Het gehele Oude Testament is een voorafschaduwing van een werkelijkheid die in het Nieuwe Testament tot vervulling komt. Dit impliceert dat álle schaduwen in het OT een tijdelijke functie en bestaan hebben. Niet alleen allerlei ceremoniële handelingen (de cultus), maar ook de plaats van de cultus zijn van tijdelijke aard. Het meest duidelijk wordt dit verwoord door de schrijver van de brief aan de Hebreeën:
Heb 8:5 Dezen verrichten slechts dienst bij een afbeelding en schaduw van het hemelse, blijkens de godsspraak, die Mozes ontving, toen hij de tabernakel zou gereedmaken. Zie toe, zegt Hij immers, dat gij alles maakt naar het voorbeeld, dat u getoond werd op de berg.
Heb 8:13 Als Hij spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning.
Heb 10:1 Want daar de wet slechts een schaduw heeft der toekomstige goederen, niet de gestalte dier dingen zelf, is zij nimmer in staat ieder jaar met dezelfde offeranden, die onafgebroken gebracht worden, degenen, die toetreden, te volmaken.
Maar ook bij Paulus vinden we deze notie:
Col 2:17 ...dingen, die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is.
Een en ander leidt ook tot de voor sommigen shockerende conclusie, dat ook de prachtige (door Herodes gerestaureerde) tempel in Jeruzalem moest verdwijnen. Dit vond plaats in A.D. 70 en wordt in de Bijbel beschreven als een oordeel van God.