Vertrouwen
ver·trou·wen1 (het ~)
1 geloof in iemands betrouwbaarheid <=> wantrouwen
ver·trou·wen2 (ov.ww.)
1 betrouwbaar achten => betrouwen
ver·trou·wen op (ww.)
1 zich verlaten, rekenen op => betrouwen op, bouwen op, fiducie hebben in iets, steunen op, zich verlaten op
ver·trou·wens·arts (de ~ (m.))
1 arts bij wie men melding kan maken van een geval van mishandeling
ver·trou·wens·ba·sis (de ~ (v.))
1 grondslag voor vertrouwen
ver·trou·wens·be·roep
(het ~)
1 beroep waarvan de uitoefenaar een vertrouwensrelatie heeft met zijn cliënten [advocaat, arts, notaris]
ver·trou·wens·breuk
(de ~)
1 plotseling einde aan het in iem. gestelde vertrouwen
ver·trou·wens·com·mis·sie (de ~ (v.))
1 commissie die vertrouwelijke zaken behandelt
2 door de gemeenteraad ingestelde commissie met een adviserende taak bij de benoeming van een burgemeester
ver·trou·wens·cri·sis
(de ~ (v.))
1 ernstige verstoring van het vertrouwen
ver·trou·wens·func·tie (
de ~ (v.))
1 functie waarin zaken vertrouwelijk moeten worden behandeld
ver·trou·wens·kwes·tie
(de ~ (v.))
1 kwestie waarbij het politiek voortbestaan van een minister of kabinet in het geding is
2 zaak van vertrouwen
ver·trou·wens·man
(de ~ (m.))
1 mannelijk vertrouwenspersoon
ver·trou·wens·per·soon
(de ~ (m.))
1 adviseur bij vertrouwelijke problemen
ver·trou·wens·re·la·tie
(de ~ (v.))
1 relatie die berust op onderling vertrouwen
ver·trou·wens·stem·ming (de ~ (v.))
1 [Belg.] stemming in het parlement waarbij de vertrouwenskwestie gesteld wordt
ver·trou·wen·wek·kend (bn.)
1 vertrouwen inboezemend => betrouwbaar
Als vertrouwen het geloof in het goede is, dan is wantrouwen het geloof in het slechte. Vertrouwen is niet hetzelfde als naïviteit. Het is ook geen blind vertrouwen, maar een vertrouwen met open ogen. Met een open geest vooral, want er is altijd méér. We kunnen niet afronden en concluderen.