzüge vonEvolutionsanschauungen'. The book says:
“Werden bei der Frage nach der Entstehung der Welt und des Lebens nur naturwissenschaflich nachweisbare Ursache-Wirkungs-Zusammenhänge zugelassen, so ist unter Berücksichtigung der vorliegenden Daten eine evolutionäre Deutung der Geschichte des Lebens zwingend.”
Quite. If one accepts science, that is, methodological naturalism, the conclusion of evolution compellingly follows. The authors should have stuck to that conclusion.
De moeilijkheden beginnen in het eerste hoofdstuk van Junker & Scherer, “Wetenschaps-theoretische basis”. Daar wordt niet scherp omgegaan met de begrippen ‘methodisch naturalisme’, ‘methodisch atheisme’ en ‘filosofisch naturalisme’. Dit ligt deels aan de vertaling, maar vooral aan Junker en Scherer die veel te snel een wereldbeschouwing in plaats van een methode willen zien.
Junker & Scherer gebruikt in de Duitse tekst de termen ‘methodisch atheisme’ en ‘naturalisme’. De Nederlandse tekst gebruikt ‘methodisch atheisme’, ‘methodisch naturalisme’ en ‘naturalisme’.
Met methodisch atheisme en methodisch naturalisme wordt hetzelfde bedoeld; methodisch naturalisme is de standaard term, methodisch atheisme is een suggestieve term. Alle wetenschap gaat te werk volgens het methodisch naturalisme. Zoals J&S ook zegt, op blz 18 in een boxje:
Box blz 18
Hier heb ik één bezwaar, en een groot bezwaar, namelijk dat filosofisch naturalisme niet scherp genoeg van methodisch naturalisme (= J&S' methodisch atheisme) wordt afgeperkt. Het filosofisch naturalism heeft namelijk niet het uitgangspunt dat er alleen natuurlijke krachten in de wereld werkzaam zijn/waren, maar dat er alleen natuurlijke krachten bestaan, dus werkzaam kunnen zijn. Het methodisch naturalisme (= J&S' methodisch atheisme ) heeft daarentegen als werkhypothese dat de wereld en haar geschiedenis te verklaren is doordat natuurlijke krachten werkzaam zijn/waren. Dat is de werkhypothese van alle empirische wetenschap, zowel experimentele wetenschap als wetenschap die met verleden en kosmos te maken heeft.
Op blz 17 begint een paragraaf getiteld ‘Methodischer Atheismus in der Naturgeschichtsforschung’ in het Duits en ‘Methodisch naturalisme in het onderzoek van de natuurgeschiedenis’. In deze paragraaf zit een zeker verschil, in de tweede zin, tussen origineel en vertaling, maar het belangrijkste punt is een onderhandse wissel tussen methodisch en filosofisch naturalisme.
Het Duits zegt:
“Nicht nur im empirischen bereich, sondern auch bei der Rekonstruktion vergangener Ereignisabläufe in der Natur wird heute üblicherweise im Rahmen des methodischen Atheismus gearbeitet. Dies läuft auf dem Versuch hinaus, die Entstehung und Geschichte des Lebens ohne transzendente Ursachen zu erklären. Das heißt: Bei der Reconstruktion der Geschichte des Lebens werden prinzipiell nur empirisch fassbare Factoren berücksichtigt. Eine besondere Schöpfung wird ausgeschlossen. Der Ausschluss der Mögligkeit einer transzendenten Schöpfung ist ein außerwissenschaftliche Vorentscheidung und damit eine Grenzüberschreitung in den weltanschaulichen Bereich. Denn der grundsätzlichen Ausschluss einer tranzendenten Schöpfung ist weder durch wissenschaftlichen Daten noch druch den methodischern Atheismus begründbar. Die Auffassung, wonach es in der Natur und bei ihrer Entstehung ausschießlich mit natürlichen Dingen zugegangen ist, wird als Naturalismus bezeichnet.“ (schuin en vet als in J&S)
Het Nederlands zegt hier
“Niet alleen binnen het empirisch onderzoeksveld, maar ook bij de reconstructie van het vroegere verloop van gebeurtenissen in de natuur wordt tegenwoordig gewoonlijk volgens het methodisch naturalisme te werk gegaan. Dit gaat aan de poging vooraf om het ontstaan en de geschiedenis van het leven zonder bovennatuurlijke oorzaken te verklaren. Dat wil zeggen: Bij de reconstructie van de geschiedenis van het leven worden principieel alleen empirisch hanteerbare factoren in ogenschouw genomen. Schepping wordt uitgesloten. Het uitsluiten van de mogelijkheid van een bovennatuurlijke schepping is een buitenwetenschappelijke vooronderstelling en vormt daarmee een grensoverschrijding op wereldbeschouwelijk terrein. Want de principiële uitsluiting van een bovennatuurlijke schepping is noch door natuurwetenschappelijke gegevens, noch door het methodisch naturalisme te motiveren. De opvatting dat in de natuur en bij het ontstaan van het leven alleen natuurlijke factoren een rol hebben gespeeld wordt als naturalisme aangeduid.” (schuin en vet als in J&S)
Eerst wordt gezegd dat heden ten dage gewoonlijk ook de gang van de geschiedenis vanuit het ‘methodische Atheismus’ cq methodisch naturalisme bestudeerd wordt. Het is belangrijk dat dit duidelijk erkend wordt door J&S. Evolutiebiologie houdt zich aan methodisch naturalisme. Onderzoek naar de oorsprong van het leven valt volledig binnen het methodisch naturalisme. Bij de reconstructie van de geschiedenis van het leven worden empirisch hanteerbare factoren in ogenschouw genomen: dat is de manier waarop de wetenschap werkt. Daar mag J&S op grond van de eigen woorden geen bezwaar tegen maken. De bewering in J&S dat er bij de reconstructie van de geschiedenis van het leven overgeschoven wordt naar filosofisch naturalisme is ongegrond. Voor deze loze bewering worden geen gronden aangevoerd – vet en schuin drukken is geen extra onderbouwing van een bewering.
Dit toedichten van filosofisch naturalisme aan evolutiebiologie, in plaats van het gepractiseerde methodisch naturalisme, is de Grote Leugen, Deel 1.
De paragraaf, op blz 18, die ‘Hoofdkenmerken van het evolutiedenken’ (‘Grundzüge von Evolutionsanschauungen’) heet, begint met de merkwaardigste zin van het boek.
“Werden bei der Frage nach der Entstehung der Welt und des Lebens nur naturwissenschaftlich nachweisbare Ursache-Wirkungs-Zusammenhänge zugelassen, so ist unter Berücksichtigung der vorliegenden Daten eine evolutionäre Deutung der Geschichte des Lebens zwingend.”
In vertaling:
“Als men bij de beantwoording van de vraag naar het ontstaan van de wereld en van het leven alleen gebruik maakt natuurwetenschappelijk aantoonbare oorzaak-gevolg-relaties, is op basis van de beschikbare gegevens een evolutionaire interpretatie van de geschiedenis van het leven voor de hand liggend.”
In het Nederlands is het zwakker geformuleerd dan in het Duits: ‘zwingend’ is ‘dwingend’, ‘overtuigend’. Let wel, natuurwetenschappelijk aantoonbare oorzaak-gevolg-relaties behoren tot het domein van het methodisch naturalisme. Wordt hier werkelijk bedoeld toe te geven dat methodisch naturalisme tot de standaardvoorstellingen van evolutie leidt, of heeft J&S zich min of meer versproken?
De volgende zin is weer volledig hutspot:
“Wanneer namelijk niet van schepping wordt uitgegaan, stak de wereld aan het begin (als überhaupt een begin aangenomen wordt) heel eenvoudig in elkaar.”
Die eenvoud aan het begin is geen vooronderstelling, zoals hier gesuggereerd wordt en later met zoveel woorden gezegd wordt: het is een waarneming. Bovendien is het niet juist om te zeggen ‘wanneer niet van schepping wordt uitgegaan’. Het moet zijn: ‘wanneer niet van een letterlijke opvatting van Genesis 1 wordt uitgegaan’. Schepping door evolutie krijgt een kleine paragraaf van een 25 een-koloms regels in hoofdstuk 16 blz 290-291: daarmee wordt theïstische evolutie in al zijn theologische vormen afgedaan. Let wel, theïstische evolutie is volledig in overeenstemming met methodisch naturalisme en evolutiebiologie.
Apparent marine fossil diversity during the Phanerozoic.
Number of genera over time. Five mass extinctions indicated by yellow arrows
http://en.wikipedia.org/wiki/Diversity_of_life
Op blz 19 komt dan de Grote Leugen, Deel 2. Onderhands hebben J&S evolutie een levenschouwelijke component toegedicht. Nu zeggen J&S dat zowel evolutie als schepping buitenwetenschappelijke randvoorwaarden vereisen. Daarmee zijn we aangekomen bij een standaardbewering binnen het creationisme: schepping en evolutie zijn gelijksoortig als verklaringsmodel, want zij gaan uit van alternatieve vooronderstellingen. Geen evolutiebioloog die de door J&S veronderstelde evolutionaire vooronderstellingen – de vooronderstelling van filosofisch naturalisme, en eenvoud aan het begin als vooronderstelling – als basis van evolutiebiologie aanvaardt, maar het is nutteloos dat aan creationisten te vertellen. Ook als een evolutiebioloog zegt dat er geen wereldbeschouwing aan evolutie ten grondslag ligt, blijven creationisten beweren dat dat wel zo is. Kennelijk worden evolutiebiologen niet geacht hun eigen vakgebied te overzien.
Wel geeft J&S toe dat evolutie en het ‘bijbels ontstaansmodel’ (de term die de stichting ‘De Oude Wereld’ hanteert voor het jonge-aarde-creationisme) niet in elk opzicht vergelijkbaar zijn. In het bijbels ontstaansmodel wordt immers met zoveel woorden naar een openbaring verwezen. Evolutie daarentegen maakt uitsluitend gebruik van natuurlijke processen om de geschiedenis, vorm, groepering, en zo voort, van organismen te verklaren. Daarmee staat de evolutietheorie middenin het methodisch naturalisme; en is niet een aanvulling op het methodisch naturalisme, zoals J&S beweert.
J&S erkent dat het ‘bijbels ontstaansmodel’ buiten de wetenschap ligt, zoals ook blijkt uit de kop bij hoofdstuk 16 ‘Verklaring van het leven met schepping als vooronderstelling’:
“Biologische en paleontologische gegevens kunnen ook uitgelegd worden met als vooronderstelling dat er schepping was, schepping zoals in de Bijbel is beschreven[1]. Dit vereist een verregaande grensoverschrijding tussen natuurwetenschap, natuurfilosofie en theologie”.
Om het scheppingsmodel op filosofisch gelijke voet met evolutie te krijgen moet evolutie dan ook maar van filosofische vooronderstellingen buiten de natuurwetenschap beticht worden.
Hoofdstuk 2
In hoofdstuk 2 wordt de Grote Leugen, Deel 3, opgevoerd bij de wetenschappelijke aanvaarding van evolutie in de laatste helft van de 19de eeuw. Vrij snel na 1859 werd door deskundigen ingezien dat op basis van natuurwetenschappelijke gegevens geen andere keus bestaat dan afstamming onder verandering. Volgens J&S is dit niet op grond van wetenschap gebeurd, maar op grond van levensbeschouwing:
“De doorbraak in de biologie van het darwinisme en het evolutionisme is het gevolg van twee hoofdfactoren: het door Verlichtingsfilosofieën gestempelde geestelijke klimaat en het rijke, maar eenzijdig geïnterpreteerde gegevensmateriaal van Darwin en andere natuuronderzoekers. Onjuist is echter de bewering dat op basis van natuurwetenschappelijke gegevens wel een (macro-) evolutiemodel geformuleerd móest worden, en onjuist is de opvatting dat door Darwins waarnemingen het bijbels ontstaansmodel zou zijn weerlegd. Weerlegd werden echter bepaalde scheppingsdenkbeelden”. [2]
Dit keer verdraait J&S de wetenschapsgeschiedenis. Deskundigen wisten ook in de tweede helft van de 19de eeuw dat er “op basis van natuurwetenschappelijke gegevens wel een (macro-) evolutiemodel geformuleerd móest worden”. Macro-evolutie is in dit boek het codewoord voor gemeenschappelijke afstamming. Gemeenschappelijke afstamming is snel na 1859 geaccepteerd door de gehele wetenschappelijke gemeenschap. Tegen 1900 was de evolutie van de vertebraten in grote lijnen bekend[3].
Een van de boeken uit 1898.
Als de wereld 6000 jaar oud was, had de wetenschap dat door toepassing van methodisch naturalisme gevonden. Als de soorten (of families, of ordes of wat dan ook) allemaal onafhankelijk geschapen waren, had de wetenschap dat door toepassing van het methodisch naturalisme gevonden. Genesis als wetenschappelijke theorie is door de wetenschap voor 1830 verworpen: omstreeks die tijd was het duidelijk dat de geologie een zondvloed uitsloot. Dit verschilt basaal van de bewering dat wetenschap, in de vorm van geologie en evolutiebiologie, een bovennatuurlijke schepping uit zou sluiten.
[1] toegevoegd ‘schepping zoals in de Bijbel beschreven’
[2] Met “ bepaalde scheppingsdenkbeelden” wordt bedoeld het eerdere idee dat alle huidige soorten in hun huidige vorm geschapen zouden zijn. Uitspraken van Linnaeus werden en worden als deze positie opgevat: Species tot sunt diversae quot diversas formas ab initio creavit infinitum Ens, Fundamenta botanica No. 157, 1736. (“Er zijn zoveel verschillende soorten als het oneindige Wezen verschillende vormen in den beginne schiep). Het valt niet te ontkennen dat soorten veranderen en dat soortvorming optreedt.
[3] UB Utrecht:
E. Buffetaut, 1987. A short history of vertebrate palaeontology
W.H. Flower, 1891. An introduction to the study of mammals living and extinct
W.H. Flower, 1898. Essays on museums and other subjects connected with natural history.
A. Smith Woodward, 1898. Outlines of vertebrate palaeontology for students of zoology.
G. Steinmann, 1903. Einführung in die Paläontologie