De Nederlanden maakten in de zestiende en zeventiende eeuw een aantal ingrijpende politieke, religieuze en economische ontwikkelingen door die hieronder op een tijdbalk in beeld worden gebracht en kort worden toegelicht.
De Hervorming
Al sinds het begin van de zestiende eeuw waren er conflicten tussen katholieken en protestanten. Dit was het gevolg van de Hervorming (of Reformatie), een beweging onder leiding van de Duitse theoloog Maarten Luther (1483 – 1564). Deze brak met de katholieke kerk en spijkerde in 1517 zijn 95 kritische stellingen aan de kerkdeur van de Hofkerk in Wittenberg. Maarten Luther en zijn aanhangers veroordeelden de mistanden in de rooms-katholieke kerk en de macht van de hoge geestelijkheid in kerk en maatschappij en zij waren voorstanders van godsdienstvrijheid en kerkdiensten in de volkstaal in plaats van in het Latijn. In 1566 richten protestanten in veel rooms-katholieke kerken grote vernielingen aan, een gebeurtenis die bekend staat als de beeldenstorm; beelden werden met geweld uit de katholieke kerken gehaald en stukgeslagen. Een andere reformator was Johannes Calvijn (1509 – 1564). Hij verdedigde de gedachte van de predestinatie, de opvatting dat het eeuwig heil afhankelijk is van goddelijke uitverkiezing.
De opvattingen van deze hervormers konden zich verspreiden, dankzij de drukpers. Vooral de leer van Calvijn kreeg veel invloed in de Nederlanden, onder meer omdat de burgerij zich goed kon verenigen met de calvinistische waarden van hard werken, ijver, spaarzaamheid en plichtbetrachting. Zo viel de Kerk uiteen in katholieken en protestanten.
Johannes Calvijn
(anoniem)Maarten Luther
(anoniem)Er waren echter niet alleen conflicten tussen roomskatholieken en protestanten (calvinisten en lutheranen) maar ook tussen de calvinisten onderling die zich opsplitsten in twee partijen: de remonstranten en de anti- of contraremonstranten. Aanleiding was de verdeeldheid over de interpretatie van de predestinatieleer van Calvijn. De remonstranten (de 'rekkelijken') gaan uit van de verantwoordelijkheid van de mens, terwijl de antiremonstranten (de ‘preciezen’) ervan uitgaan dat God al voordat de mens ter wereld komt, over zijn lot heeft beschikt en dat de mens daarin geen aandeel heeft.
Tijdens een grote vergadering van calvinisten over de ware leer van de protestantse kerk – de Synode van Dordrecht (1618-1619) – werden remonstrantse predikanten met hun vrije geloofsopvattingen uit de calvinistische kerk verbannen. De antiremonstranten veroordeelden hun liberale opvattingen over de vrijheid van de mens tegenover God. De anti-remonstrantse leer werd vastgelegd in de zogenaamde Dordtse Leerregels die nog steeds worden beleden in de orthodoxe protestantse kerken. Het document is ook een van de uitgangspunten van de PKN (Protestantse Kerk Nederland), wat nog steeds een aansluiting van de remonstranten bij de PKN in de weg staat.
Tijdens de Synode werd ook de opdracht gegeven om een officiële Nederlandse vertaling van de bijbel te maken. Deze 'Statenbijbel' (of 'Statenvertaling') verscheen in 1637 en zou de basis vormen van een Nederlandse eenheidstaal.
De Nationale Synode van Dordrecht,
(Pouwel Weyts de Jonge. Collectie Dordts Museum, Dordrecht)Titelpagina Statenbijbel
(eerste druk, Leiden: Paulus Aertsz. van Ravensteyn, 1637. Collectie Bibliotheek Nederlands Bijbelgenootschap, Haarlem.De geloofstegenstellingen tussen roomskatholieken en protestanten en tussen remonstranten en antiremonstranten zouden een belangrijk aandeel hebben in het ontstaan van respectievelijk de Tachtigjarige Oorlog (1568 – 1648) en de burgeroorlog tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) en het Rampjaar (1672).
De Tachtigjarige Oorlog (1568 - 1648)
In de zestiende eeuw vielen de Nederlanden onder het gezag van de rooms-katholieke Karel V (1500 - 1558), keizer van Duitsland en koning van Spanje en vanaf 1555, onder diens zoon Filips II (1527 - 1598). Zij streefden ernaar om de tamelijk zelfstandige Nederlandse gewesten (provincies) centraal, vanuit Brussel, te regeren en de gewestelijke autonomie in te perken. Naast deze centralisatiepolitiek waren ze vastbesloten de Nederlanden onder één geloof, het rooms-katholieke geloof, te verenigen en fel op te treden tegen ‘ketters’ (protestanten). Verdeeldheid op godsdienstig gebied zou hun gezag alleen maar ondermijnen.
De politiek van Karel V en Filips II om hun macht door centralisatie van het bestuur (vanuit Brussel) te vergroten en het protestantisme uit te roeien, stuitte op grote tegenstand in de Nederlanden en leidde uiteindelijk onder leiding van Willem van Oranje tot de Tachtigjarige Oorlog met Spanje, ook wel de Nederlandse Opstand genoemd. De opstandige noordelijke gewesten verenigden zich in de Unie van Utrecht (1579) en riepen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden uit (1581 - 1795). In de Opstand vielen de Nederlanden uiteen in een onafhankelijke republiek in het noorden, de Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden en een zuidelijk deel dat onder Spaanse heerschappij bleef.
In 1648 kwam met de Vrede van Münster een einde aan de Tachtigjarige oorlog; Spanje erkende de Republiek als onafhankelijke staat en de Republiek zag af van pogingen om de zuidelijke gewesten te veroveren.
Willem van Oranje
(anoniem)Filips II
(anoniem)Opdracht 1:
a. Kijk en luister naar dit filmpje over de Tachtigjarige Oorlog en wat er aan voorafging. Maak aantekeningen van belangrijke gebeurtenissen en jaartallen.
b. Lees dit artikel over de Nederlandse Opstand en maak aantekeningen (zie a.)
c. Zet met de informatie uit a en b de plaatjes in chronologische volgorde.
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1579 - 1695)
Als reactie op de politieke en religieuze verwikkelingen in de Nederlanden riepen de noordelijke gewesten in 1587 de Republiek der Verenigde Nederlanden uit, die tot 1795 zou bestaan. De Republiek was een bond van zelfstandige staten: Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland, Overijssel, Friesland en Groningen (waaronder Drente viel). Binnen de Republiek werd de dienst uitgemaakt door het rijke gewest Holland. De vertegenwoordigers van elk gewest (de ‘Staten’) kwamen regelmatig in Den Haag bijeen om gezamenlijk te vergaderen (de ‘Staten-Generaal’). De voorzitter van de Staten-Generaal was de raadspensionaris die ook de voorzitter was van de Staten van Holland. Hij was een machtig man die de huidige functies van minister-president, minister van Binnenlandse Zaken en minister van Buitenlandse zaken combineerde. Deze functie werd o.a. bekleed door Johan van Oldenbarnevelt (1586 – 1619) en Johan de Witt (163 1672). Daarnaast was er de ‘stadhouder’ uit het huis van Oranje die aanvoerder was van leger en vloot. Deze functie werd o.a. bekleed door Willem van Oranje, de ‘Vader des Vaderlands’ (1572 – 1584) en diens zonen Maurits (1585-1625) en Frederik Hendrik (1625 – 1647). Tussen de stadhouders en de raadpensionarissen van Holland was er een voortdurende strijd om de macht: de stadhouders streefden naar een centraal geregeerde staat, de raadpensionarissen verdedigden de gewestelijk autonomie.
Opdracht 2
Doe de quiz aan de hand van bovenstaande tekst en video over het bestuur van de Republiek.
De strijd tussen de aanhangers van de stadhouder (de 'prinsgezinden' of 'orangisten') en tussen die van de raadspensionaris (de 'staatsgezinden') laaide hevig op tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609 – 1621). De remonstrantse raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt wilde graag vrede met Spanje sluiten, terwijl de stadhouder Maurits van Oranje juist de oorlog tegen Spanje wilden voortzetten. Ook tijdens het ‘rampjaar’ 1672 moest een raadspensionaris in de persoon van Johan de Witt het opnemen tegen een (latere) stadhouder, Willem III, terwijl de Republiek ook nog eens van alle kanten werd aangevallen: door Engeland, Frankrijk en de bisdommen van Münster en Keulen. In beide gevallen delfden de raadspensionarissen het onderspit en lieten daarbij het leven.
Het beleg van Groningen tijdens het rampjaar (1672). De stad gezien vanuit het zuiden, tijdens een bombardement. Het lukte de vechtlustige bisschop van Münster, Bernard von Galen, bekend onder zijn bijnaam 'Bommen Berend', uiteindelijk niet om Groningen te veroveren. Het Gronings ontzet wordt nog altijd gevierd op 28 augustus.
Opdracht 3
Doe de quiz met behulp van de informatie over het Twaalfjarig bestand
Zowel de Opstand tegen Spanje als de interne politieke en religieuze conflicten in de Republiek hebben hun sporen nagelaten in de literatuur, zoals we in de keuzemodules Politiek en Religie zullen zien.
Dankzij de ontdekkingsreizen in de vijftiende en zestiende eeuw waardoor er een nieuw werelddeel (Azië) en een nieuw continent (Amerika) werd ontdekt, kwam een intensieve en bloeiende handel in kruiden, suiker, koffie, tabak én slaven over de oceanen op gang. In de Nederlanden dat toen nog België, Nederland en Luxemburg omvatte, was Antwerpen tot 1585 de belangrijkste havenstad van Noordwest-Europa. Tijdens de inname van Antwerpen door de Spanjaarden, vluchtten Antwerpse protestanten, wetenschappers, geleerden, kunstenaars en rijke kooplieden om zich in de Noordelijke Nederlanden te vestigen. De meesten vestigden zich in Amsterdam, dat een explosieve groei doormaakte en de rol van Antwerpen als belangrijkste havenstad overnam. Zo groeide het aantal inwoners rond 1600 van 50.000 naar 200.000. Die groei was niet alleen te danken aan de migranten uit de zuidelijke Nederlanden vanwege oorlogsgeweld en geloofsvervolging maar ook aan de migranten uit Noorwegen, Duitsland, Zweden, Denemarken en Polen die op zoek waren naar werk.
Gezicht op het IJ te Amsterdam, door Abraham Storck, 1675. Rechts op het schilderij is ’s Lands Zeemagazijn te zien, waarin nu het Scheepvaartmuseum is gehuisvest.
Voor deze werkzoekenden werd de VOC (de Verenigde Oost-Indische Compagnie, opgericht in 1602) een belangrijke werkgever. Deze organisatie dreef op grote schaal handel met Azië (vooral met Indië en het Verre Oosten) en zorgde voor de aanvoer van onder meer peper, kruidnagelen, muskaatnoten, kaneel, zijde, thee en porselein (zie Handel & economie). De naam ‘Gouden Eeuw’ is dan ook aan deze handelssuccessen en de toenemende welvaart in de Republiek te danken. Die welvaart was overigens alleen voorbehouden aan de drijvende kracht achter de handel: de hogere middenklasse en de regentenfamilies, die 8 tot 10% van de bevolking uitmaakten en die vaak ook zitting hadden in het stadsbestuur om hun economische belangen goed te kunnen behartigen. In die tijd verrezen er aan de Amsterdamse grachten prachtige panden van rijke families, die hun tijd en geld ook aan kunst en literatuur besteedden.
Met de handel overzee konden ook ook allerlei brieven en documenten worden verscheept en vormden die avontuurlijke zeereizen ook stof voor reisverslagen, zoals we in de keuzemodule Zeereizen zullen zien.
Het Stadsarchief Amsterdam heeft deze animatie laten maken over de ontwikkeling van Amsterdam in de Gouden Eeuw. De animatie, ontwikkeld door Rudi Nieuwenhuis van THING, toont in vogelvlucht hoe de wereldberoemde Amsterdamse grachtengordel tussen 1600 en 1700 ontstond. Het gebied is inmiddels opgenomen op de Werelderfgoedlijst van Unesco.