Het meewerkend voorwerp (MV) is een zinsdeel dat aangeeft aan wie of voor wie de handeling van het werkwoord wordt verricht. Het komt vaak voor in combinatie met een werkwoordelijk gezegde en kan meestal worden herkend aan de aanwezigheid van de voorzetsels "aan" of "voor," hoewel deze voorzetsels soms impliciet zijn.
Hier zijn enkele kenmerken en voorbeelden van het meewerkend voorwerp:
Vraag stellen:
Om het meewerkend voorwerp te vinden, stel je de vraag: "Aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?"
Voorbeeld: In de zin "Jan geeft Marie een cadeau," stel je de vraag: "Aan wie geeft Jan een cadeau?" Het antwoord "Marie" is het meewerkend voorwerp.
Kenmerken van het meewerkend voorwerp:
Het meewerkend voorwerp ontvangt de handeling van het werkwoord.
Het kan voorafgegaan worden door de voorzetsels "aan" of "voor," maar deze kunnen soms weggelaten worden.
Het komt vaak voor in zinnen met een direct (lijdend) voorwerp.
Voorbeelden:
"Ik geef mijn vriend een boek."
Vraag: "Aan wie geef ik een boek?" Antwoord: "mijn vriend" (meewerkend voorwerp).
"Zij stuurt haar moeder een kaart."
Vraag: "Aan wie stuurt zij een kaart?" Antwoord: "haar moeder" (meewerkend voorwerp).
"De leraar legt de leerlingen de opdracht uit."
Vraag: "Aan wie legt de leraar de opdracht uit?" Antwoord: "de leerlingen" (meewerkend voorwerp).
Voorbeelden met voorzetsels:
"Hij koopt een cadeau voor zijn vriendin."
Vraag: "Voor wie koopt hij een cadeau?" Antwoord: "zijn vriendin" (meewerkend voorwerp).
"Ze vertelt een verhaal aan haar kinderen."
Vraag: "Aan wie vertelt ze een verhaal?" Antwoord: "haar kinderen" (meewerkend voorwerp).
Door deze methode toe te passen, kun je in verschillende zinnen het meewerkend voorwerp identificeren en beter begrijpen hoe de zin is opgebouwd.
Ga naar: Wat is de bijwoordelijke bepaling?