Werken als sociaal-agogisch werker betekent dat je je zintuigen goed de kost moet geven. Hieronder gaan we in op het belang hiervan. Daarbij worden de belangrijkste begrippen behandeld die je moet kennen en kunnen hanteren om goed waar te nemen en te observeren.
Waarnemen = het leren kennen van je omgeving via je zintuigen
De vijf belangrijkste zintuigen van de mens zijn:
ogen (waarmee je kunt 'zien')
oren (waarmee je kunt 'horen')
neus (waarmee je kunt 'ruiken')
tong (waarmee je kunt 'proeven')
huid (waarmee je kunt 'voelen')
Een mens is voortdurend bezig met het waarnemen van zijn omgeving. Het is onmogelijk om alles waar te nemen. Daarvoor gebeurt er teveel om ons heen.
Ben je met een groepje kinderen, ouderen of mensen met een beperking aan het wandelen, dan neem je automatisch van alles waar. De omgeving om je heen zoals het pad, winkels, een park, de cliënten en collega's met wie je op stap bent.
Het is belangrijk om open te staan voor alle indrukken om je heen. Zodra er namelijk iets gebeurt dat afwijkt of je aandacht trekt, dan kun je daarop ingaan. Als beroepskracht ben je dus altijd aan het signaleren.
Bijvoorbeeld:
Je hoort een kind huilen: je gaat ernaar toe om na te gaan wat er aan de hand is
Je ziet dat het pad vlak langs water komt zonder een hek: je roept de kinderen bij elkaar en laat ze elkaars hand vasthouden zodat niemand in het water valt
Je ruikt een frituurlucht: één van je cliënten heeft een eetfobie en als je niet oplet, dan zal hij direct naar de veroorzaker van de lucht gaan, dus je gaat hem afleiden totdat je de lucht niet meer ruikt
Bij waarnemen komt dus vanzelf ook interpreteren kijken.
Interpreteren = een persoonlijk oordeel over de betekenis van de waarneming
Je interpreteert datgene wat je onbewust waarneemt. Op basis van je interpretatie maak je een beslissing of je wel of niet overgaat tot handelen.
Om een cliënt goed te begeleiden moet je als sociaal-agogisch werker de cliënt leren kennen en weten wat zijn wensen, behoeften en mogelijkheden zijn. Daar kom je achter door: te communiceren met de cliënt (en zijn omgeving) en door opmerkzaam te zijn op het gedrag dat hij laat zien.
Gedrag = alle activiteiten van een persoon die waargenomen kunnen worden door anderen
Het is dus van belang om oog te hebben voor de verbale uitingen van de cliënt, maar ook de non-verbale signalen op te pikken, zoals lichaamshouding, gezichtsuitdrukking en stemgebruik. Door bewust naar een cliënt te kijken en door nieuwsgierig te zijn naar het gedrag, zie je veel meer.
Als we naar gedrag kijken, dan geven we daar automatisch betekenis aan.
Kijk maar eens naar het volgende filmpje.
Je zou het kunnen vergelijken met een ijsberg:
boven water is alleen een klein topje zichtbaar: het waar te nemen gedrag
onder water zit het grootste gedeelte van de ijsberg: de achterliggende gedachten, gevoelens, waarden, overtuigingen en behoeften.
Als begeleider moet je je goed bewust zijn van het feit dat je alleen het gedrag van de cliënt kunt waarnemen. Alle andere conclusies die je maakt, zijn veronderstellingen of interpretaties. Door naar het gedrag te kijken, kunnen we alleen veronderstellingen maken over wat er zich innerlijk bij de cliënt afspeelt.
Waarnemen gebeurt over het algemeen onbedoeld, maar bij observeren ben je opzettelijk aan het waarnemen. Je wilt een bepaald persoon of een bepaalde situatie observeren en daarom ga je bewust gebruikmaken van je zintuigen. Observeren is altijd gericht op een doel, bijvoorbeeld het vinden van een oplossing voor een situatie. Dit doel maakt dat je ook gerichter kunt waarnemen. Doordat je van tevoren bedenkt waarop je wilt letten, ben je systematisch aan het waarnemen.
Observeren = doelgericht, systematisch en objectief waarnemen
door doelgerichte observaties kun je het gedrag van cliënten beter in kaart brengen en vervolgens kun je de begeleiding daarop afstemmen
je kunt vooroordelen weghalen, je eerste oppervlakkige waarneming zou wel eens niet juist kunnen zijn
je gaat objectiever naar iemand kijken en zet daardoor je eigen mening ten aanzien van iemand aan de kant
je kunt beter gericht naar een aspect kijken dan ongericht naar heel veel aspecten
je legt je gegevens nu vast, je observatie is dus niet alleen gebaseerd op een losse flodder
Observeren doe je dus niet zomaar. Je observeert met een bepaald doel. Je verzamelt gegevens omdat je je cliënt beter wilt kunnen begeleiden. Je hebt er een reden voor.
Voorbeeld: Je merkt dat twee kinderen van de groep waar je werkt vaak ruzie hebben. Als je ze erop aanspreekt, lukt het je niet om erachter te komen wat de oorzaak is. Je besluit om extra op deze kinderen te letten in de hoop dat je zo zelf kunt zien wat er gebeurt waardoor er ruzie ontstaat. Als je dat gezien hebt, kun je gaan bepalen wat je zou kunnen doen om deze ruzie te voorkomen.
Om ervoor te zorgen dat je die informatie krijgt die je nodig hebt, maak je vooraf een plan waarin je aangeeft:
wie ga je observeren en waarom?
wat is de onderzoeksvraag?
wat is het doel van je observatie?
op welk gedrag ga je letten?
hoe ga je observeren en welke hulpmiddelen ga je gebruiken?
wanneer, waar en hoe vaak ga je observeren?
op welke wijze ga je de verkregen informatie interpreteren en rapporteren?
Bij het observeren moet je objectief zijn. Dat betekent dat je geen oordeel over, gevoel bij, verklaring over of betekenis aan mag geven.
Objectief waarnemen = waarnemen zonder oordeel, gevoel, verklaring of betekenis
Subjectief waarnemen = waarnemen van dingen en mensen vanuit je eigen persoon
Wanneer je gedrag observeert, mag je niet interpreteren. Dat betekent dat je alleen opschrijft wat je daadwerkelijk ziet. Je geeft er geen verklaring voor.
Dat is nog best lastig. Je bent snel geneigd om vanuit jouw eigen ik te werken. Je geeft dan jouw mening over het geobserveerde.
Het zou zo moeten zijn dat dezelfde resultaten naar voren komen wanneer iemand anders dezelfde observatie uitvoert. We noemen dit de betrouwbaarheid van de resultaten. Wanneer je toch je eigen mening naar voren laat komen, dan noemen we dat subjectief.