In Romeinen vinden we de merkwaardige tekst:
Rom 5: 13 want reeds voor de wet was er zonde in de wereld. Maar zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is. 14 Toch heeft de dood als koning geheerst van Adam tot Mozes, ook over hen, die niet gezondigd hadden op een gelijke wijze als Adam overtrad, die een beeld is van de komende.
De traditionele uitleg meent dat Paulus hier onderscheid maakt tussen twee soorten zonden: toegerekende en niet-toegerekende. De reden waarom de zonden, die begaan zijn in de periode van Adam tot Mozes, niet zouden worden toegerekend, is dan het feit dat er nog geen wet was. Er werden wel feitelijk (de facto) zonden begaan door die mensen, maar er was nog geen juridisch instrument om deze zonden toe te rekenen (de jure).
Toch laat deze uitleg zich moeilijk rijmen met wat Paulus vlak daarvoor in Rom 1:18-3:20 betoogd heeft. De sleutel voor de interpretatie van Rom 5:13-14 ligt dan ook in een juist verstaan van Rom 1:18-3:20.
Rom 1:18-3:20
In dit gedeelte van de brief probeert Paulus de universaliteit van de wet aan te tonen. Paulus betoogt dat de heidenen weliswaar niet onder de wet van Mozes zijn, maar "zichzelf tot wet" (2:14) zijn. De heiden leeft onder de universele morele wet en is schuldig voor God voor elke inbreuk op die wet. Dit is waar onafhankelijk van de kracht van het geweten. Het punt dat Paulus in dit gedeelte wil maken, is dat allen onder een wet zijn - Joden én heidenen zijn schuldig aan het overtreden van Gods wet:
Rom 3:9 Wat dan? Worden anderen boven ons gesteld? In geen enkel opzicht; wij hebben immers tevoren Joden zowel als Grieken beschuldigd, dat zij allen onder de zonde zijn, 10 gelijk geschreven staat: Niemand is rechtvaardig, ook niet een, 11 er is niemand, die verstandig is, niemand, die God ernstig zoekt; 12 allen zijn afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die doet wat goed is, zelfs niet een.
Zowel Rom 2:12-16 als 2:25-27 vergelijken Joden en heidenen en beweren dat inachtneming van de 'wet' (zowel door Joden als heidenen) datgene is, wat belangrijk is.
12 Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en allen, die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden; 13 want niet de hoorders der wet zijn rechtvaardig bij God, maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden. 14 Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zichzelf tot wet; 15 immers, zij tonen, dat het werk der wet in hun harten geschreven is, terwijl hun geweten medegetuigt en hun gedachten elkander onderling aanklagen of ook verontschuldigen, 16 ten dage, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Christus Jezus.
25 Want besneden te zijn heeft wel betekenis, indien gij de wet volbrengt, maar indien gij een overtreder van de wet zijt, is uw besnijdenis tot onbesnedenheid geworden. 26 Zal dan, indien de onbesnedene de eisen der wet in acht neemt, zijn onbesnedenheid niet voor besnijdenis gelden? 27 Dan zal de van nature onbesnedene, doordat hij de wet volbrengt, u oordelen die, hoewel in het bezit van letter en besnijdenis, een overtreder van de wet zijt.
In Paulus' behandeling van zijn schema 'wet-zonde-dood' betekent wet hetzelfde als gebod. Paulus geeft twee bewijzen voor de bewering dat de heiden de universele wet kent: de wereld zelf en het schuldig geweten.
Ro 1:20 Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben.
Ro 2:15 immers, zij tonen, dat het werk der wet in hun harten geschreven is, terwijl hun geweten medegetuigt en hun gedachten elkander onderling aanklagen of ook verontschuldigen, 16 ten dage, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Christus Jezus.
Het geweten dat aanklaagt of verontschuldigt is niet de basis van de schuld, maar slechts getuige ervan. De universele wet is de grond van de schuld.
Gods eisen worden niet alleen gevonden op stenen tafelen (zoals in de bedeling sinds Mozes), maar ook in de geschapen orde (zoals in de bedeling sinds Adam). De bijzondere openbaring (van de wet) aan Israël is niet het debuut van de wet in het universum, maar slechts een bevoorrechte uitwerking van wat God bekendgemaakt had aan de mensheid door middel van de natuur, de schepping. Morele goedheid was reeds geopenbaard in de natuur.
Rom 5:13-14
Rom 5:13-14 is het beste te verstaan als een syllogisme: een logische redenering, die bestaat uit drie proposities (enen majorpremisse, een minorpremisse en een conclusie):
Majorpremisse: De dood veronderstelt zonde (5:12; 6:23), en zonde veronderstelt een wet (5:13; 4:15; 7:8; 1Cor 15:56).
Minorpremisse: De dood heerste van Adam tot Mozes.
Conclusie: De mensen die leefden tussen Adam en Mozes waren ook onder een wet, evengoed als de Joden dat nu zijn.
Met andere woorden: als zonde niet wordt toegerekend als er geen wet is, en als de dood het bewijs is dat zonde is toegerekend, dan moet er wet zijn waar er dood is.
Rom 5:13-14 is dus geen gebrekkige poging om verschillende soorten zonden of overtredingen te definiëren (toegerekende en niet-toegerekende), maar een herinnering aan de universele scope van de wet, zoals Paulus dat al had beschreven in Rom 1:18-3:20.
Nomos in 13a verwijst naar de Mozaïsche wet, terwijl nomos in 13b in algemene zin gebruikt wordt.
De traditionele interpretatie van Rom 5:13-14 moet dus omgedraaid worden. Het is geen kwalificerende parenthese, waarin er een uitzondering wordt beschreven op Paulus' schema van wet-zonde-dood, maar het is hier bedoeld om dit schema opnieuw in gedachten te brengen. De prehistorie van de zonde is een bewijs voor de prehistorie van de wet. Rom 5:13-15 spreekt niet over de beperktheid van de wet, maar juist over zijn universaliteit.