Het voorzetselvoorwerp (VZV) is een zinsdeel dat voorkomt bij werkwoorden die een vaste combinatie vormen met een voorzetsel. Het voorzetselvoorwerp staat na het voorzetsel en geeft aan waar de handeling van het werkwoord betrekking op heeft. Het kan een zelfstandig naamwoord, een voornaamwoord of een zinsdeel zijn.
Hier zijn enkele kenmerken en voorbeelden van voorzetselvoorwerpen:
Combinatie met voorzetsels:
Voorbeelden van veelvoorkomende voorzetsels zijn "aan," "voor," "op," "over," "door," "onder," etc.
Deze voorzetsels vormen een vaste combinatie met bepaalde werkwoorden en vereisen een voorzetselvoorwerp.
Voorbeeld: "Wachten op de bus."
Aanvulling bij het werkwoord:
Het voorzetselvoorwerp vult het werkwoord aan en geeft aan waar de handeling op gericht is.
Voorbeeld: In de zin "Hij wacht op de bus," geeft "op de bus" aan waarop de handeling van het wachten betrekking heeft.
Verschillende voorzetsels en betekenissen:
Hetzelfde werkwoord kan verschillende voorzetsels gebruiken, wat kan leiden tot verschillende betekenissen.
Voorbeeld: "Hij luistert naar muziek." vs. "Hij luistert naar zijn vriend."
Voorbeelden van voorzetselvoorwerpen:
"Hij praat met zijn vriend." (VZV: "met zijn vriend")
"Ze droomt van een vakantie." (VZV: "van een vakantie")
"Hij leest over geschiedenis." (VZV: "over geschiedenis")
Het voorzetselvoorwerp is essentieel om de volledige betekenis van de zin te begrijpen, omdat het aangeeft waar de handeling op gericht is of waar deze plaatsvindt in relatie tot een ander element in de zin.
Ga naar: Wat is de bijstelling?