Een observatie kan op verschillende manieren worden uitgevoerd. Afhankelijk van de informatie die je wilt verzamelen, kies je een passende methode.
Er zijn veel verschillende observatiemethoden. Hieronder gaan we in op enkele veelgebruikte. Let op: de methoden kunnen elkaar overlappen. Zo kun je besluiten om een kwantitatieve observatie te doen, waarbij je via intervalobservatie let op hoe vaak een gebeurtenis zich voordoet.
Voordat we ingaan op enkele observatiemethoden, is het belangrijk om onderscheid te maken tussen:
kwalitatieve of kwantitatieve observatie
niet-participerende of participerende observatie
.
.
Bij kwalitatieve observatie geef je de inhoud van het gedrag weer, inclusief alle nuances ervan. Je kijkt naar het wat en hoe.
Zo kan het noteren van bijvoorbeeld wat iemand in een bepaalde situatie doet en hoe hij er dan bij kijkt, veel informatie opleveren.
Bij een kwantitatieve observatie kijk je naar hoe vaak bepaald gedrag voorkomt. Het beantwoorden van de vraag 'Hoe vaak kijkt Lisette naar buiten terwijl ze aan een taakopdracht bezit is?' leent zich voor een kwantitatieve observatie.
De meeste observaties zijn niet-participerend: dat wil zeggen dat de observator niet deelneemt aan de situatie die hij observeert. Je bekijkt het gedrag vanaf de zijlijn, bijvoorbeeld door onopvallend aanwezig te zijn in de ruimte (een klas, in een recreatieruimte voor psychiatrisch patiënten), eventueel zelfs achter glas (een one-way screen).
Belangrijke regels bij niet-participerende observatie:
je neemt niet deel aan de activiteit van de persoon die je observeert
je communiceert niet met de persoon
Bij participerende observatie neemt de observator wel deel aan de situatie die hij observeert.
Als het van belang is te observeren hoe iemand zich gedraagt in de interactie met jou, dan kun je kiezen voor participerend observeren. Je bent dan als observator zelf deel van de setting. Van een autistisch kind wil je bijvoorbeeld weten hoeveel contact hij met je kan maken en hoe lang hij dat contact weet vast te houden. Daarvoor kun je bijvoorbeeld een gesprekje met dit kind voeren of een spelletje met hem doen. Ben je de gesprekspartner van degene die je observeert, dan is er altijd sprake van een participerende observatie.
Het kan ook zijn dat je als je al enige begeleider aanwezig bent en dus zelf moet observeren én omgaan met de cliënten.
Nadelen:
je hebt weinig tot geen mogelijkheden om je observaties direct vast te leggen
omdat je zelf ook diverse handelingen uitvoert, is er een grote kans dat je niet alles waarneemt wat van belang is
Afbeelding A: niet-participerende observatie Afbeelding B: participerende observatie
Als beroepskracht observeer je volgens een bepaalde methode. Een methode is een vaste werkwijze om een bepaald doel te bereiken.
We gaan in op de volgende observatiemethoden:
vrije observatie
gestructureerde observatie
intervalobservatie
contextuele observatie
protocollaire observatie
Bij een vrije observatie werk je zoals altijd met een doel. Maar je observatievragen zijn nog niet concreet. Er wordt vaak voor een vrije observatie gekozen als je wel weet dat er iets aan de hand is, maar je weet nog niet precies wat. Deze vorm van observeren gebruik je vaak als vooronderzoek. De uitkomsten kunnen aanleiding geven om met een gestructureerde observatiemethode naar bepaald concreet gedrag te kijken.
Bijvoorbeeld: Je bent buurtwerker en begeleidt een groepje jongeren tijdens een ‘open inloop’. Je hebt het gevoel dat de sfeer bij de open inloop de laatste tijd slechter is en je wilt eens extra opletten wat er nu eigenlijk allemaal gebeurt tussen de bezoekers tijdens de inloop. Je besluit de eerst volgende keer een notitieblok mee te nemen en daarin alles op te schrijven wat je opvalt. Misschien zie je dan wel dingen gebeuren die je kunnen helpen bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag: ‘Wat is de oorzaak van de teruglopende sfeer bij de ‘Open inloop.’
In veel gevallen observeer je continue. Je probeert zoveel mogelijk gedragingen vast te leggen (= kwalitatief). Je doet dit objectief, oftewel: je legt alleen vast wat je ziet. Je noteert dus de feiten.
Deze vorm van observatie kan veelal gecombineerd worden met participerend observeren.
Voordelen:
je kunt alles wat je van belang vindt vastleggen
je krijgt een completer beeld van de situatie en wat er zich afspeelde
Nadelen:
kost veel tijd
is minder betrouwbaar en subjectiever
vergt veel van je schrijfvermogen
Bij de gestructureerde observatie werk je met een exact doel. Je hebt een duidelijke observatievraag. De resultaten van een gestructureerde observatie worden vaak in getallen uitgedrukt (= kwantitatief). Je gebruikt deze vorm van observeren bijvoorbeeld wanneer je wilt observeren hoe vaak iets voorkomt.
Bijvoorbeeld: Je observeert een half uur lang een kind dat zit te spelen met een ander kind. Iedere keer dat ze het andere kind aankijkt (= gebeurtenis) zet je een streepje op de lijst.
Deze methode kun je ook gebruiken als je wilt vaststellen hoelang iets duurt.
Bijvoorbeeld: Je observeert een cliënt die bezig is met zijn taken in de werkplaats. Je noteert steeds hoe lang hij achter elkaar bezig is met de taak.
Er wordt veelal gebruik gemaakt van een observatieformulier. Hierop kun je het gedrag aankruisen, turven of noteren.
Omdat je deze gegevens exact moet registreren, heb je meestal geen tijd voor andere werkzaamheden. Deze vorm van observatie gaat dan ook vaak samen met niet-participerend observeren.
Voordelen:
het is een relatief simpele kwantitatieve observatiemethode
is objectief
Nadelen:
je kijkt maar naar een beperkt aantal aspecten van gedrag
je moet van te voren goed hebben nagedacht hoe je de observatieresultaten uiteindelijk gaat interpreteren
Wanneer je een intervalobservatie uitvoert, observeer je op wisselende tijden. Er is dus steeds een bepaalde tijd (= interval) tussen de observaties. Deze observatiemethode leent zich daarom goed om de voortgang of het effect van begeleiding op een langere termijn te onderzoeken.
Bijvoorbeeld: Stel dat je een kind in de groep in de kinderopvang hebt dat lastig contact legt met andere kinderen. Vorige week ben je begonnen met activiteiten die ertoe moeten leiden dat het kind uit zichzelf contact legt met andere kinderen. Om na te gaan of je aanpak resultaat heeft, besluit je om de komende 5 weken twee keer per week op de dinsdag en de donderdag het betreffende kind te observeren. Je gaat op die dagen 's morgens ieder half uur 5 minuten observeren of het kind contact maakt en wat voor contacten het heeft.
Ook kun je vaststellen of bijvoorbeeld het moment van de dag invloed heeft.
Bijvoorbeeld: Mevrouw Pietersen heeft problemen met eten. Je observeert tijdens de verschillende maaltijden. Het kan zijn dat mevrouw tijdens het ontbijt meer problemen laat zien dan tijdens de lunch.
Voordelen:
je kunt informatie over langere tijd verzamelen en zo eerdere en latere observaties met elkaar vergelijken
Nadelen:
deze vorm van observatie moet goed gepland worden en je moet er tijd in investeren
Tijdens deze vorm van observatie is niet de cliënt het middelpunt, maar juist zijn of haar omgeving. In sommige gevallen is het handig om te registreren wat er in de omgeving van de cliënt gebeurt.
Bijvoorbeeld: Je werkt in een wijkteam. Je komt te werken bij de familie Harraf. Wanneer je bijvoorbeeld de gezinssituatie in kaart wilt brengen, kijk je niet alleen naar de gezinsleden, maar ook naar de contacten die de cliënt heeft met anderen. En je kijkt naar wat er gebeurt. Hoe is de woonsituatie? Hoe is de dagindeling van de gezinsleden?
Voordelen:
je krijgt een rijk beeld van de situatie
Nadelen:
deze vorm van observeren is complex, omdat er vaak veel dingen tegelijk gebeuren (het maken van een video-opname is een goed hulpmiddel)
Bij deze manier van observeren maak je gebruik van een observatieprotocol en/of observatieschema. In het protocol is vastgesteld hoe vaak, wat en wanneer er minimaal geobserveerd moet worden.
Bijvoorbeeld: Meneer de Vries is opgenomen in het ziekenhuis. Hij is herstellende van een heupoperatie. Peter heeft de taak meneer de Vries te observeren. Dit doet hij aan de hand van door het ziekenhuis vastgestelde punten. Denk aan: bloeddruk, temperatuur, gemoedstoestand en mobiliteit. Alle patiënten die zo'n operatie hebben ondergaan, worden op dezelfde manier geobserveerd.
Veel instellingen maken gebruik van protocollaire observatie.
Voordelen:
ook cliënten waar ogenschijnlijk niets mee aan de hand is, worden geobserveerd
er zijn vastgestelde observatiepunten, dus alle collega's kijken bij alle cliënten naar dezelfde onderwerpen
omdat dezelfde lijsten bij verschillende personen worden afgenomen, kun je goed onderling vergelijken
Nadelen:
door de vastgestelde punten kun je informatie missen