Het onderwerp is een zinsdeel dat aangeeft wie of wat de handeling verricht of ondergaat in een zin. Het onderwerp bepaalt de persoonsvorm van het werkwoord, wat betekent dat het onderwerp en het werkwoord in getal (enkelvoud of meervoud) overeenkomen.
Hier zijn enkele voorbeelden en manieren om het onderwerp te identificeren:
Vraag stellen:
Stel de vraag "Wie of wat + persoonsvorm?"
Voorbeeld: In de zin "De kat slaapt," stel je de vraag: "Wie slaapt?" Het antwoord is "De kat," dus "De kat" is het onderwerp.
Overeenstemming met de persoonsvorm:
Het onderwerp moet overeenkomen met de persoonsvorm in getal.
Voorbeeld: "De kinderen spelen." Het onderwerp "De kinderen" (meervoud) komt overeen met de persoonsvorm "spelen" (meervoud).
Voorbeelden van zinnen met identificatie van het onderwerp:
"Jan leest een boek." (Wie leest een boek? Jan. Dus "Jan" is het onderwerp.)
"De auto is snel." (Wat is snel? De auto. Dus "De auto" is het onderwerp.)
"Zij gaan naar school." (Wie gaan naar school? Zij. Dus "Zij" is het onderwerp.)
Door deze methode toe te passen, kun je in elke zin gemakkelijk het onderwerp identificeren.
Ga naar: Wat is het gezegde?