ATHEÏSME
Woordenboek der Ethiek
Atheïsme is logisch en filosofisch onbestaanbaar. Het bestaan van God, of het ontkennen van het bestaan God zijn beide onbewijsbaar. Daarom is het een hypothese. Deze hypothese kan oninteressant gevonden worden en derhalve opzij worden geschoven, maar de mogelijkheid ontkennen, – daar is geen enkele grond voor.
VAN DALE:
Godloochening, ontkenning van het bestaan, de bestaanbaarheid of bewijsbaarheid van een (persoonlijke) God.
WINKLER PRINS:
Atheïsme (van het Grieks a = niet, theos = god), de ontkenning van het bestaan van God voortvloeiend uit de beredeneerde overtuiging dat er noch God noch iets goddelijks is.
In de oudheid was die overtuiging zeer zeldzaam. In de Griekse oudheid betekent de beschuldiging van atheïsme vaak niet anders dan dat iemand de traditionele opvattingen aangaande de goden niet aanvaardde.
Het Indische Sankhya-systeem kent een atheïsme op grond van een naturalistische wereldbeschouwing.
Het eigenlijke atheïsme is echter een verschijnsel van de nieuwe tijd, voortkomend uit de algemene secularisatie als gevolg van de grote stromingen van de renaissance en Verlichting.
Die secularisatie drong in protestantse culturen meer in het godsdienstig leven zelf door, in rooms-katholieke kringen bleef zij er buiten. Vandaar dat men de felste openbaringen van het atheïsme in rooms-katholieke landen moet zoeken.
Het Frankrijk van de 18de eeuw bleek een vruchtbare bodem voor het atheïsme. Het Système de la nature van de Franse filosoof Paul Heinrich Dietrich von Holbach predikte een mechanisch materialisme, waarin voor God noch goddelijkheid plaats bleef.
Ook in de stromingen die de Franse Revolutie voorbereidden en droegen, speelde het atheïsme een rol, hoewel men zich die niet te groot mag denken. Voltaire was deïst, evenals de meeste revolutionaire vijanden van het christendom.
In Duitsland betekende de beruchte Atheismusstreit weer heel iets anders: Johann Gottlieb Fichte zoekt God in de zedelijke wereldorde zelf, terwijl het bestaan van een God buiten de mens problematisch wordt geacht. Eigenlijk atheïsme is dit niet.
Zuiver atheïstisch dachten, op grond van naturalistisch materialisme, de Duitse filosofen Büchner (Kraft und Stoff) en Ernst Haeckel. Aan hen vooral is de opvatting toe te schrijven dat de natuurwetenschappelijke wereldbeschouwing noodzakelijkerwijze atheïsme insluit.
De ontkenning van God in het denken van Friedrich Nietzsche is in de eerste plaats een protest tegen de God van het christendom. Zijn uitspraak ‘God is dood’ heeft ook in de tweede helft van de 20ste eeuw in de theologie nieuwe aandacht gevonden (zie ook God-is-dood-theologie). Ludwig Feuerbach, uit de School van Hegel voortgekomen, zag in God slechts het fantasiebeeld dat de mens, naar zijn eigen model, schept.
Het positivisme is in het algemeen tot atheïsme geneigd, in zoverre het slechts de menselijke rede of de maatschappelijke ontwikkeling als macht erkent. Als zodanig heeft het ook betekenis gehad in de oorsprongen van het marxisme.
In Frankrijk werd het atheïsme, vooral in de 19de eeuw, de wereldbeschouwing van zeer vele intellectuelen. In Duitsland en Engeland was dit niet het geval en bleef volstrekt atheïsme tot de uitzonderingen behoren. Het agnosticisme was in die landen te sterk.
Van een militant en georganiseerd atheïsme was sprake in de communistische landen. In recente tijd maakt het atheïsme veelal plaats voor praktische onverschilligheid, een verminderde belangstelling voor het bestaan van God en het afkalven van de religieuze praktijk, vooral in de westerse wereld.