Nuis als dichter

Ik leer het nooit


Tussen zeven katten woon ik

om nog te zwijgen van paarden en honden.

Het gras rond mijn huis is te lang.

En wat zou dat.


In alle vroegte beklim ik de trein,

draaf door het land, praat met deze en gene,

haal veel te veel verhoop.

En wat zou dat.


Heel de week ben ik driftig op stap

en als ik thuis ben meestentijds afwezig.

Je zult er maar mee getrouwd zijn.


Ha! Nog even en ik maai het gras,

breng maat en orde in mijn bezigheden,

vol rustig aandacht voor kind en voor kraai.

Dàt zal wat moois zijn!


Aad Nuis

Uit: Tirade, nr. 200.


---


voor B.


Gedachteloze woorden raken dieper dan doordachte,

weloverwogene, ze snijden door het zachte

web dat onzichtbaar de vertrouwde dingen bindt.

Vastknopen kan dan niet. Geen goed woord dat ik vind.

Ik voel me dwaas - en even dwaas is alles weer terecht

als je gedachteloos 'dag liefje' zegt.


Aad Nuis

Uit: Tirade, nr. 200.


--


Binnenhof


Het stille hart van wervelwinden

in dit glas water, Nederland,

waar ik mij steeds terug moet vinden

naast dagtoerist en demonstrant.


Bestaat dit echt of zijn wij spoken,

figuren dansend hand in hand,

gedurig in koud vuur ontstoken

door woorden van dor zand?


Ga maar bij dichter, boeren kijken:

hun taal, hun grond, vast in de hand.

Hier blijft de werkelijkheid ontwijken -

net naast de rand.


Toch zoemt en trilt het hier van krachten,

huist hier het hart (meer dan 't verstand)

van wat ik grijnzend hoog blijf achten:

mijn land.


Aad Nuis

Uit: Wisselend weer (1963)