Bij observeren verzamel je alleen feiten. Je schrijft op wat je ziet en niet wat je denkt dat je ziet. Je observeert zonder dat je het gedrag meteen interpreteert en zonder het te verbinden aan een (eigen) oordeel.
Maar ...
Wanneer je gaat observeren, moet je er rekening mee houden dat er factoren zijn die jouw observatie kunnen beïnvloeden.
Hieronder gaan we in op de volgende factoren:
persoonlijke factoren
gezondheid van de cliënt
veranderingen in de werksituatie
veranderingen in de omgeving
gebeurtenissen en sfeer in de groep
Bij het behandelen van het waarnemingsproces is al duidelijk geworden dat de persoon van de observator de waarneming/observatie kleurt.
Als je vooroordelen hebt, kan dat je observatie beïnvloeden. Stel je voor dat je vindt dat mensen met overgewicht lui zijn. Dan kan jij het passieve gedrag van de cliënt al bij voorbaat als lui bestempelen.
Ook je zelfbeeld kan invloed hebben op je observatie. Stel je voor dat jij steeds naar de grond kijkt wanneer je onzeker bent. Wanneer jij nu iemand observeert die hetzelfde doet, kun je concluderen dat hij of zij onzeker is.
Verder kan het lastig zijn om iemand te observeren die je goed kent. Bepaalde gedragingen van die persoon zijn zo bekend voor je, dat ze je niet meer opvallen.
Maar ook stemming kan je observatie beïnvloeden. Wanneer je observeert terwijl je boos bent over een ander voorval, zal negatief gedrag je misschien meer opvallen dan positief gedrag.
Naast jouw rol als observator zijn er andere situaties die je observatie kunnen beïnvloeden. Stel je voor dat je werkt met verstandelijk gehandicapte kinderen. Jou is gevraagd om een van hen te observeren. Je hebt een observatiedoel en observatievragen die allemaal te maken hebben met het passieve gedrag dat deze cliënt laat ziet. Wanneer je start met je observatie, blijkt al snel dat de cliënt grieperig is en zelfs verhoging heeft. Zijn lichamelijke gesteldheid zal zijn gedag beïnvloeden en dus ook jouw observatie.
De werkplanning en de veranderingen daarbinnen kunnen invloed hebben op jouw observatie. Stel je voor dat je op een basisschool een kind moet observeren, omdat hij veel moeite heeft met het structureren van de lesstof. Je vaste collega is vandaag ziek en er is een vervanger op de groep. Deze vervanger houdt een compleet ander programma aan. Dit zorgt voor veel onrust en verwarring in de groep. Wanneer je nu dit kind zou observeren, heeft dat gevolgen voor het resultaat van je observatie. Zorg er dus voor dat je op het juiste moment observeert.
Als hulpverlener is het van belang dat je steeds observeert of de omgeving veilig is en goed is ingericht voor de cliënt. Zo kan een televisie die erg hard staat, storend zijn voor een cliënt die niet goed tegen prikkels kan. Maar ook veranderingen van groep of afdeling kan grote invloed hebben op het gedrag. Stel je voor dat je meneer Verweij mag observeren. Hij is beginnend dementerend en pas verhuisd naar een gesloten afdeling. Hij heeft moeite de weg te vinden op deze afdeling. Dit heeft invloed op zijn gedrag en daarmee op jouw observatie.
De gebeurtenissen en de sfeer in de groep kunnen van invloed zijn op jouw observatie. Stel je voor dat je een cliënt moet observeren. Diezelfde dag wordt bekend dat een van je collega's ongeneeslijk ziek is. De cliënten hebben het zojuist gehoord en zijn erg onder de indruk. Een aantal van hen is hevig geëmotioneerd. Ook je collega's hebben moeite met de situatie. De sfeer op de groep is bedrukt. Het gedrag van de cliënt wordt door dit alles beïnvloed en dit zal dan ook invloed op voor je observatie.