5/ Hoopvol leven, een (opnieuw) te ontdekken levenskunst

Zr Thérèse-Marie Dupagne

Monastère Notre-Dame d’Hurtebise

B 6870 Saint-Hubert

Bij een plant betekenen bladeren Schoonheid,

Vruchten rijkdom,

Maar de wortel is niets anders dan de kracht van Geloof

De wortel is niets anders dan hoop

Een geduldig opstijgen in het donker

Naar de dag die hij nooit zal zien…

Naar de bloem die hij niet kent en

Die zijn nacht te drinken geeft

Heer, help de wortels![1]

Samen hebben we al kennis gemaakt met de regio, waarover ik het heb.Ik heb U al gezegd hoezeer « ik mijn hoop stel in de Heer »[2]. Daarna hebben we nagedacht over hoe men zich hoopvol kan gedragen t.o.v. individualisme en sectarisme.

Hierop zou ik willen verdergaan, en misschien verder uitdiepen hoe ons de levenskunst eigen te maken om te leven in hoop door dieper in onszelf af te dalen. Tenslotte is dat één van de krachtlijnen van ons monastieke leven: werken ter hoogte van de wortel!

Hopen versus onverschilligheid

“Ik wens u toe te weerstaan aan de onverschilligheid” Zo luidt de boodschap van een jong meisje van 17 jaar dat zelf deze zomer een einde aan haar leven maakte.

Onverschilligheid staat wel bovenaan het lijstje van de moderne plagen van Egypte. Meestal verraadt ze een verlies van smaak in het leven, en een verlies van zingeving. Als niets meer belangrijk voor mij is, als niets er nog toe doet, dan verkeer ik in groot gevaar.

God? Kan me niet schelen! de medemens ? Kan me niet schelen! Gekwetst door het lijden, vermoeid door het leven in een harde maatschappij, hult de mens zich in een pantser van onverschilligheid. Dikwijls om gewoonweg te overleven, soms om een goede uitvlucht te vinden: “Wat wil je, je kan toch niet alle lasten van de wereld dragen?” , zal men berustend zeggen, opgelucht dat men niet moet wakker liggen van de zorgen. “Je kan niemand meer vertrouwen” zeggen anderen. Hoe zullen zij op een dag de bevrijdende ervaring meemaken, niet heelhuids uit een ontmoeting te komen, maar gegroeid, gelukkig en omgevormd?

Draagt de onverschilligheid in ons kloosterleven niet de naam acedia?

Hoe kunnen we ten aanzien van deze plaag, die zo sterk bevochten werd door onze voorouders, de hoop nieuw leven inblazen?

Respect lijkt mij een goed antwoord; respect dat uitnodigt tot welwillendheid en achting. Een nieuwe blik, dat met verwondering en bewondering naar het leven kijkt.

Een nieuwe blik op elk object. In zijn prachtig hoofdstuk over de cellerarius verzoekt Benedictus ons elk gebruiksvoorwerp van het klooster te beschouwen als gewijde voorwerpen van het altaar en vraagt om niets achteloos te behandelen[3]. Een uitnodiging om smaak te geven aan het dagelijkse leven, door acht te slaan op de kleinste dingen.

Uitnodiging om van elk gebaar een liturgie te maken, een dienst die ons verbindt met de Heer en met de anderen. En dit in tegenstelling met de “onachtzaamheid” die banden verbreekt[4]. Uitnodiging om in een nieuwe verhouding tot de dingen te komen. Christian Bobin schrijft: Als men snel naar iets moois kijkt, wil men het bezitten. Als men het bekijkt met de beschouwende blik die het verdient, licht dit mooie op en voelt men niet meer de behoefte om het voor zichzelf te houden. En dan is dankbaarheid het enige gevoel dat een antwoord geeft op die klaarte die bezit van ons heeft genomen.[5]

Een nieuwe blik, dat in iedereen een broeder of zuster ontdekt: Benedictus vraagt ons, in navolging van Mattheus natuurlijk, maar ook in navolging van de anderen, die het ieder op hun manier zeggen, om Christus in elke mens te ontvangen, vooral in de armste, de kleine, de meest berooide[6]. Terecht zullen wij momenten van ontmoediging kennen bij het zien van al die ellende in de wereld en zullen wij ons verpletterd voelen door onze onmacht! Maar dan zoekt Christus ons en staat hij aan onze deur om een glas water te vragen! Prachtige genade van een gelukzalig visioen[7]. We hebben ons ertoe verbonden om God te zoeken met heel ons leven, en ziehier dat Hij zich simpelweg aan ons geeft. Waarom onze ogen ten hemel opslaan om God te zoeken, terwijl Hij zich aan ons aanbiedt in de allerkleinste, de “allerlaagste”, zou Christian Bobin zeggen[8].

Het is zonder twijfel niet toevallig dat Benedictus in de eerste lijn van zijn Regel ons uitnodigt het oor van ons hart te neigen. Neigen naar de allerlaagste, naar de allerkleinste, om onze God in hem of haar te horen fluisteren!

Een nieuwe blik wordt ons ook aangeleerd bij elke doxologie. Is het niet voor de schoonheid van de Drie-Ene God, voor de schoonheid van onze Arme God, dat wij ons in aanbidding buigen? Mocht ons de genade van Balaam gegeven worden, wiens ogen open gaan als hij neerbuigt.[9] Dan zal onze blik geen begeren zijn maar verlangen[10]! En nog diepzinniger, is het niet voor de God die zich aan onze voeten zet dat wij ons buigen! Is het niet op onze zoektocht naar God dat wij ons buigen? En wordt onze onverschilligheid niet doorbroken door deze doxologie?

Hopen ondanks …het geweld

Elke dag schotelen de media ons beelden voor van geweld in onze landen en vanuit de gehele wereld. Geweld van afrekeningen. Geweld van gewapende conflicten. Geniepig geweld dat elke 5 seconden een kind in onze wereld doodt! Reden genoeg om te wanhopen!

Met onze kloosters zitten wij zelden op de “hete” fronten. Maar wat is een front zonder achterban? Hoeveel door het leven gekwetste mensen ontvangen wij niet binnen onze muren?

Zijn onze relaties altijd getekend door de Paasvrede? Zit de wortel van het geweld niet op de bodem van ons hart? Moeten we niet eerst die strijd leveren, om mensen van verzoening te worden, rechtvaardig en solidair, om hoop te kunnen zaaien in onze aarde, dat zo door elkaar geschud wordt door allerlei vormen van geweld?

Benedictus nodigt ons uit voor de hoop te kiezen doorheen onrechtvaardigheid en geweld: herlees de vierde graad van nederigheid![11]

Al van in de proloog, wil Benedictus dat we de vrede zoeken en haar blijven nastreven[12].Op het fronton boven de ingangspoort van vele kloosters staat Pax! Hoe kunnen wij de vrede dienen; hoe kunnen wij vrede worden?

Ik ga hier geen lange uiteenzetting geven over het geweld dat in ons zit en het geweld dat ons van buitenaf belaagt, maar het lijkt me evident dat aan de oorsprong van elke gewelddadige aandrang een kwetsuur van ondergaan geweld ligt. Kunnen wij niet allemaal in ons leven sporen van ondergaan geweld terugvinden die ons kwetsbaar maken en ons op onze beurt aanzetten tot geweld? Jezus is in onze lijdende mensheid komen staan, als een stootblok waar het kwaad geen vat meer op heeft, waar het kwaad op stuk gelopen is, zonder de spiraal van geweld te kunnen voortzetten , waarin de mensheid gevangen zat: de spiraal waar het ondergane kwaad niet herkend en aanvaard wordt, drijft de mens ertoe om op zijn beurt de ander te kwetsen, zij het onbewust.

Kunnen wij ons scharen achter het project van God om het leven in heel zijn volheid te aanvaarden en het te dragen[13] als een “wezen dat rechtop staat”, samen met Jezus?

Ondanks alles, ongewapend vooruitgaan in dit universum van ellende, het kwaad erkennen dat men in zich draagt om te vermijden dat men het reproduceert, voor, met en in Jezus; ook een stootblok worden waarop de spiraal van het geweld stuk loopt[14]. Met Jezus, een nieuwe mensheid worden.

Wat, als de ander me aanvalt? Als ik voorbij ga aan mijn angst, mijn pijn en mijn eerste revolte, kan ik in deze act van geweld een kreet van verlatenheid, wanhoop, een noodkreet herkennen. En dan kan ik in diegene zelf die me kwetst, een broer of een zuster herkennen.

Het testament van Christian de Chergé[15] is de wereld rondgegaan; laat ons hopen dat het ook in onze harten blijft. U kent het, ik herinner U slechts aan enkele lijnen: (voor hen die nog niet van de monniken van Tibhirine gehoord hebben: deze zeven Cisterciensermonniken hebben hun verlangen om dicht bij het Algerijnse volk te blijven op het ogenblik van de burgeroorlog, met hun leven betaald. Het was op een moment dat de christenen in Algerije bedreigd werden door extreem islamisme. In 1996. Christian was hun prior. Luister naar een paar regels uit zijn testament:)

Mijn leven is niet meer waard dan dat van iemand anders.Ook niet minder.In elk geval heeft het niet meer de onschuld van de kindertijd. Ik heb lang genoeg geleefd om mij medeplichtige van het kwaad te weten; het kwaad dat jammer genoeg de bovenhand in deze wereld blijkt te hebben; ik ben zelfs medeplichtig aan het kwaad dat op blinde wijze zou kunnen toeslaan.

Als het ogenblik komt, hoop ik die flits van helderheid te hebben die me zou toestaan Gods vergeving en die van mijn broeders in het mensdom te vragen en terzelfdertijd van ganser harte vergeven aan hem die me naar het leven staat.

Ook voor U, Vriend van de laatste minuut, die niet zou geweten hebben wat hij deed… wil ik een DANK U en een” A-DIEU”, door U tegemoet te zien.

En moge het ons gegeven mekaar teug te vinden in het paradijs als gelukkige moordenaars, als het de wens is van God, ons beider Vader. AMEN ! !Insha’Allah !

Dit is geen poesie, dit zijn geen vrome praatjes… het is de hartekreet van een menselijk , waarachtig, verchristelijkt hart.

Tegenover de pijn en het geweld hebben wij de macht om het te stoppen of het te vermeerderen.Wij hebben de macht tot God te bidden. God , die als eerste met ons en in ons door het kwaad getroffen wordt; wij kunnen medelijden hebben met Hem, nog meer dan met onszelf, door hem lief te hebben die ons vervolgt.

Kan ik, oog in oog met het kwaad, aanvaarden om met Simon van Cyrene het kruis te helpen dragen?

Let op de blik van Christus die om ons mede-lijden, onze hulp vraagt!

Ik heb geen oplossing voor het lijden, maar ik ben ongerust als God de grote vergetene wordt, zo niet de aangeklaagde! Als een kind lijdt, lijden zijn ouders dan niet meer?

Wat dan te zeggen van de grenzeloosheid van het lijden van onze God en Vader. Dragers van hoop voor God zelf… van kapitaal belang !

Zonder twijfel rekent hij op een liefdevolle blik om hem te troosten! Meer bepaald een blik van medeleven! Een blik op Hem gericht, zoals op de broeder of zuster die kwetst !En blik die opricht!

Dikwijls vraag ik God om erbarmen met zichzelf te hebben…

Ik zeg Hem simpelweg: Heer heb erbarmen met Uzelf

Hopen ondanks….de dood

Onze samenleving weigert de dood te aanvaarden, tracht ze te verstoppen, te ontkennen. Stelt de dood een brutaal einde aan alles wat men hoopvol betracht? Maar de dood niet aanvaarden, betekent de werkelijkheid niet aanvaarden.

Benedictus vraagt ons die werkelijkheid steeds voor ogen te houden![16] En, er is niets morbide aan deze uitnodiging; het is veeleer een uitnodiging om het volle gewicht te geven aan de dagelijkse realiteit en reeds op voorhand onze dood te aanvaarden. Zo kan men er een smeltkroes van leven en nieuwe hoop van maken.

Voor de scheidsmuur van de dood worden we op de meest ruwe manier met onze begrenzingen geconfronteerd. En als dat nu eens vrijheid betekende?

Zoals Benedictus het voorschrijft heb ik de dag van mijn professie het Suscipe[17]

gezongen. Dit gezang grondvest mijn leven op de belofte ven God, op Zijn trouw ten opzichte van mij. Die dag heeft God zich niet geëngageerd om mij van de dood te vrijwaren, hij heeft me geen leven zonder mislukkingen beloofd, hij heeft mij niet een eeuwigdurende gemeenschap, noch Benedictijnerorde (of-wanorde) gewaarborgd!

Dit gezang heeft me overgeleverd aan de trouw van God. Een God die zowel trouw blijft aan zichzelf als aan ons, een God die ons als vrije mensen heeft geschapen, mede-scheppers en geen marionetten aan de touwtjes van zijn handen. Een God die zijn liefde voor ons nooit opgeeft, wat wij ook uitspoken. Een God die trouw aan zijn liefdesproject, zijn Zoon niet gevrijwaard heeft van het lijden, van de mislukking, van de dood. We zijn verwittigd!

Tijdens het symposium van 2006 zijn we op pelgrimstocht naar Nursia geweest.

Samen hebben wij onze geloften hernieuwd en opnieuw dit Suscipe gezongen. Dat moment staat in mijn hart gegrift. Zie het voor U: een honderdtal Benedictinessen uit de hele wereld die samen hun geloften hernieuwen! We hadden er de pers moeten bijhalen om te laten zien hoe vruchtbaar en geslaagd dit Benedictijns leven wel is!

Maar dat leek maar zo totdat men zag waar we met onze voeten stonden. Tussen kalk- en steenpuin stonden we daar in de verwaarloosde kerk van Santa Scholastica, waar zelfs geen bank stond waar de ouderen konden gaan zitten. De tuinman die instond voor de bewaking zal zich zeker afgevraagd hebben wat ons bezielde om zo’n bouwvalige kerk uit te kiezen voor de liturgische dienst. Terwijl er zoveel weelderige kerken in Italië te vinden zijn!

We hebben ons niet geëngageerd om te slagen, maar om te leven! Om te leven onder de impuls van de Geest van God, die blaast waar hij wil, zelfs in ruïnes, zelfs over een hoop zongebleekte beenderen! Wij hebben ons ertoe verbonden om God in ons te laten dromen, de meest waanzinnige dromen, van die dromen die Lichaam en Adem worden in een volk van nomaden, een breekbare gemeenschap van zondaars. En de hoop bedriegt niet…[18]

Door heel ons leven te richten op die God van trouw, hebben wij er ons met heel onze wil toe verbonden om te hopen, met een hoop die niet van ons afhankelijk is! Dit lijkt paradoxaal. Maar dergelijk engagement, dat op voorhand al akkoord gaat met de dood, krijgt dan zo’n grote vrijheid, zo’n onwaarschijnlijke creativiteit. We kunnen ons leven riskeren als een dansbeweging op kalk- en steengruis !

Suscipe me…Ontvang mij, Heer… of raap mij op, Heer !

(We kunnen ons leven riskeren zoals een dansbeweging, al zijn we arm, kwetsbaar, getekend door het leven!)

(dansclip van gehandicapte dansers: http://www.youtube.com/watch?v=4fEz9xGRgCo )

Hopen…ondanks mijn zonde

Als er al een werkelijkheid is waarmee moeilijk te leven valt is het zeker die van het bewustzijn van onze eigen slechtheid. Ze is daar, aanwezig in mijn leven. Hoe kan ik hopen, wanneer ik besef hoe het kwaad in mij woekert en me verstrikt? Het kwaad dat ik bega, soms niet erg, soms rampzalig in zijn gevolgen, brengt me in de war en ontmoedigt me.

Een veel voorkomende stroming, wil ons schuldgevoelens besparen door excuses en rechtvaardigingen. En het is inderdaad goed om de zaken op punt te zetten, en met de juiste blik te kijken naar onze manier van leven, denken, spreken en handelen.

Maar moet de erkenning van onze fout ook geen plaats krijgen? Diegene die de waarheid doet, komt in het licht.[19]

We moeten, oog in oog met de zonde, durven zeggen: ik heb gezondigd[20] ; en liefst iets sneller dan Koning David dat deed.

Benedictus dringt erop aan om ons hart te openen[21] in vertrouwen, om onze zonden stuk te slaan op de rots van Christus. De broeder wordt pas monnik[22] of “ééngemaakte” genoemd[23] als hij deze trap op de ladder van de nederigheid achter zich heeft gelaten.

Sint Benedictus nodigt ons altijd uit om al het goede dat ik bij mezelf zie aan God toe te schrijven en al het slechte aan mezelf[24].

Dit vers geeft soms wat tandengeknars; sommigen hebben het gelezen als een vers met een ongezonde tendens, als een ziekelijke manier om zichzelf af te breken, en het menselijke te minachten. Maar kunnen we het ook niet met een andere bril lezen? Zegt hij hiermee niet iets veel fundamenteler, te weten de eeuwige onschuld van God: God is niet verantwoordelijk voor het kwaad in mijn hart, zoals hij dat trouwens niet is voor enig ander kwaad. En het is een genade dit gezicht van onze God te ontdekken. Want de God van eeuwige onschuld kan onmogelijk die onbuigzame God zijn die veroordeelt zonder dat men nog beroep kan aantekenen. Deze God van de eeuwige onschuld kan niet anders zijn dan goedheid, oneindige goedheid en schoonheid. Omdat hij liefde is, kan hij niet anders dan zuiveren en vergeven!

En dan begrijpt men de doeltreffendheid van dit werktuig van de spirituele kunst: Nooit wanhopen aan de barmhartigheid van God[25].

Wanneer alle andere werktuigen ons uit handen zijn gevallen, laten we dan tenminste dit ene goed vasthouden! Dante plaatst in zijn Divina Commedia dit bord boven de poort van de Hel: Gij die hier binnentreedt, laat alle hoop varen[26]. Inderdaad mijn fouten zetten mij in de niet-liefde, en dat is de hel. Maar dan is er God, zijn eeuwige onschuld, zijn waanzinnige liefde van de Vader, die alles geeft wanneer Hij zijn Zoon geeft. Dan is er die waanzinnige liefde van de Zoon, die alles met ons deelt; die zover gaat dat hij afdaalt tot in het diepste van mijn hel. En in die afgrond van mijn hel is hij mijn hoop!

Sinds Goede Vrijdag doet elke, in alle oprechtheid bekeken fout, me Jezus ontdekken. En hij neemt die fout op zich om mij te bevrijden.

Zo geeft elk ogenblik ons de mogelijkheid tot een nieuwe start : vandaag begin ik opnieuw[27] In de smeltkroes zelf van mijn zonden, het gelaat van mijn God ontdekken, roept mij op om zijn eeuwige schoonheid, zijn eeuwige onschuld te beschouwen. Weten dat God bestaat, volstaat.[28] Ik kan het Felix Culpa van het Exultet niet meer zingen zonder danig ondersteboven te zijn. Is dit geen heerlijk lied van de hoop?

Hopen in de nacht

Zou men, om te besluiten, veel situaties, waar we doorheen moeten, niet kunnen beschouwen als een nacht?

Daarom zou ik willen eindigen met hoofdstuk 15 van de regel van Benedictus: Wanneer men Hallelujah ! moet zingen of zeggen! Als Benedictus een heel hoofdstuk wijdt aan deze kwestie[29], wijst dit toch wel op het belang dat hij eraan hecht.

Hallelujah: Loof de Heer. Aansporing voor mijn hart en voor de anderen. En tezelfdertijd: lofzang voor God: God, Gij zijt wonderbaarlijk, Gij betovert ons! Benedictus zegt niet: loof de Heer voor die of die reden; neen, loof hem op een absolute wijze, omdat Hij God is en dat op een drommels goede manier. In dit gezang ligt een instemming met wat God is, een instemming met het feit dat hij God is zoals Hij dat wil zijn.

De lofzang is de parade houding, het exact tegenovergestelde voor wat Benedictus het meest beducht is: gemopper. In plaats van zich te ontplooien tot de volheid van zijn wezen, doet dit achterbaks malcontent zijn, dit voortdurend bekritiseren, of permanent geklaag de mens op zichzelf terugplooien, haalt hem naar beneden. Dit gemopper leidt tot somberheid en cultiveert zelfs de treurigheid en sluit de mens in zichzelf op in plaats van dat hij zich openstelt voor de andere en het absolute van de andere. Gemopper is misschien exact het tegenovergestelde van de hoop; in elk geval kan het de hoop om zeep helpen!

Hallelujah: het is het Paasgezang bij uitstek, het gezang van de overwinning van het leven over de dood, het gezang van de overwinning van het goede en het ware, van de Liefde over het kwade, de leugen, de haat, het geweld. Met dit gezang kiest men voor de hoop, besluit men te geloven; het is niet simpelweg een emotie .

Wanner dit de betekenis is van het Hallelujah, wanneer moet het dan worden gezongen? Op de weg van de heropstanding? Wanneer de zon opgaat en nacht en duisternis verjaagt? Dit is het spontane antwoord van de liturgisten.

Met overtuiging zullen zij stellen dat het Hallelujah op Paasdag moet gezongen worden, in de Paastijd, op zondag, de paasdag van de week en tenslotte tijdens de Eucharistie, het paasmoment van de dag. Voor het getijdengebed wijzen ze dadelijk naar de Lauden, die het opgaan van de Zon vieren.

En wat zegt Benedictus? Bij hem vindt het Hallelujah zijn dagelijks plekje in het nachtofficie. In deze keuze zie ik diepgaand realisme en geen zoete dromerij; geloofsact, werkelijke deelname aan het heilsgebeuren. Het is onze opdracht om alle lagen van verlatenheid en droefheid van onze wereld naar God toe te openen zodat de overwinning van Pasen tot daar kan doordringen. In die situaties moeten we bij God aanwezig zijn, want hij is de eerste getroffene.

Wij moeten, met de leerlingen, getuigen worden van de verrijzenis. Hoe? Door niet triomferend, onbeschaamd aan het leed en verdriet van de andere voorbij te gaan. Men zou kunnen zeggen dat we maar getuigen van de verrijzenis kunnen worden in een open nacht.

Het is in de nacht van onze wereld dat het de monniken past het Hallelujah te zingen, hun hoop te bevestigen.

Een hymne[30] van het nachtofficie tijdens de vasten doet ons vragen: komen de menselijke nachten tot bij God? Het antwoord is niet ja. Maar: de vergeving die die nachten verlicht komt van Hem. De nachten van de mensheid geraken niet noodzakelijkerwijze tot bij God, de nacht van de Emmaüsgangers leidde hen naar de tegenovergestelde richting, maar God komt de mens vervoegen in de nacht, komt zijn nacht verlichten.

Voor Hem is de duisternis geen duisternis[31]. Elke nacht aan zijn blik gegeven, geopend naar zijn aanwezigheid is licht, want het betekent tegenwoordigheid en gemeenschap. Het licht van Christus is doorgedrongen in de duisternis van onze wereld. Het Exultet zingt: O, gelukzalige nacht. Gelukzalig, niet voor zijn duisternis, maar voor zijn opening naar het licht van Christus. Overdrijven we als we daar elke nacht aan herinneren? Dit is wat Benedictus ons vraagt; wachters te zijn en in het midden van de nacht van deze wereld het Hallelujah te zingen . Behoren tot diegenen die onvermoeibaar de nacht aan God aanbieden, die aan zijn verlossing elke menselijke nacht aanbieden en die deze nachten opentrekken voor zijn genade.

Om dit gezang in waarheid te zingen, om hem vanuit het diepste van de nacht te laten opstijgen, moet men de moed hebben om die nacht binnen te gaan, om zijn loodzwaar gewicht op de schouders te nemen. Moet men de moed hebben deze nacht te delen met zovele broeders en zusters van deze wereld.

Zouden wij in staat zijn hun kreet te horen: Wachter, hoever is de nacht gevorderd ?[32] We zouden de morgenkrant ter hand kunnen nemen en er nachten van mannen, vrouwen en kinderen van deze tijd lezen… Horen en luisteren wij naar hun nacht? Delen wij die nacht met hen? Een negro-spiritual verweet God de nacht te lang te laten duren[33] en pater Duval zingt op zijn manier: Waarom God die de wereld schiep, Waarom maakte u de nacht zo lang, zo lang, zo lang voor mij?[34] Maar is God niet de eerste die daaronder lijdt? Nacht van de mensheid, nacht van God, het is één geheel. De nacht die wij beleven, die onze broeder en zusters beleven, God doorleeft die meer dan wijzelf! In de hartslag van de wereld, de hartslag van God beluisteren. In de dag van vandaag, de menselijke nacht van onze broeders en zusters onthalen. Ja, en daarin de diepe nacht van onze God lezen. Laat het nieuws niet alleen onze nieuwsgierigheid bevredigen, of, op een vromere manier, ons universeel gebed voeden, maar laat ons de kreet van God doorheen de kreet van de mensheid horen. God doordringt onze nachten, bewoont ze, beleeft ze. Er bestaan geen twee nachten, één van God en één van de mensen. Zo zou men Lacordaire[35] kunnen parafraseren wanneer hij zegt :Er bestaan geen twee nachten, als ge de nacht van God wil kennen, daal dan af in uw nacht en voeg er alleen maar de eeuwigheid aan toe. Er de eeuwigheid aan toevoegen! Vreselijk en toch zo waar! ! ! Wie zou beter dan onze God de nacht van zijn kinderen kunnen meemaken, wie beter dan onze God die nacht met zijn hart kunnen begrijpen?

Wij zullen het Hallelujah niet zingen met een uitbundigheid alsof we naar de zevende hemel zijn geëmigreerd en ondertussen de realiteit van het lijden, van de zonde en van het kwaad zijn vergeten. Maar we zullen het zingen terwijl we al de menselijke nachten met God delen. We zullen onze God zo veel mogelijk troosten voor al die nachten die we Hem hier op aarde aandoen. In de nacht immers hoort Hij alleen onze kreten en terwijl Hij in zijn hart al onze kwetsuren draagt, wie zal Hem dan troosten?

Het Hallelujah zingen tijdens de nacht betekent onze manier van kijken en denken laten omvormen, het is een intieme bekering die ons onweerstaanbaar op het spoor brengt van de gekruisigde en verrezen Jezus. Dit gezang is een uitnodiging om uit te kijken naar de tekenen van de dageraad, om ons staande te houden, zoals de wachter, zoals de vogel die met zijn gezang de dag wil doen ontwaken. Wij hebben het vermogen om de dag vlugger te doen naderen, zoals de H Petrus zegt: Gij ziet welk soort mensen gij moet zijn, welke heiligheid van leven en respect voor God gij moet hebben, gij die de komst van de dag van God verwacht en versnelt.[36]

Het Hallelujah zingen, laat ons toe aan de zijde van God te zijn op elk moment. En er ook te zijn voor Hem! Dit Hallelujah wordt ons gegeven. Het is ons toevertrouwd. Aan ons om het te worden. Aan ons om het te zijn door onze hoop. Ook al zijn we kwetsbaar! Precies omdat we kwetsbaar zijn!

[1] Marie NOËL, Notes intimes, Paris, Stock, 1995, p. 171.

[2] cf Ps 39,8.

[3] RB 31, 10-11.

[4] Het woord « onachtzaamheid » vertaalt hier het frans « négligence ». Ik wil het debat over de etymologie van de woorden « religie » en « négligence » hier open laten, maar ik hou ervan een lectuur te vermelden die deze twee woorden in contrast brengt : hetgeen verbindt en hetgeen de banden breekt. Zie bijvoorbeeld : Michel Serres, Statues, Flammarion, Champs, p. 47 : Le religieux [est] ce qui nous rassemble ou relie en exigeant de nous une attention collective sans relâche telle que la première négligence de notre part nous menace de disparition. (...) Cette définition mélange les deux origines probables du mot religion, la racine positive de l'acte de relier avec la négative, par l'inverse de négliger. (Het religieuze is wat ons verbindt en van ons een collectieve en onophoudelijke aandacht vergt, zodat de eerste onachtzaamheid van onzentwege ons tot verdwijning bedreigt. [… ]Deze definitie brengt de twee mogelijke oorsprongen van het woord religie samen: de positieve wortel van de daad van verbinden, met de negatieve wortel, het omgekeerde van onachtzaamheid).

[5] aangeaald door Cécile BOLLY, Magie des arbres, Weyrich, Neufchâteau, 2008, p. 7.

[6] RB 2,2 ; 36,1 ; 53,1.7.15 ; 63,13. Benedictus vraagt dat men Christus ook in de abt ziet, maar dat betekent voor deze laatste een verantwoordelijkheid: omdat men erkent dat hij de plaats van Christus bekleedt, in de mate dat hij zelfs zijn naam draagt, moet hij er op letten dat zijn woorden altijd een smaak van Evangelie dragen en het is enkel op die voorwaarde dat hij van zijn monniken gehoorzaamheid mag verwachten.

[7] Zie in dit verband het zeer mooie hoofdstuk dat Arthur Buekens aan Mt 25 wijdt, in zijn boek: Bivouacs... autour d’un Dieu solidaire des humains, Bruxelles, Lumen Vitae, 2004.

[8] Christian BOBIN, Le Très-Bas, Paris, Gallimard, 1992.

[9] cf Nu 24,4.

[10] Men zou hier kunnen nadenken over de groei van het verlangen als weg voor het opnieuw geraakt worden door verwondering, tegen de onverschilligheid in, groei van het verlangen door de weg van de ascese (cf. o.a. in het hoofdstuk over de Vasten). Maurice Zundel die zo mooi preekt over de “arme God” zou dit kunnen belichten. Maar ik moet mij hier noodzakelijk beperken!

[11] RB 7,38-39: Benedictus stelt ons voor alles te verdragen voor de Heer, zelfs de tegenslagen. De Schrift zegt trouwens ook: omwille van jou verdragen wij de dood, de hele dag, men houdt ons voor schapen op weg naar de slachter. En Benedictus zegt verder nog: gesterkt door de hoop op een goddelijke prijs zeggen zij blijmoedig: maar in dit alles behalen wij de overwinning, dankzij degene die ons heeft liefgehad.

[12] Proloog 17 met aanhaling op psalm 33.

[13] cf la devise des déménageurs : Ne pas traîner, porter. Ne pas jeter, poser !

[14] Lytta Basset, protestantse theologe, heeft veel bijgedragen in het belichten van dit thema

[15] Geestelijk testament van broeder Christian : ALS EEN "À-DIEU" EEN GEZICHT KRIJGT...

Als ik ooit—het zou vandaag al kunnen gebeuren —het slachtoffer zou worden van het terrorisme dat nu blijkbaar alle vreemdelingen die in Algerije verblijven, wil treffen, dan zou ik graag hebben dat mijn gemeenschap, mijn kerk, mijn familie zich herinneren dat mijn leven GEGEVEN was aan God en aan dit land.

Ik zou graag hebben dat ze aanvaarden dat de enige Meester van alle leven niet vreemd kan zijn aan dit brutale einde. Dat ze voor mij bidden: hoe zou ik een dergelijk offer waardig bevonden worden? Dat ze de band leggen tussen deze dood en al die andere die even gewelddadig zijn, maar waaraan men onverschillig voorbijgaat omdat de slachtoffers naamloos blijven. Mijn leven is niet meer waard dan dat van een ander. Het is ook niet minder waard. In elk geval heeft het niet de onschuld van de kindertijd. Ik heb voldoende geleefd om te weten dat ik mee schuld heb aan het kwaad dat in de wereld, helaas, lijkt te zegevieren, zelfs aan het kwaad dat me blindelings zou treffen. Ik zou graag, als het zover is, in een flits de luciditeit hebben die me in staat stelt aan God en aan mijn broeders in het menszijn vergeving te vragen, en tegelijk hem die mij getroffen heeft, van ganser harte te vergeven. Ik zou een dergelijke dood niet kunnen wensen. Het lijkt me belangrijk dit uitdrukkelijk te zeggen. Ik zie immers niet hoe ik mij erover zou kunnen verheugen dat dit volk, waarvan ik houd, zonder onderscheid van mijn dood zou worden beschuldigd. Wat men misschien de "genade van het martelaarschap" zal noemen, is te duur betaald als ik ze verschuldigd zou zijn aan een Algerijn, wie dan ook, vooral als hij zegt dat hij handelt uit trouw aan wat volgens hem de Islam is. Ik ken het misprijzen dat de Algerijnen in het algemeen ten deel is gevallen. Ik ken ook de karikaturen van de Islam die door een bepaald islamisme bevorderd worden. Het is al te gemakkelijk zich een goed geweten aan te praten door deze religieuze weg te identificeren met de verschillende vormen van integrisme waar de extremisten voor staan.

Algerije en de Islam zijn voor mij iets anders, ze zijn een lichaam en een ziel. Dat heb ik, denk ik, genoeg verkondigd. Ik heb niet verheeld wat ik ervan ontvangen heb, en dat ik er zo vaak de lijn en de leidraad van het evangelie in teruggevonden heb. Ik heb dat evangelie trouwens in Algerije leren kennen, als kind bij mijn moeder, die mijn allereerste kerk was. En toen al gebeurde dat in respect voor de moslimgelovigen.

Het zal natuurlijk lijken alsof mijn dood gelijk geeft aan wie al klaarstonden om mij een naïeveling of een idealist te noemen: "Dat hij nu zegt wat hij ervan denkt!" Maar die moeten weten dat wat mij het meest kwelt en nieuwsgierig maakt, eindelijk een bevrijdend antwoord zal krijgen. Ik zal immers, als het God belieft, mijn blik kunnen laten opgaan in die van de Vader om met Hem naar zijn moslimkinderen te kijken. Dan zal ik ze zien zoals Hij ze ziet, badend in het licht van Christus' heerlijkheid, vrucht van zijn Passie, bekleed met de gave van de Geest. En de verborgen vreugde van de Geest zal altijd hierin bestaan: dat Hij verbondenheid tot stand brengt en, spelend met de verschillen, de gelijkenis herstelt. Een verloren leven. Helemaal van mij, helemaal van hen. Ik dank God die het blijkbaar in zijn geheel bestemd heeft voor die vreugde, ondanks en niettegenstaande alles.

In dit DANK U, waarmee van nu af aan alles over mijn leven gezegd is, sluit ik jullie natuurlijk in, mijn vrienden van gisteren en van vandaag, en jullie, mijn vrienden van hier, die samen met mijn moeder en mijn vader, met mijn zusters en mijn broers en hun familie het honderdvoudige zijt dat mij geschonken werd, zoals beloofd was! En ook jou, mijn vriend van het laatste ogenblik. Je zult niet geweten hebben wat je deed. Ja, dit DANK U en dit "À-DIEU" zijn ook gericht tot jou in wie ik het gezicht van God zie. Mogen wij elkaar als gelukkige moordenaars weerzien in het paradijs—als het God, ons beider Vader, belieft. AMEN! Inch' Allah!

Christian. Algiers, 1 december 1993. Tibhirine, 1 januari 1994.

[16] RB 4,47.

[17] Ps 118,116 : Suscipe me, Domine, secundum eloquium tuum et vivam, et non confundas me ab expectatione mea.

[18] Rom 5,5.

[19] Joh 3,21

[20] 2 Samuel 12,13 ; 2 Samuel 24,10.17.

[21] RB 4,50.57 ; 7,44-48.

[22] RB 7,49 ; Broeder François Dehotte heeft me erop attent gemaakt dat in het hoofdstuk over de nederigheid het woord monnik slechts vanaf de zesde graad verschijnt, alsof het pas de vijfde graad was (die het heeft over de opening van het hart en de nederige erkenning van de fouten) die van de broeder een echte monnik maakt.

[23] naar de etymologie zelf van het woord “monnik”: niet zo zeer « alleen », maar « ééngemaakt ».

[24] RB 4,42-43

[25] RB 4, 74 ; eeuwen later zal Silouane dat ook zelf ondervinden : verafschuwd door zijn eigen zonde, dierf hij zich niet in Gods aanwezigheid te zetten. Hij ontving toen deze woorden: “houd uw geest in de hel en wanhoop niet”. (cf. Archimandrite SOPHRONY, Starets Silouane, moine du Mont-Athos, Paris, Présence, 1973, p. 201 sv.).

[26] DANTE Alighieri, Divina Comedia, De Hel, derde lied : Lasciate ogni speranza, voi che entrate.

[27] Men weet dat deze beroemde uitspraak, « vandaag begin ik opnieuw », veel bekeringsverhalen geïnspireerd heeft, hoewel die gegrond is in een waarschijnlijk foutieve interpretatie van Psalm 76 (77), 11 (de hebreeuwse versie heeft deze uitspraak niet: die verschijnt enkel in de LXX en de Vulgaat).

[28] zie in dit verband: Eloi LECLERC, Sagesse d’un pauvre, Paris, Editions franciscaines, 1959, p.104 vg.

[29] deze kwestie was veel besproken in zijn tijd, zeggen de commentatoren.

[30] Les nuits humaines, texte de la CFC.

[31] Ps 138 (139), 12.

[32] Jesaja 21,11.

[33] “U hebt de rivieren laten vloeien, de bloemen laten ontluiken;

u hebt de sterke en de zwakke gemaakt;

Maar, Heer, u hebt de nacht te lang gemaakt.

U hebt de roodborstjes gevraagd lenteliederen te zingen;

aan mij hebt u gevraagd een eenzaam lied te zingen,

maar waarom hebt u de nacht te lang gemaakt?

U hebt de hoge bergen gemaakt, de aarde en de hemel;

wie ben ik om U iets te verwijten?

Maar, Heer, U hebt de nacht te lang gemaakt.”

aangehaald door Bernard BRO, Dieu seul est humain, Paris, Cerf, 1973, pp. 231-232.

[34]

LA NUIT (pour ceux qui ne dorment pas)

Paroles et musique : Aimé Duval. © Auvidis

Oh, pourquoi, pourquoi, pourquoi, Seigneur ?

Pourquoi, Seigneur qui fis le monde,

Pourquoi tu fis la nuit si longue,

Si longue, si longue, si longue pour moi ?

‘S Nachts (voor hen die niet slapen)

O waarom, waarom, waarom, Heer?

Waarom, Heer die de wereld maakte,

Waarom maakte U de nacht zo lang,

Zo lang, zo lang, zo lang voor mij?

1. Tu fis le jour et le soleil

Avec des rêves pour le sommeil... Oh !

2. Tu fis l’ivoire, l’ébène noire

Avec la neige dessus les toits... Oh !

3. Tu fis un jour d’un peu de terre

Le cœur de l’homme et son mystère... Oh !

4. Tu fis, merci, notre amitié...

Pour partager tout par moitié... Oh !

Amen.

1. U maakte de dag en de zon

met dromen voor het slapengaan… O!

2. U maakte het ivoor, het zwarte ebbenhout,

en de sneeuw over de daken… O!

3. Een dag maakte U, uit een beetje aarde,

het hart van de mens en zijn mysterie… O!

4. U maakte, dank u, onze vriendschap,

om alles in twee te verdelen… O!

Amen

[35] Lacordaire zegt over de liefde : “Er zijn geen twee liefden, vriend ; de hemelse liefde en de aardse liefde zijn hetzelfde, uitgezonderd dat de hemelse liefde eeuwig is. Als je wil weten wat God voelt, luister dan naar het slaan van je eigen hart en voor er de eeuwigheid aan toe.” Lettre à un jeune homme, 1838.

[36] cf 2 Petrus 3,12