En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw,
en tussen uw zaad en haar zaad;
dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.
Over dit vers bestaat groot verschil van mening onder de commentatoren, met name op het punt of hier sprake is van een messiaanse belofte. Sommigen lezen "haar zaad" als een toespeling op de maagdelijke geboorte van Jezus, anderen vinden dit een onmogelijke uitleg. Op deze pagina heb ik enkele verschillende exegeses ter vergelijking verzameld.
Kanttekening bij de Statenvertaling
"haar zaad" - Dit zaad is eigenlijk alleen de Heere Christus, de eniggeboren Zoon Gods die uit de vrouw, ene maagd zijnde door de werking van Gods Geest, in de volheid des tijds moest geboren worden, om door de verdienste zijns doods en de kracht zijns Geestes den duivel al zijn geweld te benemen, en onder zijne en zijner gemeente voeten te vertreden. Zie Ps. 110:1; Joh. 12:31; Rom. 16:20; Hebr. 2:14; 1 Joh. 3:8. Dit is de eerste Evangelische belofte des levens, gesteld tegen de eerst voorgaande aanzegging des doods.
John Calvin - Commentary on Genesis
There is, indeed no ambiguity in the words here used by Moses; but I do not agree with others respecting their meaning; for other interpreters take the seed for Christ, without controversy; as if it were said, that some one would arise from the seed of the woman who should wound the serpent’s head. Gladly would I give my suffrage in support of their opinion, but that I regard the word seed as too violently distorted by them; for who will concede that a collective noun is to be understood of one man only? Further, as the perpetuity of the contest is noted, so victory is promised to the human race through a continual succession of ages. I explain, therefore, the seed to mean the posterity of the woman generally. But since experience teaches that not all the sons of Adam by far, arise as conquerors of the devil, we must necessarily come to one head, that we may find to whom the victory belongs. So Paul, from the seed of Abraham, leads us to Christ; because many were degenerate sons, and a considerable part adulterous, through infidelity; whence it follows thatthe unity of the body flows from the head. Wherefore, the sense will be (in my judgment) that the human race, which Satan was endeavoring to oppress, would at length be victorious. In the meantime, we must keep in mind that method of conquering which the Scripture describes. Satan has, in all ages, led the sons of men “captive at his will”, and, to this day, retains his lamentable triumph over them, and for that reason is called the prince of the world, (John 12:31.) But because one stronger than he has descended from heaven, who will subdue him, hence it comes to pass that, in the same manner, the whole Church of God, under its Head, will gloriously exult over him. To this the declaration of Paul refers, “The Lord shall bruise Satan under your feet shortly,” (Romans 16:20.) By which words he signifies that the power of bruising Satan is imparted to faithful men, and thus the blessing is the common property of the whole Church; but he, at the same time, admonishes us, that it only has its commencement in this world; because God crowns none but well-tried wrestlers.
C. Vonk - De Voorzeide Leer - Deel 1a (1960)
p117-120
Gen. 3 : 15 heeft in de loop der tijden meer dan één benaming ontvangen. Men noemde het Protevangelie, d.w.z. eerste evangelie, en Moederbelofte, d.w.z. dat alle volgende beloften a.h.w. kinderen zouden zijn van haar. Men meende, dat hier voor het eerst over de Messias werd gesproken. Hij was immers degene die de slang de kop „vermorzelen" zou. Aan Roomse zijde vonden we zelfs Schriftverklaring, die Gen. 3 : 15 niet slechts „Messianice", maar zelfs „Marialogice" opvatte. Met „de vrouw" zou dan naar Maria heengewezen zijn.
Wanneer we tegen dit alles radicaal „Neen" zouden zeggen, zouden we ons misschien de toorn van sommige onzer tijdgenoten op de hals halen. Zij zouden ons vragen, of we dan totaal geen oog hadden voor het wijde perspectief, dat ons door de Schrift zelf op plaatsen als Jes. 65 : 25 en Openb. 12 geopend wordt. Al zouden we ons dan toch nog lang niet moederziel alleen behoeven te voelen. Men durfde oudtijds bij de Schriftverklaring wel heel wat aan, dat ons vandaag nu niet bepaald nuchter en ongekunsteld voorkomt. Maar volgens het onverdacht getuigenis van Clamer, een Rooms exegeet, heeft het merendeel van de oude „vaderen" en niet van de minste, bij het commentariëren van Gen. 3:15, onze beroemde Moederbelofte, over de Messias met geen woord gerept. Om dus van Maria maar te zwijgen.
Men vertaalt: „Ik zal vijandschap zetten". Dus toekomende tijd. Maar de passage heeft in het Hebr. een poëtische vorm en daarom mag men ook gerust vertalen: „Ik zet vijandschap". Ik stel met dezen vijandschap in tussen u, o slang en de vrouw.
We voegden er vooral even tussen de woorden „o slang". De ervaring heeft ons n.m.l. geleerd, dat vele bijbellezers van mening zijn, dat de „Moederbelofte" uitgesproken zou zijn tot Moeder Eva. Maar dat is beslist niet het geval. De HEERE sprak deze woorden tot de slang. Nog steeds spreekt de diep gekrenkte koning en wel in de richting van het verachtelijk daar schuifelend corpus delicti. Of om ons van andere beeldspraak te bedienen: Hier spreekt de bezorgde vader, die geconstateerd heeft, dat zijn kind goede vrienden geworden is met de slechtste kameraad, die denkbaar was, in de richting van die kameraad en roept: „Uit moet net zijn tussen jullie!"
Zo heeft onze goede God ook het eerst zich gekeerd tot de oorzaak der ellende, de verleider van Zijn kind, en wierp Hij met strenge hand die twee krachtdadig uit elkaar. En hij voorspelde zelfs een oorlog tussen de twee voormalige makkers. Ja, Hij voorspèlde die oorlog niet slechts, maar droeg die óp. Bevàl hem. Vechten zult ge en moet gij voortaan met elkaar. En niet alleen met elkaar, maar ook de een met de zijnen tegen de ander met de zijnen. Ik eis een eeuwige familievete tussen u beiden en uw beider geslachten. De HEERE sprak n.m.l. van zaad. „Tussen uw zaad en haar zaad". Het Hebr. woord voor „zaad", zèrac, kan ook de ruimer betekenis hebben van: partij, aanhang. De Schrift spreekt b.v. van de zèrac der bozen, Jes. 1 : 4 en van de zèrac der rechtvaardigen, Spr. 11 : 21. Nemen we de laatste betekenis ook voor Gen. 3 : 15 aan, dan verordende de HEERE dus een oorlog tussen slang en vrouw, en tussen slangepartij en vrouwepartij. En dan hebben we bij die „vrouwepartij" aan alle mensen te denken. Niet maar aan een paar of sommige of vele mensen, maar aan alle. En dan hebben we zeker alle reden om bij de „slangepartij" niet maar te denken aan adders, brilslangen, boaconstrictors, enz., maar aan de geestelijke achtergrond, waarover we zo even al spraken. God heeft oorlogvoering bevolen aan Eva met haar „aanhang", d.w.z. het ganse menselijke geslacht, tegen de slang en haar „aanhang", d.w.z. de Satan en al zijn duivelen. Maar zo min verwaardigde God ook nu de Satan met een naam of woord en zo consequent hield de auteur van Genesis zich aan het gebod in Israël, dat men de naam van vreemde goden niet op zijn lippen zou nemen, laat staan de naam van de grootmeester aller afgoden, dat de te voeren oorlog voorts ook nog beschreven wordt in woorden, die, letterlijk genomen, alleen maar passen zouden tussen mensen en slangen. „Dit (zaad der vrouw) zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen". In plaats van de vertaling „vermorzelen" prefereren sommigen „het gemunt hebben op". Dat is nog sterker gesproken. Dan heeft God dus niet slechts aan de vrouwepartij bevolen zich tegen de Satan met zijn aanhang, duivelen en afgoden, te verweren, maar daartegen zelfs welbewust front te maken en die aan te vallen. Er op te loeren. Niet slechts defensief, maar bepaald offensief op te treden.
En nu die woorden Protevangelie en Moederbelofte. Wil men hier beslist van. Evangelie spreken, dan kan dat. Al zouden we kunnen vragen: „Waarom nu pas? Waarom niet reeds bij de vraag des HEEREN van 3 : 8: „Waar zijt ge?" Maar men verlieze dan in elk geval niet uit het oog, dat de eerste evangelieverkondiging op aarde plaats gehad heeft in de vorm ener afkondiging van strijd en van algemene dienstplicht. Volgens Gods wil staat oorspronkelijk het ganse mensengeslacht ingeschreven voor de krijgsdienst tegen Satan, afgoderij en ongeloof. God heeft Adam en. Eva na hun onverstandige kameraadschap met een partij, die hun niets dan dood en verderf zou brengen, onmiddellijk bij hun verkeerde vrienden vandaan gehaald en weer aan Zijn zijde gezet, naast Hem, de God des levens. En in hun eerste voorouders zijn toen tevens alle mensen alweer over de verboden linie teruggesleept en naast God geplaatst. Daarom is alle ongeloof en goddeloosheid op aarde zo streng te veroordelen als recidivisme, hernieuwde desertie, herhaalde dienstweigering jegens God, onze Schepper en Verlosser. En daarom behoort alle prediking van het Evangelie tot alle mensen uit te gaan met bevel van geloof en bekering tot de enige waarachtige en genadige God. En op die prediking mogen we niet slechts, maar moeten we allen gehoor geven. Het geloof in het Evangelie der Schriften behoort niet als een hobby van een excentriek groepje te worden beschouwd. Het is de dure plicht van alle mensen de zijde Gods te houden in de heilige oorlog, die Hij reeds in de hof van Eden heeft afgekondigd. De vraag „Mag ik wel geloven?" is zo door en door dwaas, om wel zéér oude redenen.
De lezer begrijpt, dat wij er geen bezwaar tegen maken, wanneer men hier, bij Gen. 3 : 15, over de Messias spreekt. Dat doet ieder onwillekeurig. Wie is er toe in staat zijn gedachten er van te weerhouden, dat zij van hier heenvliegen naar Jezus Christus, die in de wereld gekomen is met de opdracht „de werken des Satans te verbreken", 1 Joh. 3 : 8 en die zich van die opdracht gekweten heeft met een gehoorzaamheid tot in de dood, Col. 2 : 15? Maar men moest er mee ophouden een Schriftplaats als deze Messiaans te noemen Immers waar stroomt in ons lichaam nu géén bloed? En welke bladzijde der Schrift heeft nu met Christus niéts uitstaande? Door bepaalde Schriftplaatsen speciaal Messiaans te noemen loopt men gevaar de andere te kort te doen. De qualificatie Messiaans past ten aanzien van elk bijbeldeel. Dus past zij nergens speciaal. Om dezelfde reden zijn allerlei verwante termen eveneens volmaakt overbodig. Het is b.v. in 't geheel niet nodig bij allerlei plaatsen uit het O. T. met kunst- en vliegwerk de Christus er bij te halen teneinde daarover „Christocentrisch" te kunnen spreken en preken, maar men behoeft slechts op de plaats te letten van elk deel in het groot geheel van Wet, Profeten en Psalmen.
Francis Schaeffer - Genesis in ruimte en tijd (1974)
p86-87
Uw zaad en haar zaad
In Genesis 3:15 vinden wij weer een ander aspect van de vloek op Adams zonde. Hier spreekt God tot de satan, die zich van de slang bediende: "En ik zal vijandschap zetten tussen u en deze vrouw, tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de hiel vermorzelen". Het zaad dat hier genoemd wordt is een persoon. Een mens zal satans kop vermorzelen, en daarbij zal hijzelf gewond worden.
Laten wij even stilstaan bij de uitdrukking "uw zaad en haar zaad". Dat hier zaad van de vrouw genoemd wordt is ongewoon in de Semietische talen omdat in die talen - evenals bij ons trouwens - de man beschouwd wordt als degene die het zaad heeft. Afstamming wordt, zowel bij mensen als bij dieren, bepaald door de mannelijke lijn. Waarom is het hier in Genesis 3 anders? Zou het kunnen dat wij hier als het ware al een schaduw zien van de geboorte uit de maagd? Wordt hier aangegeven dat de Messias geboren zou worden uit het zaad der vrouw, waarbij de man geen rol speelde?
Een andere gevolgtrekking uit Genesis 3:15 vinden wij in Hebreeën 2:14. De auteur van de brief spreekt over Jezus en vervolgt dan: "daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen, opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen". Hier wordt aangewezen dat Jezus de belofte van Genesis 3:15 heeft vervuld, want het was de Messias, die zwaar verwond werd, maar in die strijd vernietigde Hij de macht van de dood en van de satan. Door Zijn dood zou Hij allen bevrijden "die gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren" (vers 15). Er zou een plaatsvervangend element zijn in Zijn strijd op leven en dood met satan, en door zijn sterven zouden de gevolgen van de zondeval ongedaan gemaakt worden. Er is nog een andere overeenkomst tussen Genesis 3:15 en Hebreeën 2:13, die meer dan toevallig is - de zinsnede Ik en de kinderen die God Mij gegeven heeft. De kern van Hebreeën 2 is ongetwijfeld te vinden in wat gezegd wordt over het aspect der plaatsbekleding in het sterven van Jezus. Maar wij worden ook herinnerd aan dat machtige woord uit Jesaja 53:10: "Maar het behaagde de HERE hem te verbrijzelen, Hij maakte hem ziek. Wanneer hij zichzelf als schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij nakomelingen zien en het voornemen des HEREN zal door zijn hand voortgang hebben". Let er op: Hij zal nakomelingen zien. In deze betekenis heeft God aan Jezus kinderen gegeven. Romeinen 16:20 sluit ook aan bij Genesis 3:15. Paulus schrijft aan de christenen in Rome, en hij geeft dan deze beloften: "De God nu des vredes zal weldra de satan onder uw voeten vertreden". Hij spreekt hier over de Wederkomst, als God zelf satan zal doen vertreden onder de voeten der christenen.
Zo vinden wij dus, dat Christus inderdaad het zaad der vrouw is uit Genesis 3:15. En als gevolg van Zijn uniek verlossingswerk heeft Hij zaad, nakomelingen, andersoortig dan het zaad van satan. Als wij nu alles samenvatten wat wij gevonden hebben, dan zien wij de enorme betekenis van wat zich door heel de Schrift ontwikkeld heeft uit die woorden van Genesis 3:15; Christus is de tweede Adam, de tweede stamvader.
Ds. Henk de Jong - Antithese (Opbouw: 15 september 1978, jaargang 22, nummer 34)
Gen. 3 : 15: "En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen." De bekende moederbelofte, niet omdat moeder Eva daarin een rol speelt, maar omdat alle volgende beloften uit deze eerste als uit een moeder zijn voortgekomen. Het is tegelijk het woord van de gestelde antithese. Maar tussen welke partijen geldt deze tegenstelling? Tussen gelovigen en ongelovigen, tussen degene die God dienen en die Hem niet dienen? Daar loopt het wel op uit. Wanneer er namelijk mensen zijn gekomen die als adderengebroed getypeerd kunnen worden, zoals Johannes de Doper en Jezus doen, (Matth. 3 : 7, 12: 34). En die dus slangenzaad worden. Zij zijn dan degenen die overlopen naar het front van de boze. Maar oorspronkelijk heeft God het ganse vrouwenzaad aan zijn zijde gesteld. Onder het beeld van de altijd durende oorlog tussen mensen en slangen (waarbij de mens de slang de kop tracht in te trappen, terwijl de slang het voorzien heeft op de hiel van de mens), wordt ons de geestelijke strijd getekend tussen het rijk van de boze en de mensheid, degenen die uit vrouwen geboren zijn (Matth. 11 : 11). Wat nu opvalt is dat deze mensheid in haar geheel op Gods zijde gesteld is. Daarom kan Eva haar eerste zoon Kaïn ook als een hulp in de strijd tegen de slang begroeten. Zij heeft zich daarin vergist, zeggen wij achteraf, maar we moeten toch maar vasthouden, dat wij in zulk soort vergissingen navolgers Gods zijn. Hij wil na de zondeval zijn hele mensheid terug, zoals later ook Paulus schrijft: God wil dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen (1 Tim. 2 : 4). Met die universaliteit begint God, en dat na de zeer teleurstellende ervaring van de zondeval! Het is niet zijn schuld, dat er uiteindelijk aan het goede front maar één strijder overblijft, onze Here Jezus Christus. Al kun je zeggen dat dit op verborgen wijze toch reeds in de moederbelofte is aangeduid: zaad der vrouw i.p.v. zaad des mans. Je kunt de Christus daaruit van te voren niet opmaken, maar je kunt Hem daaruit achteraf wel herkennen.
Claus Westermann - Genesis (2004)
Westermann vertaalt dit vers als volgt:
Enmity I am putting between you and the woman,
between your seed and her seed;
it will crush your head and you will snap at its heel.
Zijn commentaar:
[verses 14-19] describe human existence apart from God. They are not actually punishments, but rather states that reflect the condition of separation from God. The use of the "curse formula" is noteworthy. A curse is pronounced on the serpent and the land, but not on the man and the woman. The narrator thus hints that the curse formula belongs to an earlier stage of human history. It comes from a "magical" way of thinking, in which the distinctions between things, animals, and people are not yet sharply defined. Punishment, however, is a personal transaction. The curse on the serpent preserves an early form of the curse formula, one that employs direct address. Both judgments on the serpent originate in a different context. The first explains the serpent's unique shape and means of locomotion as a curse imposed on it; the second defines the curse as perpetual enmity between this animal species and the human race. Such narratives, whose purpose is to explain animal characteristics, were once common throughout the world. They bespeak an involvement with the animals. When the narrative says that there is a curse on an animal or species, there is a presentiment of the "groaning of creation." In 2:19-20 the animals are characterized as a help to humanity; here the permanent strife between humanity and one species of animal is attributed to a curse. The inexpicability of this curse serves as an allegory for the inexplicability of the power of temptation to sin. The traditional interpretation of the clause "... it will crush your head and you will snap at its heel" as a protoevangelium is therefore impossible, if only because the "seed" of the woman and the serpent can mean only the generations to come, not an individual (Mary or Jesus).