Drees en de poëzie

"Gedichten kunnen ontroeren, ook als zij geboren zijn in een gans andere gedachtensfeer dan waarin men zelf leeft. Het zal echter niemand verwonderen, dat mijn opvattingen mij voor verzen van grote socialistische dichters bijzonder ontvankelijk maakten. De diepste indruk heeft op mij gemaakt het werk van Henriëtte Roland Holst. In de onafgebroken stroom van gedichten weerspiegelt zich op altijd weer ontroerende wijze de grootste zowel als dikwijls tragische gang én van de beweging die zij was toegedaan, én van haar eigen leven".


Willem Drees, oktober 1954


--


Drees citeert Cats


Op 17 Juni 1940, toen de bezetting reeds meer dan een maand duurde, hield Drees in de Gemeenteraad van Den Haag een interpellatie over het landgoed ‘Sorghvliet’, waarvan het voortbestaan in gevaar dreigde te komen. Drees kwam op voor het ongeschonden behoud van het goed. Zijn rede is echter vooral merkwaardig om de duidelijke toespeling op de toestand van het ogenblik, toen in de strijd om Duinkerken Frankrijks lot bezegeld werd en de naaste toekomst beheerst werd door de vraag of Engeland de strijd alleen zou kunnen voortzetten.


"Nu zou men kunnen vragen: Moeten wij ons met zoiets nog bezighouden in tijd van oorlog? Mijnheer de Voorzitter, het ligt juist in de lijn van de geschiedenis van ‘Sorghvliet’, dat men in tijd van oorlog daaraan zijn aandacht besteedt.

Ik heb in deze dagen iets meer tijd dan mij anders soms te beurt valt en ik heb eens nagelezen, wat Cats schrijft in ‘Ouderdom en Buitenleven’, waarin hij de geschiedenis van ‘Sorghvliet’ behandelt, de tijd, waarin het is ontstaan, en de tijd waarin hij er zich in verpoosde.

Hij doet uitkomen, dat het gesticht is in 1643 - wij zijn dus bijna aan een derde eeuwfeest toe, - te midden van de oorlog. Hij zegt dan:

En of al schoon de krijg veel mensenvlees verteert,

Nog wordt dat bloedig werk schier overal begeerd.

Wie zal het machtig volk, wie zal de mensen tellen,

Die onze krijg alleen eens zag tenedervellen?


Hij betoogt dan verder, van hoeveel waarde het is juist in veelbewogen tijden een rustige plek te hebben, een hof, waar men van de natuur kan genieten. Hij schijnt zich sterk te hebben kunnen afsluiten van de buitenwereld, want hij zegt:

Wat voorts de wereld raakt, dat zend ik heden buiten,

Ik wil geen aards gewoel in deze hof besluiten;

Ik wil ook nimmermeer hier nemen in beraad,

Wat of in Jakatra of Bantam ommegaat;

Noch of de Franse kroon omtrent de Vlaamse kusten

In oorlog blijven wil of liever heeft te rusten;

Noch wat het Brittenland, na menig ongeval,

Ten leste nog bestaan of ondernemen zal.


Hij betoogde dus, dat men ook te midden van een oorlog een plek moest hebben, waar men zich in de natuur kon afzonderen. Ik weet niet, of dit thans ieder zo volledig zou gelukken, als hem mogelijk schijnt te zijn geweest, maar men blijft in de historische lijn, wanneer men, ook temidden van deze oorlog, een open oog heeft voor de vraag, of het mogelijk is dit recreatieoord te doen voortbestaan."


Bron: Drees aan het woord, De Arbeiderspers 1952


--


Nederland en Indonesië


Na de Ronde-Tafelconferentie, de souvereiniteitsoverdracht en het tot stand komen van de Nederlands-Indonesische Unie heeft Drees voor de Wereldomroep een radio-toespraak gehouden op de Oudejaarsdag van 1949.


"Nederlanders, waar ook ter wereld,

Enkele dagen geleden heeft onze grote dichteres Henriëtte Roland Holst haar 80e verjaardag gevierd. Dit brengt mij ertoe bij een terugblik op het jaar, dat achter ons ligt, en dat voor het Koninkrijk der Nederlanden van zo beslissende betekenis is geweest, bij een blik ook naar de toekomst, die ons wacht, te herinneren aan enkele schone strofen, die zij ongeveer een halve eeuw geleden schreef over de tegenstelling tussen de grote gedachten, die de vlakten van Holland, de stranden, de zeeën eromheen, de wolkenstoeten kunnen oproepen en de kleine ruimte waarin alles zich in ons land afspeelt. Zij zegt:


De lijnen van uw land en van uw water

wekken in ons onpeilbare gedachten

verlengen zich tot eindeloos begeeren.

Onze oogen proeve' iets groots en daarvan gaat er

een trek van grootheid door ons geestes-trachten

en zijn wij thuis in grenzelooze sferen.

Maar streven wij naar stoffelijk vertalen

waar blijft de weidsche onbeperkte baan?

Op een eng veld dat nauwe grenze' ompalen

vindt elk geringe ruimte en klein bestaan.


Eens woudt ge uzelf met forschen ruk bevrijden

-jong waart ge en jong-zijn kent berusting niet -

planken verbondt ge en dreeft op hen de wijde

zee in en zongt over wat'ren een lied

van ruimer leven; maar de greep der tijden

vatte en verbrijzelde uw plannen als riet:

van toen af Holland schrompelde uw gebied

en d'adem van grootheid week van uw zijde.


Bron: Drees aan het woord, De Arbeiderspers 1952


--


Willem Drees bewonderde de poëzie van Henriette Roland Holst en Herman Gorter maar sympathiseerde niet met hun orthodox-marxistische standpunt in de richtingenstrijd binnen de SDAP.


Groot was zijn bewondering voor de dichters Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst, van wie hij veel redevoeringen in opdracht zou stenograferen.


Remco Daalder: "De vrouwen en familie van de gijzelaars met wie hij in kamp Buchenwald zat tijdens de oorlog, stuurde hij met verjaardagen later altijd kaartjes of zelfs poëziebundels."


"Hij liet wel blijken van poëzie te houden, maar hij citeerde altijd dezelfde voorbeelden, van de socialistische dichters Henriette Roland Holst of C.S. Adama van Scheltema. Ook zijn verdere leesvoorkeur sloot nauw aan bij zijn politieke werk."

Henk te Velde - Stijlen van leiderschap. Persoon en politiek van Thorbecke tot Den Uyl (2002)